De dagen spreken
(1946)–A.H. Nijhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Het lot is je niet gunstig geweest, Nederlandsche soldaat. Het heeft je geen fair chance gegeven. Noch het land waar je geboren werd, noch de omstandigheden hebben ertoe medegewerkt om je te geven wat je toekwam. Er was in je geboorteland niet veel voor je te doen en omdat er niets voor je was te doen had je er zelf ook geen plezier in soldaat te zijn. Je kwam in dienst en bleef er zes maanden. Je verveelde je. Je hield wacht, je mocht van tijd tot tijd den weg afzetten bij feestelijke gelegenheden en soms mocht je wat schieten met ouderwetsche geweren. Het had alles weinig te maken met het uniform dat je droeg en nauwelijks iets met het vaderland. De burgers namen je niet au sérieux. Ze beschouwden je als een parasiet die hun belasting kostte. Ze werden boos als er over bewapening gesproken werd. Zelfs de officieren hadden weinig belangstelling voor je. Het beroep van officier was een vreedzaam beroep geworden. Een beroep waaraan geen oorlog verbonden was; een goedbetaalde, nette betrekking zonder verantwoordelijkheid. Inplaats van den heldendood op het slagveld was hun toekomst een rustige oude dag. Hoe konden zij nog belangstelling voor je hebben, | |
[pagina 15]
| |
[pagina 17]
| |
want wat heeft een officier, die geen oorlog voert, met manschappen te maken? Zoo was je positie op den 10en Mei 1940, toen Holland tegen zijn wil en verwachting in zich plotseling in de frontlinie geplaatst zag. Jijzelf was hier evenmin op voorbereid. Je was er nauwelijks voor afgericht. De vijand was verre in de overmacht en je had geen voldoende materieel. Maar je aarzelde niet. Je nam met een geintje je plaats in. Zoo slaperig als je voor den oorlog geweest was, zoo wakker was je nu. Je vergat de beleedigingen, die de burger je had aangedaan, je vergat de onverschilligheid van je officieren, je vergat de onverantwoordelijkheid van de regeering, die dezen oorlog niet had zien aankomen en je niet voldoende bewapend had. Niemand behoefde je iets uit te leggen. Je wist ineens dat je de Nederlandsche soldaat was en wat dien soldaat te doen stond. Je schaarde je in de eerste linie om dien burger, die regeering, dat vaderland te verdedigen. Gedurende vijf korte dagen wist iedere goede Nederlander dat zijn toekomst in jouw hand lag. Maar het lot gunde je die eer niet. Terwijl je tegen den overmachtigen vijand je heldhaftigen strijd | |
[pagina 18]
| |
streed, beraamde, in achterbakse huizen van laffe burgers, het verraad je val. Niemand heeft kunnen zeggen waar dat verraad zetelde en door velen wordt het zelfs ontkend, maar jij en ik weten dat er verraad was en dat het zijn noodlottig doel bereikt heeft. Op den veertienden Mei werden de wapens neergelegd. De regeering was vertrokken en de capitulatie geteekend. Je keerde terug naar je kazerne, gekwetst, ontredderd. Je voelde je alsof je bedrogen was. Dienzelfden avond trokken de Duitschers binnen met hun pompeuze parade van pantserwagens en oorlogstuig, met hun arrogantie van overwinnaars. Je moest hun officieren groeten, je moest beleefd zijn, je moest vergeten dat door hun hand je kameraad gevallen was. Je uniform moest ingeleverd. Alles moest ingeleverd en alles werd ingeleverd door de betreffende instanties, die, ondanks den oorlog, nog altijd veel te neutraal waren. Je keerde terug naar je dorp of je stad en naar je werk. Of je werd gedwongen in den opbouwdienst te gaan en verzeilde van den opbouwdienst in den arbeidsdienst en vandaar in de handen der Duitschers. Je officier zag je niet terug. Zij vergaten je weer zooals zij je voor den oorlog vergeten hadden. Niemand gaf | |
[pagina 19]
| |
je raad, niemand wees je den weg. Soms werd je onverschillig, ging voor de Duitschers werken of verdiende grof geld in den zwarten handel. Maar dikwijls verdomde je dat en dook liever onder en dwaalde zoolang rond tot je de ondergrondsche vond. Dan stal je wapens en munitie van den vijand en vormde groepen met andere jongens als jij en maakte je gereed om te zijner tijd den strijd met den vijand weer aan te binden. Maar nogmaals was het lot tegen je. Toen eindelijk de langverwachte bevrijding kwam, zag je met leede oogen dat er geen hulp van je gevraagd werd, dat men je niet noodighad. Terwijlde geallieerde legers Holland binnenrukten in een onafgebroken stoet van tanks en toegejuichte soldaten, stond je langs den kant van den weg, haveloos in je versleten kleeren en verbitterd, dat het lot je niet had toegestaan aan den triomftocht van deze bevrijding deel te nemen. Maar je soldaten hart kon geen rancune voelen tegen de vreemde wapenbroeders, die fortuinlijker geweest waren dan jij. Je zwichtte voor hun prachtige leger en sloot vriendschap met hen. Je reed in hun jeeps, je bewonderde hun tanks, hun wapens, hun uniformen. Je luisterde met ontzag naar het verhaal van hun glorierijken strijd, je voelde je klein en | |
[pagina 20]
| |
de mindere. En als ze met je meisje wilden dansen of met je vrouw, dorst je niet weigeren. Je begreep, dat je het tegen hen aflegde. En de geallieerden dansten met je meisje en met je vrouw. Ze waren niet moe zooals jij van vijf jaar bezetting. Ze waren goed doorvoed, zonder zorgen. Het waren sterke kerels en ze hadden het aureool van den held om zich heen. Je wist dat zij je je meisje en je vrouw ontnamen, maar je rookte hun sigaretten, je dronk hun cognac en je verzweeg wat er in je omging. Je voelde je nogmaals bedrogen door het lot. En toen de vrijwilligersbureau's werden geopend, haastte je je erheen. Terwijl je je vroeger schaamde voor het pakje, leek het je nu alsof je heil van het uniform afhing. Alsof dat uniform je bevrijden zou van de vernedering van de bezetting, van de ontberingen die je had geleden, van de haveloosheid, waarin je leven ontaard was. De geallieerde vrienden, aan wie je vertelde dat je je opgegeven had, lachten je uit. Ze noemden je een dwaas, dat je je vrijheid vrijwillig prijs gaf voor een uniform. Ze begrepen je niet, want ze wisten niet, welke poetsen het lot je gespeeld had. Maar jij wist weer niet, dat het lot zijn laatste poets nog niet gespeeld had. Je werd ingelijfd | |
[pagina 21]
| |
bij de Stoottroepen of bij de Grenswacht of bij de M.T.N. Je werd bijgevoed, je zag er al flinker uit en je verwierf je aan het front een goeden naam bij de geallieerden. Maar toen je met verlof kwam merkte je dat jonge mannen, die het leven minder ernstig genomen hadden dan jij, al hoogere rangen hadden verworven in den dienst van een leger, dat met oorlog niets te maken had. En weer had je het gevoel dat je bedrogen was, dat het leger, waar jij toe hoorde, niet het echte leger was. En na veel piekeren kwam je tot de conclusie, dat er eigenlijk nog maar één echt leger bestond, waar den soldaat de plaats wordt toegewezen die hem toekomt: het leger van de groote overwinnaars. En je hebt toen niet langer nagedacht. Je hebt je opgegeven als oorlogsvrijwilliger tegen Japan. En nu is er eindelijk rust in je ziel gekomen. Nu weet je zeker, dat je binnenkort in Engeland of Amerika je opleiding zult krijgen. Dat je binnenkort de wapens hebben zult, die een overwinnend leger noodig heeft, dat je binnenkort als soldaat in je eer hersteld zult zijn. Maar mij spijt het dat Nederland zelf je dit niet heeft kunnen aanbieden. Mij spijt het dat juist nu, nu | |
[pagina 22]
| |
Holland niet meer neutraal is, jij, de Nederlandsche soldaat die bereid bent voor ons land te vechten en te sneuvelen zonder te wijken, niet meer bij ons zijn zult om de toekomst van ons, burgers van ons goede Nederland, in je hand te houden... |
|