Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermdDe gedenkwaardige beschrijving van de reis naar Oost-Indië van schipper Willem IJsbrandtsz. Bontekoe uit Hoorn, in de jaren 1618 tot en met 1625
[pagina 110]
| |
24. Herstel op MadagascarOp 22 maart verlieten wij de middelburg en zetten koers naar het eiland Madagascar, waar we het dichtst bij waren en kregen op 30 maart land in zicht. Zeilden tot dichtbij de wal; zagen wel hier en daar branding staan boven een ondiepte, maar kenden deze kust niet. Waren naar gissing acht à negen mijl oostelijk van de Baai van St. Lucia; wilden niet gaarne weer open zee kiezen omdat we zoveel averij hadden; besloten daarom het anker te laten vallen op een diepte van omtrent vijfentwintig vadem en de sloep uit te zetten om langs de kust te roeien of te zeilen, al naar gelang dat te pas kwam, om te kijken of we voornoemde baai niet konden vinden. Hierop ben ik met de sloep en een aantal mannen van boord vertrokken. Ontdekten de baai ongeveer acht à tien mijl van het schip vandaan; peilden telkens opnieuw de eilandjes en de hoeken en diepten met het lood, en stelden vast dat het een goede plaats was voor het schip. Kwamen de volgende dag weer aan boord terug en vertelden wat we allemaal hadden ontdekt. Lichtten het anker en zeilden erheen; brachten het schip met Gods hulp op die plaats en waren daar allemaal verheugd over; we dankten God voor zijn genade. | |
April 1625- Op 1 april besloten we het schip te lossen en aan wal tenten op te zetten om de lading daarin op te slaan en de loggatenGa naar eind7 te klaren. En toen ik met de sloep naar de wal voer, zag ik dat de zee aardig aan begon te schieten; naar ik dacht was het niet geraden om de lading aan wal te brengen, want we zouden gevaar lopen dat de sloep en de boot stuksloegen. Hebben daarom besloten het ruim te lossen en de lading aan boord te houden; wat wij deden. Droegen de lading in zakken uit het ruim en stortten de constabelskamer en het tussendek vol; we kregen het voorschip bijna helemaal leeg. Maakten een schot, dwarsscheeps tegen de grote mast aan, zodat we de peper niet van achteren over ons heen zouden krijgen, namen toen de vullings op, klaarden de wrangen en de loggaten; schoren toen van voor naar achter lijnen door de loggaten, om die open te houden als ze per ongeluk weer verstopt mochten raken. Toen brachten we de lading uit de constabelskamer en het tussendek terug naar het voorschip. Toen dat gedaan was, haalden we de lading uit het achterschip en borgen die zolang in de kamer en op het tussendek; klaarden daar de vullings en de loggaten ook. Schoren toen verder lijnen van de mast af door de loggaten, tot achter aan toe, zodat we, als dat nodig was de lijnen heen en weer konden halen door de loggaten.
Ondertussen spraken we met de bewoners van het land. We lieten hen zien | |
[pagina 111]
| |
dat onze mast en ons verdere hebben en houden zo onklaar was en vroegen of het niet mogelijk zou zijn aan een andere mast te komen. Zij bleken onze bedoeling te kunnen begrijpen; wezen ons landinwaarts; gingen met ons mee en lieten ons bomen zien, die voor dat doel geschikt waren. Zeiden dat ze ons met alles zouden helpen. Ik ging met de mannen en met lijnen, takels, bijlen en zagen daarheen; we kregen wat we nodig hadden en sleepten het hout met grote inspanning tot in de buurt van het schip. Zette de timmerlieden aan het werk; maakten van de zwaarste stam, die ongeveer achttien palm dik en achtentwintig voet lang was, een verlengstuk voor de stomp van onze afgebroken mast. We zaagden een zwaluwstaart uit in het dikste eind en hakten toen onze stomp, die zoals vermeld drieënhalve vadem boven het boevenet hoog was, in een spits toelopende vorm en zette het nieuwe eind er bovenop, zodat het in elkaar sloot. Zetten er toen vier wangen tegen aan en omwoelden die zodanig, dat het een sterk en hecht geheel werd. Namen toen onze bezaansmast, zaagden die middendoor en zetten de helften zo ver uit elkaar als wij de mars voor de grote mast breed wilden hebben en vulden de openingen met planken op, zodat de mars goed werd.Ga naar eind8 Waren alle dagen bezig om onze spullen weer te repareren, zowel aan boord als aan wal. We hadden een paar ijzers zoals die op een lijnbaan gebruikt worden om touwwerk te slaan. Richtten aan wal een lijnbaan in, hakten een van onze zware touwen voor het grootste deel in kortere stukken, haalden de kardelen los en stelden daaruit ons gehele lopende want samen.Ga naar eind9 Gebruikten daar bijna een heel touw voor. Verder namen we onze kabeltouwenGa naar eind10, hakten die in stukken en maakten daar ons grote want van. Probeerden op die wijze ons te behelpen zo goed als we konden.
Het gerucht dat wij daar waren, ging wijd en zijd door het land; daarop kwamen van heinde en verre de bewoners; ze dreven hun vee voor zich uit tot bij ons, en sloegen daar hun verblijf op. Zetten hun tenten op, brachten ons alles wat ze hadden: appels, citroenen, grote citroenenGa naar eind11 en melk, die ze eerst even opkookten voor ze die aan ons verkochten, omdat die anders niet goed bleef. Ruilden en kochten ook van hen een paar stuks vee. Hun vissers gingen de zee op en brachten ons vis, die we met ze ruilden of kochten. Deze mensen waren ons bijzonder goedgezind; maakten ons duidelijk dat zij vijanden hadden op hetzelfde eiland. Vroegen in gebarentaal, of wij hen wilden helpen, dan zouden ze alles voor ons doen wat ze konden. Er bleek ook bijenwas en honing te zijn, verkochten daarvan een deel aan ons. Ze maakten ons duidelijk dat hun koning Spaans sprak en een dag of vijf à zes reizen hier vandaan woonde. Wij stuurden twee van onze maats naar de koning toe om te vragen of hij ons wat rijst wilde verkopen; de ene heette Abraham Stevensz. uit Vlissingen, die goed Spaans sprak en nog een andere jongeman. Ze kwamen bij de koning en werden door hem goed ontvangen. Ze deden hun boodschap, vroegen of er wat rijst te koop was. Maar de koning zei, dat ze van het jaar erg door sprinkhanen gekweld waren geweest, | |
[pagina 112-113]
| |
Allerlei rustige activiteiten rond een rustige baai.
| |
[pagina 114]
| |
die het grootste deel van de rijst hadden opgegeten. Dit was voor mij wel te geloven, want ik heb zelf gezien, nadat ik een eind landinwaarts was gelopen, dat de sprinkhanen uit het land kwamen opzetten, of er een wolk kwam aandrijven; vlogen mij op het lijf en de borst, zo dicht opeen dat ik nauwelijks adem kon halen. Ze hadden vleugels om te vliegen en op de grond sprongen ze, net als andere sprinkhanen. De koning vertelde dat ze wel met drie- of vierhonderd man konden proberen om de rijst te beschermen en de sprinkhanen er vandaan te houden, maar dat het weinig hielp. Konden daarom geen rijst krijgen. We zagen hoe de inboorlingen die sprinkhanen pakten en de vleugels eraf haalden, ze op het vuur legden om ze te braden en ze opaten. Ze beduidden ons hetzelfde te doen, maar daar hadden wij geen trek in. De koning kwam met onze twee maats naar ons toe bij het schip; schonk ons vier runderen, waar we hem twee musketten voor gaven. Zei toen ook tegen ons, dat hij geen rijst kon missen. Toen we hier elf dagen hadden gelegen, is de heer commandeur Cornelis Reyersz. in den Heere ontslapen. Begroeven hem op een eiland dat voor in de Baai ligt, vol geboomte, onder een mooie groene boom, de beste die we konden vinden.Ga naar eind12 Onze musketiers schoten driemaal een salvo af bij de begrafenis en door het schip werden vijf schoten gelost; namen toen afscheid van 't graf. Gingen weer aan 't werk om onze scheepszaken voor elkaar te krijgen. En aangezien de mannen dikwijls uitvluchten zochten en eerder op wellust uit waren dan op werk en ik, wetende in wat voor toestand we verkeerden, vermaande ze dagelijks met vriendelijke woorden: ‘Mannen, laten we toch ons best doen om klaar te komen, zodat we hier onze tijd niet verspillen, want we zijn maar voor acht maanden bevoorraad en als we hier onze tijd verdoen en die voorraad opeten, dan moeten wij weer terug naar Batavia;’ en daar hadden ze, naar ik wel wist, geen zin in. Stak hun daarmee een hart onder de riem en in plaats van te bevelen moest ik smeken, zoals bij dat soort dingen wel meer het geval is. Want we hadden nog veel werk te doen. Hier was het met mij net zo als met Scipio Africanus, die, zoals ik wel eens gehoord heb, dikwijls placht te zeggen: ‘Ik heb nooit zo veel te doen dan wanneer ik niets doe en nooit minder alleen dan wanneer ik alleen ben.’Ga naar eind13 Want ik had het 's nachts druk genoeg met nadenken over hoe we het de volgende dag zouden gaan aanpakken met het maken en repareren van dingen en hoe ik iedereen weer in goede verstandhouding aan het werk moest zien te krijgen, zodat de mannen tenslotte er toe gebracht konden worden allemaal hun best te doen, tot 22 april toe. Toen waren we weer klaar en lagen we met de ra's dwars in de mast gereed om onze reis te vervolgen. Haalden onze watervaten vol water en de bemanning kreeg zoveel appels en citroenen als ieder in zijn kooi kon bergen. |
|