De dagen spreken
(1946)–A.H. Nijhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Wat verwijt men u toch, welmeenende collaborateurs...? Zijt gij soms geen goede burgers... Waart ge niet altijd als de nijvere bijen, de plichtgetrouwen die ook in tijden van storm en rampspoed onverveerd in hun arbeid volharden... Waart gij niet altijd steunpilaren der maatschappij met uw onverwoestbare geestesrust, met uw bedachtzame voorzichtigheid, uw soepele plooibaarheid, uw common sense, uw gematigdheid en uw benijdbaar aanpassingsvermogen... Welke grieven tracht men dan toch tegen u in te brengen..! Toen de vijand het land overrompelde en paniek zich van uw landgenooten meester maakte, hebt gij het hoofd koel gehouden. Gij liet u niet uit het veld slaan. Ge bleeft redelijk en erkendet loyaal den nederlaag. Gij stondt uzelf niet toe te treuren om wat verloren ging. Gij aanvaardet zonder murmureeren dat de omstandigheden sterker zijn dan de mensch. Gij tradt naar voren met uitgestoken hand en boodt uw diensten aan... Terwijl uw collega's en concurrenten de onvoorzichtigheid begingen hun materialen te vernietigen of te verbergen en moedwillig hun zaken en fabrie- | |
[pagina 49]
| |
[pagina 51]
| |
ken tot werkeloosheid doemden, boodt gij uw materialen en fabrieken aan, hieldt gij handel en industrie in stand. Terwijl elders de machines verzegeld werden en werkeloos te roesten lagen, draaiden uw machines, goedgesmeerd, zonder onderbreking door. Terwijl in menig ander gemeente-of rijksbureau administratie en kaartsysteem opzettelijk in de war werden gesmeten, hieldt gij uw paperassen bij met dezelfde nauwgezetheid waarmee gij vroeger uw zin voor orde te bevredigen placht. Uw bioscopen bleven de massa tot zich trekken; uw kunstwerken bleven tentoongesteld; uw woordvoerders bleven ongestoord hun stem verheffen. Uw werklieden gingen niet naar Duitschland. Uw gebouwen werden niet geplunderd, niet ontruimd. Gij hadt grondstoffen ter beschikking, gij verschaftet werk. De loonen die gij uitbetaaldet waren hoog. Uw redelijke collaboratie beschermde uw huis, uw personeel en uw bezittingen; vrijwaarde velen tegen honger en terreur... Wat kan men u dan toch verwijten..! Gij zorgdet beter dan menig ander voor uw gezin. Gij hebt het klaargespeeld dat uw kinderen, ondanks | |
[pagina 52]
| |
de barre tijden, niets ontbeerden. Gij hebt ervoor gewaakt dat zij hun jonge hersens niet met angsten of met haat vermoeiden. Gij gaaft hun speelgoed en lekkernijen; gij gaaft hun, zooals ieder liefhebbend vader pleegt te doen, een onbezorgde jeugd... Wat heeft men dan toch op u aan te merken..! Gij zijt een rustig mensch. Gij zijt geen oproerkraaier, geen kankeraar. Gij kent geen haat. Gij leeft in vrede met vriend en vijand... En daarom vraagt gij met verbazing wat men u eigenlijk verwijt. Ach, collaborateur... als gij dit in de afgeloopen jaren niet begrepen hebt, hoe zult gij het dan thans begrijpen? Zult gij het ooit begrijpen hoe verachtelijk gij zijt..? Hoe gij, met al uw deugden en kwaliteiten het prototype van den verrader zijt. Hoe gij, met al uw redelijkheid, den geest verraadt. Hoe uw vredelievendheid de leugen dient en uw dienstvaardigheid het onrecht schraagt. Hoe uw voorzichtigheid sjachert met het belang van de gemeenschap en uw zin voor orde het nobele verzet van den getergde ontkracht. Want gij zijt, met al uw karakterlooze deugden, als | |
[pagina 53]
| |
het zware water dat de rotsen gladschuurt en hoogte en diepte nivelleert. Gij ligt in onze samenleving als een dood stuk drijfzand, waarin de voetstap van de moeizaam voortschrijdende menschheid, verraderlijk verzwolgen wordt. Gij zijt de ballast die de vleugelen van den held met een looden last bezwaart... Want gij zijt een onverschillige. Gij bezit vaderland noch vriend noch vijand. Gij bezit niets anders om voor te vechten dan uw zaak en uw gezin: en zaak en gezin kunnen zich ook zonder vechten veilig stellen in iedere maatschappij en onder elk regime. Wat wij u verwijten, verachtelijke collaborateurs..? Dat gij weigert uw eereschuld te betalen door u te onttrekken aan het leed der wereld. Dat gij u vrijwaart tegen haar pijn... Dat gij niet haat, dat gij u weet aan te passen, dat gij bedachtzaam zijt, voorzichtig, plooibaar en gematigd. Dat gij redelijk zijt. Morgen zult gij met dezelfde nauwgezetheid arbeiden voor uw nieuwe meesters en zal de veiligheid van uw zaak en uw gezin opnieuw verzekerd zijn. Dit is althans uwe bedoeling. Maar tusschen gisteren en morgen liggen de been- | |
[pagina 54]
| |
deren van de vermoorden, ligt de diepe kloof der massagraven die tusschen u en ons voor altijd de demarcatielijn getrokken heeft. Uw drijfzand zal door ons niet meer betreden worden. Het zal uit onze nieuwe samenleving uitgebannen worden als een verdoemd gebied. En gij, uw zaak en uw gezin, gij zult er sterven. Gij zult er crepeeren als een hond. Neen, zèlfs niet als een hond, want een hond verdedigt nog zijn meester... |
|