Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Oktober 1623De 25e oktober is ons door de Ed. heer commandeur Cornelis Reyersz. en zijn raad opdracht gegeven om met onze vijf schepen, te weten de groningen, samson, muiden, erasmus en victoria, welke laatste om enigerlei reden niet meeging, onder bevel van commandeur Christiaan Fransz. naar de rivier Tsjang-Tsjoe te gaan om die bezet te houden opdat er geen jonken meer naar Manilla of naar andere, ons vijandelijke plaatsen zouden varen. Ook kregen we opdracht om de lieden aldaar te verzoeken - zoals wij voortdurend hadden gedaan - vrij te kunnen handelen op Taiwan en om alle vrede en vriendschap aan te bieden. Maar als ze niet wilden meewerken, zouden we oorlog tegen hen voeren, ter zee en te land, waar dat kans van slagen bood en de Compagnie tot voordeel zou strekken; zoals een en ander uitvoerig in de instructies stond die ons door de Ed. heer commandeur en zijn raad werden meegegeven. Diezelfde dag nog vertrokken we. - Op 28 oktober kwamen we voor de genoemde rivier, gingen ten anker onder het eiland met de pagoden, waar alle bewoners van gevlucht waren, behalve een oude man. Hesen, zoals onze opdracht was, een witte vlag in de hoop dat er iemand uit Amoy naar ons toe zou komen om met ons te onderhandelen. - De 29e werd er besloten, dat aan boord van ieder schip dertig à veertig zwabbers gemaakt zouden worden en een stuk of acht tobbes met water, alsmede dat er leren emmers bij de hand moesten zijn om, als de Chinezen branders op ons af zouden sturen, de brand te blussen. Tevens besloot men dat er scherp uitkijk gehouden moest worden en dat twee schuiten op een derde mijl afstand van de schepen iedere nacht op wacht zouden liggen, ook om drinkwater te halen. Brachten de stukken in gereedheid en waren op onze hoede. En toen er niemand uit Amoy naar ons toekwam, schreven we de 30e een brief aan de TotokGa naar eind24 van Amoy en gaven die met de oude Chinees mee, die we op het eiland hadden aangetroffen. We schreven, dat we gekomen waren om te verzoeken om handel en vrede, zoals we tijdens de vorige conferentie met hen hadden afgesproken en verder nog een paar complimenten die bij een dergelijk schrijven horen. Publiceerden die dag ook de volgende Ordonnantie aan boord van alle schepen: | |
[pagina 88]
| |
OrdonnantieWaar de bemanning van de schepen, liggende op de rivier de Tsjang-Tsjoe, zich aan dient te houden
Aangezien wij hier met vier schepen op de rivier de Tsjang-Tsjoe liggen, teneinde zoveel mogelijk de Chinezen het uitvaren naar Manilla of andere vijandelijke plaatsen te beletten, is het zeer waarschijnlijk dat de Chinezen niet na zullen laten hun uiterste best te doen om met openlijk geweld, onder het mom van vrede of met andere bedrieglijke middelen, ons met branders, die ze stroomafwaarts zouden kunnen laten drijven, hier weg te krijgen. Daarom is het hoognodig, dat er vooral op de schepen of op de boten en sloepen, waar ze dan ook liggen, bij de vloot of een eind bovenstrooms, terdege wacht wordt gehouden. En omdat is vastgesteld dat dit door de matrozen dikwijls op zeer onvoldoende wijze is gebeurd, zonder acht te slaan op de schade en het onheil die daar het gevolg van zouden kunnen zijn, werd hierbij door de Ed. commandeur Christiaan Francxz. en zijn raad bevolen, zoals wij bij deze bevelen aan alle scheep-sofficieren en matrozen, niemand uitgezonderd: dat ieder de wacht, waartoe hij opdracht gekregen heeft, behoorlijk moet waarnemen. Degene die slapend op zijn post wordt aangetroffen of terwijl hij met iets anders bezig is, zal drie maal van de ra vallen en met honderd slagen voor de mast worden gelaarsd.Ga naar eind25 Een ieder wachte zich voor schade, dus deze ordonnantie zal naar behoren moeten worden uitgevoerd, zonder enige toegevendheid ten opzichte van overtreders, want dit is in het belang van allen vastgesteld.
Acrum a/b groningen, liggend op de rivier de Tsjang-Tsjoe, de 30e oktober 1623. | |
November 1623- Op 1 november kwam er met een sampan een Chinees, genaamd Cipzuan (Quitsuan) bij ons aan boord. Zei dat, als het ons om handel en vrede te doen was, dat aan hen niet zou liggen, omdat de bewoners aldaar er wel toe genegen waren en gaf ons hoop op een goede afloop. Zei dat er wel driehonderd Chinese kooplieden bij elkaar waren gekomen en dat die hadden besloten de combon van Ho-TsjoeGa naar eind26 een verzoekschrift aan te bieden om toestemming te vragen handel met ons te mogen drijven, aangezien ze door | |
[pagina 89]
| |
de oorlog zware verliezen leden en als de oorlog zou voortduren, aan de bedelstaf zouden raken. Daarom hadden zij ter plekke het besluit genomen om de voornoemde combon te verzoeken om handel en vrede met ons. Verder zei deze Cipzuan dat er in zijn woonplaats een kluizenaar of heremiet in de bergen woonde, die van hoge afkomst was en geweldig rijk was geweest en naar hij meende ook mandarijn van die provincie. Na het overlijden van zijn vrouw, waar hij erg veel van hield, had hij zich afgezonderd in eenzaamheid. Nu deed hij niet anders dan van arme mensen, die onbemiddeld waren, de zaken bepleiten bij de groten. Stond daarom bij hoog en laag in groot aanzien; ja werd voor een profeet gehouden en zijn woorden voor profetieën. Vertelde dat hij deze kluizenaar het geschil tussen ons en hen had voorgelegd en dat deze ook had begrepen dat de groten aanstalten maakten om oorlog tegen ons te gaan voeren. Daarom was hij, volgens Cipzuan, naar de hooggeplaatsten toegegaan en had deze lieden de voorspelling gedaan dat ze, als ze ons aanvielen, het land in gevaar zouden brengen. Waarop Christiaan Fransz. deze Cipzuan de vraag stelde of we die kluizenaar niet te spreken konden krijgen, om hem onze goede bedoelingen te laten blijken. Cipzuan beloofde dit te zullen proberen en hij twijfelde er niet aan dat het wel zou lukken en hij zei: ‘Dat zal ik doen, opdat u gelooft dat ik het goed met u meen.’ Daarna is hij vertrokken; verklaarde in het geniep naar ons toe te zijn gekomen.
- Op de 3e november is Cipzuan met de betreffende kluizenaar bij ons aan boord gekomen. We legden hem uit wat het doel van onze komst was en wat we wilden bereiken. Hij beloofde ons na enig heen en weer praten zijn uiterste best te zullen doen om de zaak tot een goed einde te brengen. We gaven hem een brief mee voor de totok, met dezelfde inhoud als de brief die we aan de oude Chinees hadden meegegeven. Hij beloofde om die zelf aan de totok te overhandigen. Een paar dagen later kwam Cipzuan weer naar ons toe met het antwoord: de totok schreef dat hij begrepen had dat we met onze schepen bij het eiland met de Pagoden lagen, dat we in vrede kwamen en om handel te drijven en dat hij dit waardeerde als wij het oprecht meenden en het niet weer met valsheid en bedrog probeerden, zoals dit heerschap beliefde te schrijven. Het was dan wel mogelijk om tot een goed akkoord te komen. Hij had ons tijdens de laatste onderhandelingen twee voorwaarden gesteld: de gevangen Chinezen moesten vrij en we moesten Penoe, bij ons de Pescadores genaamd, verlaten; we hadden geen van beide voorwaarden willen aanvaarden en daarom was het gesprek vruchteloos geweest.Ga naar eind27 Wij antwoordden, dat onze bedoelingen goed waren en dat dit ook altijd het geval was geweest. Hij schreef weer begrepen te hebben dat wij gekomen waren om de Chinezen te beroven en geen geld of koopwaar hadden meegebracht; hij vroeg ons hem onze bedoelingen duidelijk te maken. Waarop wij hem weer antwoordden, dat onze bedoelingen goed waren en dat we niets | |
[pagina 90]
| |
anders wilden dan handel drijven. Hij schreef weer terug dat wij, als wij dan inderdaad geen kwaad in de zin hadden, een vooraanstaand persoon naar hem moesten afvaardigen. Hier kon hij dan over al deze dingen onderhandelen en een vredesovereenkomst sluiten of een bestand, voor een aantal jaren of voor eeuwig. Wij verzochten daarop deze totok om met een jacht voor Amoy te mogen komen om dichter in de buurt te zijn, omdat deze zaak beter van nabij dan van verre afgehandeld kon worden. Hierop kregen wij per omgaande vergunning om met een of twee schepen voor Amoy te komen liggen. Op 13 november hebben we uiteindelijk besloten dat onze commandeur Christiaan Fransz. met de jachten muiden en erasmus naar Amoy zou zeilen. |
|