Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
25. Het vertrek uit de baaiDe koning noemt men hier Brotta Sambanga of Don Andrea, welke naam hij kreeg van de Portugezen, die hem een paar jaar geleden aan boord van hun schepen vanuit zijn land naar Goa meegenomen hebben en, nadat hij de Portugese taal goed geleerd had, hem weer terugbrachten. Deze koning en zijn edellieden zijn oorspronkelijk uit de buurt van de Rode Zee afkomstig, niet zwart van huidskleur, maar eerder gelig; ze hebben lang haar en zijn flink van postuur. De andere inboorlingen zijn Kaffers met kort kroeshaar. Ze zijn zeer vaardig in het speerwerpen.Ga naar eind14 Over het algemeen waren de bewoners van dit land heel donker van huid; sommigen hadden hangend haar, bij anderen was het gekruld als schaapswol. De vrouwen hadden het haar rondom hun hoofd in kleine staartjes gevlochten en smeerden het in met traan, zodat het glom in het zonlicht, iets wat de mannen meestal ook deden. Voor het merendeel had niemand hier meer aan dan een lapje om het middel om zijn schaamte te bedekken en sommigen liepen helemaal naakt, zonder zich daarvoor te schamen. - Op 23 april besloten we om de volgende dag met de landwind onder zeil te gaan, maar 's nachts zijn twee van onze mannen, die wacht hadden, met onze kleine sloep naar de wal gevaren en hebben zich bij de zwarten verborgen, zodat we ze niet meer konden vinden. Waren daar zeer verwonderd over, want ze hadden toch het hele schip mee helpen voltooien en dan liepen ze de laatste nacht weg en dan naar zo'n onbeschaafd volk, waarvan ik niet kon merken dat ze van God of Zijn geboden wisten. Een van deze weglopers heette Hilke Jopkis en kwam uit Friesland, en de ander was Gerrit Harmsz. uit Norden. Wij vermoedden, dat ze al te veel aangepapt hadden met de vrouwen en dat die met mooi klinkende beloften de mannen hadden overgehaald om daar te blijven; want vrouwen zijn machtige werktuigen om mannen te verleiden; waarvan zijn voorbeelden te over. Denk alleen al aan Samson, David en Salomon. We zagen hier veel kinderen lopen die bijna blank waren met heel licht hoofdhaar, vermoedelijk waren die door Hollanders verwekt, die vóór ons wel meer in deze baai waren geweest. De vrouwen waren heel toeschietelijk in de omgang met onze mannen en wanneer hier net zo gemakkelijk aan wijn of bier te komen was geweest als aan vrouwen, dan waren we niet zo snel met het werk gevorderd. Maar nu gingen ze, als ze bij die vrouwen waren geweest, zo mak als lammeren weer aan het werk. Dit was bij velen zo, degenen die zich goed gedroegen, uitgezonderd. Door 't weglopen van deze twee maten is ons vertrek nog een dag langer opgehouden, want we gingen die dag nog aan wal om ze te zoeken. We zagen ze ook, maar toen ze ons opmerkten gingen ze er vandoor, zodat we die twee achter moesten laten. | |
[pagina 116]
| |
- Toen zijn we de 25e april met aflandige wind onder zeil gegaan, liepen om de zuid met redelijk weer, hadden tot de 10e mei een westelijke wind; kregen verandering van wind en weer, met regen, de wind stormachtig uit west-zuidwest. Gingen toen over stuurboord liggen; merkten dat we met het herstelde tuig nog niet zoveel zeil konden voeren dat we door de wind en overstag konden gaan. We gingen dus voor de wind om en staken over om ten noorden van het eiland Madagascar te komen. Het weer werd iedere dag slechter en er stond een harde zuidwester door, zodat we onze marszeilen moesten innemen. We vervolgden onze koers boven Madagascar langs tot we de 28e mei land in zicht kregen, genaamd Terre de Natal. Voor de kust komende, werd het kalm weer met een heldere hemel, maar de deining die vanaf Kaap de Goede Hoop kwam bleef erg hol. Wendden ons toen weer van de kust af, vernamen dat er onder de wal een harde stroom stond, die ons naar de Kaap toe trok. Het was wonderlijk om te zien dat het land zo snel aan ons voorbij schoot, waardoor we weer moed vatten en hoopten langs de Kaap te komen. Kregen 's nachts weer stormachtig weer, waardoor we een eind van de kust af zeilden, met stormzeilen. De wind was nog steeds westelijk en er liep een hoge holle zee, die van alle kanten tegelijk scheen te komen, zodat het schip dikwijls te keer ging dat het kraakte. Was het geen sterk schip geweest, dan zou het met geen mogelijkheid heel zijn gebleven. Toen het weer wat bedaarde, liepen we weer over stuurboord, naar de wal toe; konden met deze wilde zee geen hoogte nemen maar hielden deze koers zo lang aan totdat we land zagen; toen klaarde het weer op. Namen zonshoogte en stelden vast dat we op een breedte van 35o waren, waaruit we af konden leiden dat dit het land van Kaap Agulhas, was, dat ligt op de hoogte van 35o. Gingen over de andere boeg liggen, kregen een west-zuidwestelijke wind met regen; het begon weer zo hard te waaien en er stond zo'n hoge deining en we kregen zulke stortzeeën aan boord, dat het leek of het schip in de golven gesmoord zou worden; maar door Gods genade worstelden we daar nog doorheen, hoewel dat heel onwaarschijnlijk was gaan lijken. | |
Juni 1625Dit duurde vier dagen; lagen nu eens met een zeil, dan weer met twee stormzeilen bij. Ons schip lag zo vast in het water, dat we zonder zeil niet goed konden drijven. - Op 6 juni begon het water af te vlakken en kregen we heel goed weer. Namen de hoogte; vonden 32o en 16′, waaruit we konden afleiden dat we voorbij Kaap de Goede Hoop waren, want de Kaap ligt op 34 ½o. Toen werd het in korte tijd zulk stabiel en mooi weer, dat we in de hemel leken te zijn, waar we zo even nog in de hel geweest waren. En terwijl we van te voren uitgeput en bijna hopeloos hadden geprobeerd om voorbij de Kaap te komen, waren we nu ineens met de stroom tegen de wind en dat vreselijke | |
[pagina 117]
| |
stormweer in, voorbij de Kaap geraakt, tot ieders verbazing. Terwijl we eerst geen of heel weinig zeil konden voeren, konden we ineens twee marszeilen op hebben. Zetten koers naar het eiland St. Helena, hadden zuidoostelijke en oost-zuidoostelijke wind, een mooie bries. |
|