Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
20. De val slaat dichtOp 14 november vertrokken de jachten en kwamen de volgende dag aan voor Amoy, terwijl wij met de twee schepen onder het eiland bleven liggen. - In de vroege morgen van de 18e november ben ik met de boot naar onze jachten gevaren om eens te gaan kijken hoe de zaak ervoor stond, want we begonnen ons zorgen te maken omdat het allemaal zo lang duurde terwijl het er voor hun vertrek zo gunstig had uitgezien. Wij waren met de boot niet ver van ze af, toen we zagen dat het ene jacht in brand vloog en het andere ook drie branders aan boord kreeg. We voeren met groot risico door een menigte vaartuigen, sampans en een paar oorlogsjonken heen en we zagen ongeveer vijftig branders. Voeren naar de erasmus, die met grote koelbloedigheid de ene brander had uitgeblust en zich van de andere twee had weten te ontdoen, zodat ze op wonderbaarlijke wijze van dat gevaar verlost waren. Maar van de muiden raakten de fok en het voormarszeil in een oogwenk in brand en het schip leek niet meer te helpen: het verbrandde en vloog de lucht in met man en muis, wat een ellendige zaak was. Wij voeren met de erasmus meteen terug naar onze schepen.
Van onze vrienden van de erasmus hoorden we hoe alles tot dusver was gegaan. Vertelden dat ze, zodra ze voor Amoy gekomen waren, een paar afgevaardigden aan boord hadden gekregen met het verzoek of een paar van onze leiders naar de wal wilden komen om met de totok de zaak alvast mondeling te regelen. Door de commandeur werd dit beleefd geweigerd met het excuus dat hij daartoe geen bekwame tolken had. Maar als de totok het goed vond, zou hij een paar van zijn ondergeschikten zenden met een volmacht, om het akkoord te sluiten. Daarop voeren ze terug naar de wal. Zeiden, toen ze terug kwamen, dat de totok hun een volmacht had gegeven en dat alles wat we met hen overeen zouden komen, door hem bekrachtigd zou worden en als vast en onverbrekelijk zou gelden. Hebben daarop met elkaar onderhandeld en zijn het eens geworden en hebben besloten, dat ze op Taiwan met ons handel zouden komen drijven en zoveel zijde mee zouden brengen als waarvoor ons kapitaal zou strekken. Dat ze op Manilla, Kampuchea, Siam, Patani, Djambi, Andrigerry of andere plaatsen niet zouden varen zonder een pas van ons; dat ze ook vier à zes jonken naar Batavia zouden sturen om aldaar met de heer generaal te praten over de kwestie van de Pescadores, waar ze ons graag af wilden hebben. Toen deze overeenkomst plechtig was gesloten, voer de deputatie terug naar de wal; later kwamen ze weer aan boord en vroegen of een paar van de leiders van onze expeditie bij de totok wilden komen om de overeenkomst, | |
[pagina 92]
| |
die in het Chinees en het Nederlands gesteld was, te beëdigen, zodat de totok de combon van Ho-Tsjoe kon schrijven dat een en ander in zijn bijzijn had plaatsgevonden. Brachten drie mandarijnen mee als gijzelaars en, zoals hun gewoonte was, drie pijlen als zekerheid. Daarop hadden de commandeur Christiaan Fransz. en de scheepsraden besloten, dat de commandeur zelf met de schipper van de muiden, Doede Florisz. Craegh en Willem van Houdaen, opperkoopman van de erasmus, aan wal zouden gaan om deze zaken te regelen. Toen ze met ongeveer dertig man geland waren, waaronder de schipper van de erasmus, Jan Pietersz. Reus, werden ze daar schijnbaar heel goed ontvangen. Er werden tafels op het strand neergezet voor de bemanningsleden, die op een uitgebreide maaltijd onthaald werden. De commandeur belastte Jan Pietersz. Reus met de taak om toezicht te houden op de mannen en die later weer naar boord terug te sturen; vervolgens werden de commandeur en de andere afgevaardigden naar het huis van de totok gebracht. Het had er de schijn van dat men probeerde om de bemanningsleden dronken te krijgen; de mandarijnen bedienden ze zelf aan tafel. Ze wilden dat schipper Jan Pietersz. Reus ook mee zou gaan naar de totok. Hij deed alsof hij later nog zou komen, maar toen hij het gevoel kreeg dat er iets niet in de haak was, gaf hij de mannen order om op te staan en zich meteen in te schepen en ging weer met ze aan boord.
's Avonds ging, zoals de afspraak was, stuurman Mozes Klaasz. van de muiden met een bemande sloep naar de wal, om onze drie afgevaardigden op te halen. Aan wal werden ze door de Chinezen vastgehouden. De bemanning aan boord van de jachten wist niet wat ze er van denken moest. Waarom bleven de sloep en onze afgevaardigden zo lang aan wal? Ze vroegen toen de gijzelaars waarom de onzen niet terugkwamen; die antwoordden: ‘Die zijn plezier aan 't maken.’ Maar de ware aard van dat plezier bleek later wel, want diezelfde nacht, omstreeks vier uur voor de dageraad, kwamen ze, als gezegd, wel met vijftig branders om de jachten in de grond te boren, wat ze met één ervan ook lukte. De Chinezen hadden ook wat Chinees bier naar de jachten gezonden, waar ze vergif in hadden gedaan om onze mannen op die manier te vergiftigen, maar gelukkig merkten we dat op tijd. Blijkbaar was dit niet wat God wilde. Dit was een erg beroerde geschiedenis voor ons allemaal; het was een goddeloze streek van de Chinezen en God zal te zijner tijd over dit alles oordelen.
Ter wereld bestaat er geen kwader venijn,
dan vriend te schijnen en vijand te zijn.Ga naar eind28
- De 18e november haalden we wat brandhout uit de huizen op het eiland met de Pagoden en besloten toen te verzeilen naar de noordzijde van de | |
[pagina 93]
| |
rivier omdat we daar veiliger lagen voor de branders, want we zagen nu wel in dat ze geen vriendschap, maar vijandschap met ons wilden. De 19e kwam bij ons de engelse beer aan, op de terugreis uit Japan, waaraan wij uitgebreid verslag deden over wat ons overkomen was en om deze en andere redenen werd de scheepsraad aan boord van de beer bijeengeroepen, en werd besloten hetgeen er uit onderstaande Resolutie opgemaakt kan worden. | |
ResolutieGenomen door de bevelhebbers van de Schepen de engelse beer, groningen, samson en erasmus, op de 24e november liggende op de rivier de Tsjang-Tsjoe, 1623.
Daar wij besloten hadden (op 11 november uit Japan vertrokken zijnde, om des te veiliger onze reis naar de Pescadores te kunnen maken) de kust van China aan te doen, zijn wij Godlof op de 19e dezes voor de rivier de Tsjang-Tsjoe gekomen en hebben aldaar aangetroffen de schepen groningen, samson en erasmus, van welke wij tot ons groot leedwezen het deerlijk verbranden van het jacht muiden hebben vernomen, alsook de gevangenneming van de commandeur Christiaan Fransz. en diens andere gecommiteerden die namens ons aan land waren gegaan om vrede met hen te sluiten. En omdat de instructies van de heer commandeur Cornelis Reyersz. luiden dat de rivier de Tsjang-Tsjoe, 't zij oorlog of't zij vrede, met schepen bezet moet worden gehouden. En omdat de vrienden van bovengenoemde schepen klagen dat zij zeer veel ziek volk aan boord hebben, voornamelijk de samson die te weinig gezonde mannen aan boord heeft om het anker te kunnen lichten en die vervolgens genoodzaakt zou zijn om de rivier te verlaten of de zieken op andere schepen over te zetten teneinde hen naar de Pescadores te brengen. Is derhalve met algemene stemmen besloten (nadat de voornoemde vrienden meldden dat de Ed. heer commandeur Cornelis Reyersz. met de meeste zieken van de Pescadores naar Taiwan is vertrokken, zodat er weinig zieken op de Pescadores zijn) van de verversing die wij voor de vloot aan boord hebben, aan de bovengenoemde drie schepen te geven: tienduizend grote appelen, tienduizend mikansGa naar eind29, twintig varkens, tweehonderd pompoenen en drie koeien, opdat door gebrek aan verversing, ten nadele van de Compagnie, de rivier de Tsjang-Tsjoe niet onbezet blijve. En omdat | |
[pagina 94]
| |
door het gevangen nemen van de commandeur Christiaan Fransz. de vloot geen opperbevelhebber heeft, is door de raad voorlopig, tot nader order van de Ed. heer Cornelis Reyersz., bij deze Willem IJsbrantsz. Bontekoe benoemd om in alle voorkomende gevallen de raad bijeen te roepen en deze voor te zitten en als tevoren de vlag van de grote steng te voeren, enz. enz.
Aldus opgemaakt en gedaan a/b de engelse beer, datum en jaar als boven.
Was getekend:
Isaac van de Wercken Frans Leendersz. Valck Herman de Coningh Pieter Fransz. Jan Pietersz. Reus
Door deze verversing knapten onze zieken zienderogen op. We hielden de rivier voor zover mogelijk bezet en verhinderden volgens opdracht de vrije vaart van de Chinezen naar Manilla en elders; namen verscheidene van hun jonken en andere vaartuigen. Hier valt, zowel in het manuscript als in het gedrukte journaal, een leemte van 19 november 1623 tot 21 februari 1624. |