Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Juli 1622De 4e juli zagen we vanuit de mast het zuidwestelijke eiland van de Pescadores. - Op de 6e heeft de beer zich weer bij ons gevoegd, teruggekeerd van de Chinese kust; met ons tweeën zeilden we buiten de eilanden om. - Op de 10e gingen we ten anker achter een van de eilanden; het zag eruit als een tafel, het was wel een van de hoogste eilanden van de Pescadores. Zagen tussen de eilanden in een paar Chinese vissers, maar die namen de vlucht voor ons. - De volgende dag lichtten wij het anker weer en liepen een mooie beschutte baai binnen, een vadem of acht à negen diep. Dit land is vlak en stenig, heeft geen bomen om hout te hakken, is begroeid met lang gras, heeft redelijk zoet water dat men uit putjes haalt; maar bij droog weer is het een beetje brak. Het is te vinden in twee inhammen vlakbij de ankerplaats en verder heeft men hier geen verversing; alles moest er heen gebracht worden en omdat wij dit eiland hadden afgesproken als verzamelplaats, deden wij een Chinese handelshaven aan op de punt van Formosa, Taiwan genaamd. Daar haalden wij met onze jachten naderhand veel verversing vandaan; het ligt op dertien mijl van de Pescadores. Er staat niet meer dan elf voet water in 't gat en is tamelijk lastig om binnen te lopen, zodat men er met grote schepen niet in kan. - Op 19 juli gingen wij, te weten de groningen en de beer, onder zeil om naar de kust van China over te steken. De volgende dag brak de beer zijn fokkera, waardoor wij genoodzaakt werden minder zeil te voeren om bij elkaar te kunnen blijven. - De 21e zagen wij het vasteland van China; kwamen voor de vermaarde rivier de Tsjang-Tsjoe. Deze rivier is zeer kenbaar, zoals Jan Huygen van Linschoten hem beschrijft; op de ene hoek aan de noordoostelijke kant liggen twee heuvels, waarvan de ene op de zuil van een kerk lijkt en aan de zuidwestelijke kant van de rivier is laag duinland. Een eindje binnen de zuidwestelijke hoek is een toren te zien, of iets wat daar op lijkt. Zouden daar aan de zuidwestelijke kant onder een klein rond eilandje door zijn gevaren, maar doordat de beer de rede niet kon bezeilen moesten we weer zee kiezen, want zijn gebroken ra was nog niet gemaakt. Er kwam een harde wind opzetten, zodat de volgende dag bij ons de fok uit de lijken waaide; gingen toen laveren, maar dreven sterk naar het noorden af. | |
[pagina 69]
| |
- De 25e juli zagen we een scherp gekartelde kust op de breedte van 27o9′, waarvan we vermoedden, op grond van wat Jan Huygen van Linschoten schreef en van de kaarten, dat het Lanquijn was.Ga naar eind15 Gingen daar ten anker op een diepte van vijftien vadem; zagen veel Chinese vissers, die op een afstand van drie à zes mijl van het land voeren. Wij deden iedere dag ons best om de zuid te komen, maar dreven voortdurend om de noord weg; er schijnt daar een harde stroom te staan. - Op de 27e kregen we een visser aan boord, die ons wat gedroogde vis verkocht. | |
Augustus 1622Op 9 augustus bevonden wij ons bij de eilanden van China, die zeer talrijk zijn. Gingen ten anker op vijftien vadem; vermoedden op grond van de gevonden breedte en de kaart, dat we in de buurt van Kaap de Somber waren. Maar konden vaste kust noch Kaap zien. Besloten daarom, dat de Kaap noordelijker ligt dan de kaarten aanwijzen.
- Op 11 augustus lichtten we het anker en voeren onder het eiland Lanquijn door, dat op 28 ½o ten noorden van de evenaar ligt, vonden een tamelijk goede rede aan de noordzijde die we met de sloep hadden opgezocht, om naar water en verversing te zoeken, maar kregen bijna niets eetbaars te pakken; goed water was er wel. Toen we daar lagen, kregen we aan boord bezoek van een paar Chinezen met een sampan, die ieder schip met vijf manden witte suiker vereerden. Naar wij vermoedden en voor zover we uit wat ze zeiden konden opmaken, waren het Chinese zeerovers die hun eigen landgenoten beroofden. De volgende dag gingen wij water halen en zeilden verder, maar kwamen niet hard vooruit. - De 18e augustus gingen we weer ten anker aan de westelijke kant van dit eiland, op een betere plaats als de keer daarvoor; het was een haven waar men bij iedere wind beschut lag. Hier was de haven van de eerder genoemde zeerovers die ons allemaal wat verversing brachten die ze ergens anders vandaan wisten te halen, maar aan genoeg voor de hele bemanning konden ze ons niet helpen. Ze stelden ons dikwijls voor om zich, als wij naar de kust van het vaste land zouden gaan, onder ons te verschuilen en daar wilden ze ons zelfs ladingen verversing voor geven, maar wij vonden zoiets niet verstandig. Ze hesen de prinsenvlag op hun eigen scheepjes en beroofden daaronder hun eigen landgenoten. We gingen weer onder zeil om ons bij onze landgenoten te voegen op de Pescadores en kwamen, na veel veranderlijk weer gehad te hebben, daar op de 22e aan. Zagen onze mannen daar bezig om een fort of sterkte op te werpen. Kwamen daar ook twee schepen tegen met één jacht meer als waarmee we ze achter hadden gelaten, te weten de gouden leeuw, de samson en het jacht singapore. | |
[pagina 70]
| |
- De dag daarop zijn er twee jachten van de Chinese kust gekomen, die daar een ander jacht hadden achtergelaten dat op de voornoemde kust vergaan was, maar de bemanning en het geschut hadden ze geborgen, waarbij de Chinezen zeer behulpzaam waren geweest. De jachten waren uitgezonden om met de Chinezen over de handel te spreken. Ze waren in een hoopvolle stemming teruggekeerd en brachten de belofte mee dat de Chinezen een afgevaardigde naar de Pescadores zouden sturen om met ons te praten, wat ze op 29 augustus deden. De afgevaardigde kwam met vier jonken om met onze commandant en diens raad te onderhandelen, maar het haalde niets uit, want in alles wat ze beloofden hielden ze geen woord. Ze waren er alleen maar op uit om ons op die manier van de Pescadores af te krijgen, wat in strijd was met de instructies die generaal Coen ons had gegeven. | |
Oktober 1622- Op 10 oktober vertrok de gouden leeuw naar Batavia. - Op de 18e kregen wij het bevel met onze acht bodems, drie schepen en vijf jachten, naar de rivier Tsjang-Tsjoe en de Chinese kust te gaan, om te kijken of we ze door vrees voor vijandelijkheden en geweld tot handel konden dwingen, maar we kwamen bijna tien mijl te laag uit door de harde wind. Drie van onze schepen dwaalden af, we waren toen nog met z'n vijven, ankerden in een baai waar onze jachten wel zo'n zestig à zeventig jonken, zowel grote als kleine, in brand staken. - De volgende dag zeilden we, vier schepen sterk, naar een andere baai, genaamd Commorijn,Ga naar eind16 die ongeveer zes mijl verderop lag. We vonden hier water en hout genoeg, alsmede verversing in overvloed. Kochten omtrent zeventien koeien en een mooie partij kippen; maar nadat een gevangen Spek (zie noot 2) van ons was overgelopen naar de inboorlingen, konden we niets meer krijgen. | |
Juni 1623- Op 4 juni ging ik met de sloep naar onze makkers in de Baai van Pandaran toe om hen van ons wedervaren op de hoogte te brengen en keerde de zesde juni weer terug. Ondertussen had zich het jacht st. kruis bij ons gevoegd. - De volgende dag vertrokken we; kwamen het jacht de haan tegen, dat een Japanse jonk had buitgemaakt en later zagen we ook onze andere schepen weer terug. - De 10e juni zagen we een klein eiland onder de kust liggen. Het leek op ‘Koks Brood’ onder Engeland.Ga naar eind17 - Op de 20e uni, na onderweg verscheidene eilanden gezien te hebben, ontdekten we twee zeilen, dicht onder de kust. 's Avonds bereikten we ze; | |
[pagina 71]
| |
het waren de Manilla-vaarders de hoop en de bul, een Engels schip; de hele nacht bleven we in eikaars nabijheid. - De 22e juni bereikten we Macau; we ankerden op een diepte van vier vadem, zachte grond; waren toen vijftien bodems sterk, schepen zowel als jachten, waaronder twee Engelse.
Wij lieten onze bemanning aantreden en hielden exercitie rondom de grote mast, zoals in 't krijgswezen gebruikelijk is. Hetzelfde werd aan boord van de andere schepen gedaan. - In de middag van de 23e juni gingen we met drie van onze schepen, de groningen, de galias en de engelse beer, dicht onder de stad ten anker, op laag water en ongeveer een gotelingsschotGa naar eind18 van de wal; schoten die avond nog vijfmaal op de stad. 's Nachts voeren we met z'n tweeën, de groningen en de galias, tot ongeveer een musketschot afstand onder de stad, diepte drie vadem op half tij en in zachte grond. We kregen toestemming, de koopman Bosschert van Delft en ik, om met de manschappen een landing uit te voeren en de stad te helpen bestormen, maar op dat besluit kwamen ze terug. Om het schip niet zowel van de schipper als van de koopman te beroven, kreeg ik opdracht aan boord te blijven om daar op de gang van zaken te letten en onze commandeur ging dus als overste te velde aan wal. - In de ochtend van 24 juni, toen het licht werd, schoten wij met de volle laag op de stad, zodat horen en zien je verging en hielden dat vol zolang de stukken het konden verdragen. Even later is de Ed. heer commandeur Cornelisz. Reyertsz. geland met omtrent zeshonderd man. Twee jachten liepen dicht onder de wal in de buurt van de plaats waar de landing werd uitgevoerd, om de onzen, als die het te kwaad kregen, aan boord te nemen en ook om de kleine vaartuigen bescherming te bieden. De Portugezen hadden op de plaats waar de onzen landden, een borstwering opgeworpen; vandaar uit boden ze enige tegenstand, maar toen de onzen verder oprukten, namen ze de benen en vluchtten in een klooster dat op een heuvel lag. Onze mannen die aan land waren leverden dapper slag tegen de Portugezen, die een paar maal uitvallen deden, maar telkens met grote inspanning werden teruggedreven. Tenslotte raakten, door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, een paar vaatjes kruit in brand, waardoor we in verlegenheid kwamen, want zodra er ander kruit werd gebracht, werden de Portugezen daarvan door overlopers, meestal Japanners, op de hoogte gesteld. Toen de onzen op het punt stonden terug te trekken, hadden de Portugezen juist zo'n bericht ontvangen en vielen aan toen we door gebrek aan kruit niet genoeg tegenstand konden bieden, zodat velen sneuvelden. De rest trok zich in grote wanorde terug in de sloepen en voer naar de vloot terug. Stelden vast dat we honderddertig man hadden verloren; er waren ook veel gewonden, onder anderen commandeur Cornelisz Reyertsz. die bij het | |
[pagina 72]
| |
begin van de landing door zijn buik was geschoten, maar met Gods hulp werd hij later weer beter. Toen we de bemanning weer aan boord hadden, vertrokken we, zeilden naar een plaats ongeveer ¾ mijl verderop en haalden daar water, op een eilandje ten zuiden van Macau. Kregen onze eerste stuurman weer aan boord, die indertijd was overgestapt.
- Op de 27e juni vertrokken de twee Engelse schepen met de trouw naar Japan. de hoop kwam ook onder onze vlag. - Op de 28e juni zijn de beer en de st. kruis naar het eiland Lamon gezeild en verder naar China om de kust te verkennen. - De 29e juni zijn we met z'n allen naar de Pescadores vertrokken, behalve de hoop, het jacht st. niklaas en het kleine jachtje palikatten, die tot eind augustus daar zouden blijven, om op de schepen te letten die van Malakka kwamen. - De 30e juni kwamen we voorbij Idelemo, oftewel de Hazen-oren; lagen op een koers oost en zuid-oost-ten-oosten, om boven Poeloe Pedro Blanco uit te komen; vanuit de verte gezien lijkt het eiland op een groot schip of op een kraak. |
|