Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
18. KaapvaartOp 6 april besloten we de ene jonk te slopen, het hout daarvan in de andere te laden en die mee te nemen naar de Pescadores, omdat ze daar wel brandhout nodig hadden. - De 7e zetten we de twee eerder genoemde Chinezen weer aan wal. - De 8e kwam er een prauwtje naar ons schip met twee andere Chinezen die ons eveneens wat verversing brachten, zoals appels, eieren en een paar potten met arak, in ruil waarvoor wij hun beloofden twee mannen te zullen loslaten: één die gewond was en nog een ander, op voorwaarde dat ze ons meer verversing zouden brengen. Gaven hun ook vijfentwintig realen aan geld, om daar varkens voor te brengen en lieten ze daarna weer naar de wal varen. 's Nachts is onze jonk, die wij aan het slopen waren, gezonken. - Op 9 en 10 april haalden we water, zowel voor de jonk als voor ons schip en zetten zeventien man van onze mensen over op de jonk om met elkaar naar de Pescadores te zeilen, zodra de wind en het weer gunstig waren. - Op 11 april kwamen de bovengenoemde twee Chinezen weer terug van de wal en brachten vijf varkens, een aantal eieren, vijgen, appels en andere lekkernijen, om de twee toegezegde Chinezen vrij te kopen. - De 12e stond er een harde storm, streken onze ra's. Een Chinees prauwtje dreef van ons weg, met een van onze mannen erin; we stuurden de sloep ernaar toe, haalden hem er af. Maar het prauwtje konden ze door de harde wind niet roeien; ze hadden het achter de sloep gebonden; lieten het uiteindelijk drijven en kwamen weer aan boord. - De 13e lieten we de twee Chinezen die ons de verversing gebracht hadden weer naar de wal vertrekken, met de twee beloofde landgenoten. - Op 15 april waren de mannen in de jonk bezig een klein kanon uit te proberen, dat ze op een nieuw affuit hadden gelegd. Laadden het met dubbel scherp; zetten het met de mond naar de deur van de jonk toe. Prompt komt er een jongeman uit een van de ruimen, gaat in de deur staan om te wateren, niet wetend wat de anderen aan het doen zijn. Daarop komt er een met de lontstok van de andere kant, ziet de jongen niet, vuurt het schot af en schiet de jongen door zijn been. Werkelijk een tragisch ongeval en heel onvoorzichtig van de man die het stuk afvuurde. We slachtten aan boord 's middags een buffel en een varken voor het Paasfeest de volgende dag. Terwijl de mannen daarmee bezig waren, maakte onze dominee ruzie met een assistent en werden beide in de boeien geslagen. - Op 16 april, Paasdag, werden ze daar weer uitgelaten. Toen kwam het volk uit de jonk allemaal bij ons aan boord om naar de preek te luisteren en daarna werd iedereen onthaald op de buffel. De volgende dag kwamen ze | |
[pagina 84]
| |
weer om naar de preek te luisteren; het was voortdurend onstuimig weer met wind uit afwisselende richtingen. - 19 april werd de jongen, die door zijn been geschoten was, dat been afgezet, waarop hij een uur of wat later stierf. - Op 20 april onstuimig weer met wind uit oost-noord-oost. Lieten onze stengen doorschieten, lieten nog een anker vallen; 't zag er naar uit dat alles aan flarden zou gaan. De twee Chinezen, die op de 13e ons schip hadden verlaten, kwamen weer aan boord; ze brachten ons weer wat verversing en vertelden ons dat er wel tweehonderd jonken aankwamen om ons te overvallen. Maakten na die waarschuwing alles klaar om ze, als ze kwamen, een warm welkom te bereiden. - Op de 27e namen we onze sampan aan boord en zetten twee vissersprauwen van ons bij de jonk aan boord. Wilden graag vertrekken, want durfden daar eigenlijk niet langer te blijven. Maar omdat het dag in dag uit zo hard waaide en stormde konden we niet goed onder zeil gaan, te meer omdat de wind in de verkeerde hoek zat. - Op 28 april zetten we twintig Chinezen over op de jonk, om die samen met de onze naar de Pescadores te brengen. - De 29e was het 's morgens redelijk weer, de wind oost-noordoost; we vertrokken met onze jonk, maar zwalkten een hele tijd op zee rond, door harde tegenwind en anderszins. | |
Mei 1623- Op 1 mei was het wisselvallig weer. 's Morgens zagen we dat onze jonk van ons weg geraakt was, maar uiteindelijk ontdekten we hem op een grote afstand aan lijzijde; hij was helemaal ontredderd, zijn zeil was weggewaaid. Besloten daarom, aangezien het heel hard begon te waaien, het volk eraf te halen. Ik voer er dus met de boot naar toe, nam het volk aan boord, maar kon naast de onzen, die zestien man sterk waren, niet meer dan tien Chinezen mee krijgen; de rest had zich verstopt. De wind begon ook hard op te steken, zodat er nog tien Chinezen aan boord van de jonk bleven en daarmee wegdreven. Kwamen 's middags weer aan boord; volgens gegist bestek waren we ongeveer acht mijl buiten de oostelijkste eilanden van Macau. En omdat hier een vaste wind waait, die ongeveer ieder half jaar wisselt van richting, wat men moesson noemt, kan degene die te laag uitkomt - 't zij aan de ene of aan de andere kant van de Pescadores - niet goed bovenwinds komen voordat de moesson weer verloopt. Zwierven hier om die reden lange tijd rond, nu eens voor anker liggend en dan weer zeilend, voordat we de Pescadores bereikten. Hadden ook erg veel last van storm en van scheurbuik door gebrek aan verversing; ja op het laatst waren er aan boord negentig zieke mannen, tegen vijftig gezonde, niet van ons eigen volk. Onderweg kwamen we nog een Chinese jonk tegen, kostelijk geladen, | |
[pagina 85]
| |
duizenden guldens waard, die naar Manilla wilde. Namen hem; hij had wel tweehonderdvijftig koppen als bemanning. Namen de meesten aan boord, op twintig à vijfentwintig na, en zetten een man of vijftien van de onzen daarbij. We bonden de jonk achter ons schip en sleepten hem.
We hadden toen een paar honderd Chinezen aan boord; waren bang dat ze ons zouden overmeesteren, want zoals gezegd waren we maar vijftig gezonde mannen sterk. Lieten de mannen voortdurend met de sabel opzij lopen, alsof het allemaal officieren waren. 's Nachts lieten we al de Chinezen in het ruim lopen, zetten een stut boven op het luik en hingen overal lampen op, zodat het tussendeks verlicht was en bij het luik hielden vijf of zes man de wacht met getrokken sabel. 's Morgens deden we het luik open en lieten de Chinezen boven komen om hun behoefte te doen en dergelijke, waardoor het aan boord krioelde van de mensen. Ik was dikwijls naar de kajuit gegaan om te slapen, maar dat lukte niet. Als ik aan dek kwam, maakten de Chinezen dadelijk ruimte, gingen aan weerszijden op hun knieën liggen, met gevouwen handen en mak als lammeren. Er werd gezegd dat hen was voorspeld dat hun land bezet zou worden door mannen met rode baarden en omdat ik een rossige baard had schenen ze daarom des te bevreesder voor mij te zijn. Maar dit was niet meer dan een gerucht; hoe het in elkaar zat weet God. We durfden ze toch niet te vertrouwen. 's Morgens gingen ze langs de boorden van het schip en in de rusten (zie noot 20, deel 1) zitten; reinigden en kamden hun haren. Ze hadden zulk lang haar, dat het bij velen, als ze stonden, tot op hun kuiten viel. Ze droegen het in een vlecht, die ze met een pen en een kam op hun hoofd vastzetten. We brachten ze allemaal naar de Pescadores; daar werden ze allemaal twee aan twee aaneen geketend. Moesten aarde aandragen voor het fort. Ja, toen het fort gebouwd was, waren ze wel veertienhonderd in getal die daarna voor het grootste deel naar Batavia werden verscheept en daar verkocht. De Pescadores waren, zoals gezegd, onze rendez-voushaven; daar hadden we onze basis. We voeren af en aan en namen alle Chinezen die we krijgen konden en brachten ze daar bijeen. Op de Pescadores kregen we zo'n orkaan, dat al de schepen bijna op het droge werden gezet door de wind; onder andere kwam onze jonk helemaal op de wal te liggen.
Toen we op de Pescadores lagen, kreeg ik via Christiaan Fransz. een brief uit Batavia van mijn broer Pieter IJsbrantsz. Bontekoe die, zoals gezegd, schipper was op de haarlem, die op de 4e januari ons voor de kust van China had verlaten om naar Batavia te gaan. Schreef mij, dat onze broer Jacob IJsbrantsz. verleden jaar ook als schipper naar Indië was gekomen, zodat we nu met drie broers, alle drie schipper, in het land waren. Vertelde dat Jacob met de mauritius in gezelschap van het wapen van rotterdam, heel ongelukkig aankwam; hadden onderweg ongeveer tweehonderd- | |
[pagina 86]
| |
vijfenzeventig man verloren.Ga naar eind23 het wapen van rotterdam had niet eens zoveel gezonde mannen aan boord gehad, dat het z'n zeilen kon gebruiken. Jacob kwam in Straat Soenda twee jachten tegen, die hem naar Batavia brachten, maar het andere schip had Jacob aan de zuidkust van Java gelaten, en hij werd er met de jachten en andere vaartuigen heen gestuurd om het te zoeken; ze hadden het gevonden en Jacob werd er schipper op. Werd naar Ambon gezonden. Hij schreef ook, dat de heer generaal Coen met het schip waarmee Jacob was gekomen, de mauritius, naar Holland was vertrokken op 2 februari 1623, in gezelschap van nog drie schepen en dat de heer Pieter de Carpentier daags voor het vertrek van de heer Coen tot generaal over Indië was benoemd, enz. Er kwamen toen ook veel huisgezinnen uit Holland op Batavia, bijvoorbeeld met het wapen van hoorn waar Gerrit Bierenbroodspot schipper op was en met andere schepen. Er trouwden ook veel Hollanders in Batavia, zodat velen zich daar vestigden en niet zo makkelijk meer zouden vertrekken. |
|