Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermdDe gedenkwaardige beschrijving van de reis naar Oost-Indië van schipper Willem IJsbrandtsz. Bontekoe uit Hoorn, in de jaren 1618 tot en met 1625
[pagina 56]
| |
12. Bij Jan Pietersz. CoenDit waren allemaal Hollandse schepen; de commandant kwam uit Alkmaar en heette Frederik Houtman.Ga naar eind36 Deze had vanaf de galerij al een tijdje naar ons staan kijken met de kijkenGa naar eind37, verbaasd over onze wonderlijke zeilen, niet wetende wie het was. Stuurde zijn sloep er op uit, die ons tegemoet roeide om te zien wat voor lieden wij waren. Toen ze ons bereikten, herkenden we elkaar meteen, want wij waren samen van Texel vertrokken en elkaar pas voorbij het Kanaal kwijtgeraakt. De koopman en ik stapten over in de sloep en voeren naar Houtmans schip, de maagd van dordrecht. Commandeur Houtman ontving ons in de kajuit, heette ons welkom en liet de tafel dekken om samen met hem de maaltijd te gebruiken. Maar toen ik het brood en het andere eten zag, werd het me allemaal teveel en tranen van blijdschap liepen me over de wangen, zodat ik geen hap door mijn keel kon krijgen.
De rest van onze bemanning kwam aan boord en werd meteen over de schepen verdeeld. Houtman liet terstond een jachtGa naar eind38 komen, dat mij en de koopman naar Batavia zou brengen. En nadat we hem alles hadden verteld over onze ontberingen en belevenissen, stapten we over op het jacht en gingen onder zeil. Kwamen de volgende ochtend voor de stad Batavia. De bemanning van de ons bekende schepen had ons al voorzien van Indische kleding, zodat we er al goed bijliepen voor we in Batavia aankwamen. We gingen de stad in en kwamen bij het paleis waar generaal Jan Pietersz. Coen uit Hoorn zijn residentie hield. We verzochten de schildwachten te vragen of we even bij de generaal mochten komen, omdat we hem iets te vertellen hadden. Zij gingen en kwamen terug; we werden binnengelaten en bij hem gebracht. Hij wist niets van onze komst, maar toen we ons bekend maakten, heette hij ons welkom.Ga naar eind39 Toen moest het hoge woord eruit, en we zeiden: ‘Heer generaal, we zijn toen-en-toen vertrokken van Texel en we zijn toen-en-toen op de hoogte van Straat Soenda gekomen en daar hebben wij het ongeluk dat ons schip in brand is geraakt en uit elkaar gesprongen.’ En we vertelden hem uitgebreid hoe het allemaal gegaan was en waardoor het was gekomen, hoeveel man we hadden verloren en hoe ik zelf met het schip in de lucht was gevlogen, maar door Gods genade met nog een jongeman gered was en hoe ik tot op die dag bewaard was gebleven, de Heer zij geloofd. Toen de generaal dit hoorde, zei hij: ‘Wat is er aan te doen, dat is een groot ongeluk.’ Hij vroeg ons naar alle omstandigheden en wij vertelden hem wat er gebeurd was. En alles wat hij zei was: | |
[pagina 57]
| |
‘Niets aan te doen, dat is een groot ongeluk.’ Tenslotte zei hij: ‘Jongen, breng de gouden beker eens hier.’ Hij liet die vullen met Spaanse wijn en zei: ‘Ik drink op uw geluk, schipper! U moet maar zo denken: u had het leven verloren en het is u door de almachtige God weer terug geschonken; blijf hier en eet aan mijn tafel, want ik ben van plan vannacht naar Bantam te vertrekken, naar de schepen, om enige orde op zaken te stellen. Blijft u zolang hier, totdat ik u ontbieden laat of tot ik weer terug kom.’ Toen bracht hij ook een dronk uit op de koopman; spraken nog over tal van zaken. Tenslotte ging hij weg en wij logeerden in zijn huis, wel acht dagen. Toen ontbood hij ons weer bij hem, aan boord van het schip de maagd van dordrecht, op de rede van Bantam, waar wij al eerder aan boord waren geweest. Hij liet mij eerst bij zich komen en zei: ‘Schipper Bontekoe, u hebt toestemming om tot nader order schipper te zijn op het schip de bergerboot, zoals u dat al eerder gedaan hebt.’ Ik antwoordde: ‘Ik dank mijn heer generaal voor die gunst.’ Een paar dagen later ontbood hij de koopman Hein Rol en zei: ‘Koopman, u gaat tot nader order op het schip de bergerboot het koopmanschap waarnemen, zoals u dat al eerder deed.’ Toen waren wij weer samen en hadden weer te commanderen. |
|