Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermdDe gedenkwaardige beschrijving van de reis naar Oost-Indië van schipper Willem IJsbrandtsz. Bontekoe uit Hoorn, in de jaren 1618 tot en met 1625
[pagina 107]
| |
23. Het verhaal volgens het manuscriptHet manuscript en de gedrukte versie wijken hier sterk van elkaar af (zie inleiding). Hier volgt de beschrijving van de gebeurtenissen met de middelburg nogmaals, nu ontleend aan het manuscript: Op 13 Maart, 's morgens een krachtige wind uit ono; koers wzw. Namen 's middags de hoogte: 28o3′. Hadden dit etmaal eenenveertig mijl afgelegd. Tegen de middag alle twee onze marszeilen gestreken, omdat de middelburg zijn fok had opgegijd ten teken dat hij averij had, zodat we voor de fok en de blinde liepen. Tegen de avond haalden we onze blinde neer vanwege de harde wind; daarna begon het zo hard te waaien dat we genoodzaakt waren ook de fok te strijken en met de kop op de wind te gaan liggen en ons zo op Gods genade te laten drijven. Vier glazen in de avond streken we onze grote ra. Omtrent twee glazen later stak er zo'n vreselijke wind op, dat onze grote mast overboord ging. De pompen waren erg onklaar, pompten niets als peper, hadden die nacht voortdurend grote moeilijkheden met de betreffende pompenGa naar eind6. - 14 maart, 's morgens zo-wind, bij zonsopgang mooi weer. We zagen de middelburg aan onze loefzijde op ongeveer een mijl afstand, zonder masten en boegspriet; had alleen z'n bezaansmast nog overeind. Konden die dag niet bij elkaar komen, hoewel we ons best deden; onze pompen waren nog steeds onklaar, zodat we genoodzaakt waren ze op te halen. We deden niets als hozen op drie verschillende plaatsen, terwijl we tegelijkertijd zo goed en zo kwaad als het ging de boel aan boord opredderden. 's Nachts is de schipper van de middelburg met een sloep bij ons aan boord gekomen met de mededeling dat hun schip ten gevolge van genoemde storm erg lekte aan de spiegel en onder hen vandaan dreigde te zinken; ook omdat hij troost en steun bij ons zocht. We dreven zo die nacht voort op Gods genade. - 15 maart. 's Morgens westenwind; zetten onze fok bij en de blinde, om zo het schip voor de wind te krijgen en naar de middelburg te zeilen, die een heel eind achter was geraakt en nog helemaal ontredderd was. Tegen de avond kwamen we bij elkaar, streken onze fok en de blinde; lieten de schepen zo samen drijven. - 16 maart. 's Morgens heel rustig weer met weinig wind, een flauwe koelte uit de noord. 's Middags is de schipper van de middelburg, samen met drie van de voornaamsten van onze mensen, te weten Cornelis Gerritsz. | |
[pagina 108]
| |
Verlooren-Arbeijt, de opperkoopman van ons schip en de passagiers François Lemmens en Pieter Fransz. naar de middelburg gevaren om te kijken hoe de toestand was. Nadat zij dit op behoorlijke wijze hadden onderzocht, wilde het lagere volk van de middelburg de bovengenoemde personen niet meer van boord laten gaan; maar door hardnekkig aanhouden hebben ze uiteindelijk Pieter Fransz., alsmede de eerste stuurman van de middelburg, weer bij ons aan boord laten terugkeren. Zij kwamen ons een en ander melden, waarop commandeur Reyersz., die niet zeer tevreden was over dit verslag, de eerste stuurman weer met onze sloep aan boord van de middelburg heeft doen zetten met de uitdrukkelijke opdracht de schipper en de koopman duidelijk te maken dat ons volk meteen weer aan boord diende te komen. Dit gebeurde met het verzoek hen onze voorsteng of grote ra af te staan. De grote ra werd, hoewel we die zelf moeilijk konden missen, aan boord gebracht. Hoosden nog steeds veel peper uit. -17 maart. 's Morgens heel kalm weer en windstil. Lieten de witte vlag van achteren van de kampanje waaien, ten teken dat de oversten van de middelburg bij ons aan boord moesten komen. Besloten toen dat, teneinde schepen, bemanning en lading te redden, de middelburg zijn bovenste laag geschut overboord zou zetten, om het schip zodoende een voet of anderhalf omhoog te laten komen. Tevens, dat aangezien ons schip erg diep lag, wat veroorzaakt werd doordat de peper met water verzadigd was ten gevolge van het onklaar raken van de pompen, een partij peper overboord gezet zou worden, hetgeen ook gedaan werd. - 18 maart. 's Morgens verzochten de officiers van het schip uit naam van de lagere bemanningsleden in de kajuit te mogen komen, wat hen werd toegestaan, waarop ze de commandeur en diens raad zeiden dat het hun erg moeilijk viel om door te gaan met hozen en dat het schip uit elkaar dreigde te vallen. Vroegen van de middelburg te mogen scheiden en het eerste het beste land op te zoeken om zo ons schip met Gods hulp behouden in een haven te brengen; en dat wij om deze reden geen hulp konden verlenen aan de middelburg. Waarop de commandeur en zijn raad antwoordden dat de oversten van de middelburg moesten komen om dit te bepraten. Toen de heren Van der Eijck en Constandt aan boord waren is hun dit voorstel gedaan, waarop ze uit naam van al hun officiers antwoordden dat ze er niets tegen hadden indien wij hun onze voorsteng wilden afstaan. De heer commandeur en de raad vonden dit goed en ze gaven ons opdracht een en ander voor elkaar te brengen. Toen ik aan de kwam, hadden de mannen de stengereep al klaar gemaakt om de steng weer omhoog te hijsen; ze zeiden dat ze niet langer konden hozen en met het schip naar land wilden; waarop ik tegen hen zei dat ze daar niet aan moesten denken, omdat de commandeur en de raad beslist hadden dat de steng aan de middelburg zou worden afgestaan. Ook zei ik dat wij Christenen waren en die van de middelburg niet zomaar in de steek konden laten; en dat die, wanneer ze de steng kregen, de kans hadden hun schip met Gods hulp ergens te brengen waar ze dan | |
[pagina 109]
| |
verdere reparaties konden uitvoeren en het schip weer zeilklaar konden maken; door welk betoog ze er mee instemden de steng af te staan. Namen dus droevig afscheid van de anderen en zeilden op onze fok, blinde en bezaan met een noordoost-ten-noordelijke wind weg. Konden hen niet langer zien. De wind werd zuidelijk en nam 's nachts weer zo toe, evenals de deining, dat we onze koers niet langer aan konden houden maar met de kop op de golven moesten gaan liggen, zodat het schip minder tekeer zou gaan. - 19 maart. 's Morgens zuidwestenwind. Zetten koers naar het noorden, om zo recht voor de deining uit te zeilen. 's Middags was de koers noordoost-ten-noorden, toen de commandeur alle stuurlieden in de kajuit liet ontbieden teneinde te bepraten welke koers men het beste kon varen om Mauritius te bezeilen; waarop de meerderheid besliste het op noordoostten-noorden te houden. Waren nog steeds bezig het schip weer in orde te krijgen. - 20 maart. 's Morgens zuidoostelijke wind en kalm weer, grijze lucht. Waren bezig onze zeilen te drogen, die in de zeilkooien nat waren geworden. Waren ook bezig met het weer installeren van onze pomp, die tijdens de storm door midden was gegaan. Toen hij op zijn plaats zat, wilde hij geen water geven, zodat we hem er weer uit moesten hijsen.Ga naar eind7 's Middags was onze positie 25o40′. Naar schatting het afgelopen etmaal vierentwintig mijlen afgelegd. - 21 maart. 's Morgens mooi weer, zuidoostelijke wind; koers noordoostten-noorden. Omdat de commandeur betwijfelde of we Mauritius wel goed konden bezeilen, riep hij de raad bij elkaar en stelde voor om, aangezien wij op de hoogte waren van de Baai van Santa Lucia, daar op aan te sturen; wat met algemene stemmen werd aanvaard. Gingen op koers west-noordwest liggen om zo genoemde baai te bereiken. |
|