De dagen spreken
(1946)–A.H. Nijhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 39]
| |
[pagina 40]
| |
Zoolang de menschheid bestaat hebt gij over deze wereld gestrompeld. Sinds de broedermoord van Kaïn het beeld der menschheid schond, sleept gij uwe verminkingen over het oppervlak der aarde. De kinderen vluchten weg als zij het hinken van uw bokspoot hooren naderen; de mannen mijden u want hun druk bedrijf heeft geen plaats voor uw onbeholpenheid; slechts de vrouwen zijn u welgezind en glimlachen u behulpzaam toe, maar hun hart klopt niet sneller in uw bijzijn. Gij zijt een steen des aanstoots voor uw medegasten die hier genoodigd werden om met hun gaven en talenten het gemeenschappelijk festijn van deze wereld tot een succes te maken. Want gij waart rond tusschen hun vlaggen en guirlanden als een booze droom; als een spelbreker; een corpus delicti. Als een etterende wond waarvan de stank de atmosfeer verpest.... Gij zijt een ongewenschte gast; een wanklank in het feestrumoer met uw klepperende krukken die door de jazzbands en fanfares een roffel slaan als van een rouwomfloerste trom. Gij zijt een put van duisternis met uw blinde oogen waarin de luister van kaarsenkroon en luchter weggezogen wordt; gij zijt een | |
[pagina 41]
| |
[pagina 43]
| |
aan klacht met uw afzichtelijk masker dat den pronk der vrouwen tot een zonde maakt en de welsprekendheid der mannen tot een hol gezwets. Verbaast u daarom niet, o oorlogsinvaliden, dat gij niet welkom zijt. Verbaast u niet dat wij die u als helden eerden toen wij u naar de fronten zonden, u thans niet terug wenschen te zien. Want gij zijt teruggekomen als een geteekende. Als een spiegel waarin deze wereld zichzelf en haar verminkingen herkent. En toch waart gij nog kort geleden een der onzen, een genoodigde, die bij droeg tot het slagen van het feest. En het was als een der onzen, als een feestgenoot, dat wij u uitgeleide deden. Muziek en vlaggen hebben u begeleid. Gij waart uitgerust met het beste dat onze vindingrijkheid bieden kon. Wij hadden u beladen en belast met goede gaven waaraan geld noch zorg waren gespaard: met een doelmatig uniform, kostbare wapens, injecties, noodrantsoenen, drank en sigaretten; met den zegen van uw kerk, met staatspensioenen, de garantie van Genève, vaderlandsliefde, heldenmoed... en met ons aller sanctie... Wie had kunnen denken dat dit alles falen zou...? Wie kon | |
[pagina 44]
| |
vermoeden dat gij, de held en overwinnaar, in ons midden terug zoudt keeren als een ongewenschte gast. Gij zijt teruggekomen, maar zonder muziek en zonder vaandels. In een gesloten ambulance heeft men u heimelijk weggevoerd. Want gij waart met bloed besmeurd en gij waart naakt. Het uniform, de wapens, de bescherming van Genève, de zegen van uw kerk... zij waren zoek geraakt in de modder en het puin. Zij waren van u afgerukt, kapotgeschoten, verscheurd, vertrapt... Geen dier illuzies was bestand gebleken tegen het infernaal tumult. Zelfs niet de illuzie dat uw offer de menschheid had gebaat... Ge kwaamt terug als een verminkte, als een blinde. Gij dien wij hadden uitgerust met onze hoogste deugd, gij kwaamt terug, geteekend met het brandmerk van ons aller misdaad; als een corpus delicti van onzen broedermoord. Verbaast u daarom niet, o oorlogsinvaliden, dat wij u mijden; dat het hinken van uw krukken onzen adem stokken doet; dat uw blinde oogen ons doen vluchten. Want uw hinken is de kreupelheid die wij met de toga onzer ambtelijke waardigheden slechts met moeite camoufleeren. Uw blindheid is de put van duisternis die achter het luttele licht van onze | |
[pagina 45]
| |
kennis gaapt. En uw afzichtelijk masker is het barbaarsche menschenbeeld dat onder iederen glimlach onzer wellevendheid verborgen ligt. Gij zijt de spiegel waarin deze wereld zichzelf en haar verminkingen herkent. Daarom, o oorlogsinvaliden, wanhoopt niet. Uw heldenmoed heeft de menschheid niet gebaat maar uw offer is niet tevergeefsch geweest. Blijft rond waren tusschen onze vlaggen en guirlanden. Slorpt met de duisternis van uw blinde oogen het kunstlicht weg.. Slaat uw roffel door de jazz bands en fanfares tot het feestgedruis verstomt... Tot gij stilte hebt geboden... Want eerst dan, o oorlogsinvaliden, zal de menschheid rijp zijn om elkander te verstaan; zal zij bereid gevonden worden te luisteren naar het ordenend woord der rede... En dan, o oorlogsinvaliden, zullen ook uw verminkingen genezen zijn... |
|