Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermdDe gedenkwaardige beschrijving van de reis naar Oost-Indië van schipper Willem IJsbrandtsz. Bontekoe uit Hoorn, in de jaren 1618 tot en met 1625
[pagina 21]
| |
4. Het eiland zonder GodNadat we daar eenentwintig dagen hadden gelegen en klaar waren, zijn we onder zeil gegaan; voeren met halve wind en hoopten het eiland Mauritius te bezeilen, maar kwamen te laag uit en konden het wel mooi zien, maar niet aanlopen. Want ofschoon we op het eiland Maskarinas zo lang gelegen hadden en van alles wat op het eiland was genoeg meegenomen hadden, toch was onze hele bemanning nog niet gezond, want er waren velen die nog klaagden. Dit was voor de officiers reden om in de kajuit te komen en namens de bemanning te vragen of het niet verstandig was om een andere verversingsplaats aan te doen. Dit omdat nog niet iedereen beter was en we nog zo'n eind om de zuid moesten voor we in de passaat kwamen om zo Batavia of Bantam te bereiken en dat het ons te machtig werd en de bemanning weer ziek zou worden. Waarop we na lang beraadslagen met de scheepsraad goed vonden om koers te zetten naar het eiland Sancta Maria, dat dicht bij het land van Madagascar lag, recht voor de grote Baai van Antongiel.Ga naar eind17 Zetten daarheen een koers uit, kregen het in 't zicht en liepen om het westelijke eind van het eiland heen, peilden zes, zeven tot acht vadem water; konden de bodem glashelder zien; voeren naar de westkust van het eiland en ankerden daar op twaalf à dertien vadem diepte, in goede grond.
Toen de bewoners van het eiland ons zagen, kwamen ze meteen in een prauw, een schuitje gemaakt uit een holle boomstam, bij ons aan boord. Ze brachten wat appels, citroenen, rijst en kippen mee en maakten ons duidelijk dat er aan wal nog meer van dat alles was. Om uit te leggen dat ze ook nog koeien, schapen, kalveren en pluimvee hadden, riepen ze ‘boe boe!’ en ‘kukeleku!’ Wij keken met verbazing naar deze lieden. We gaven ze wijn in een zilveren schaal; ze hadden niet het benul hoe ze daar uit moesten drinken. Ze deden dat zoals beesten uit een emmer, met hun hele hoofd er in. Toen ze die wijn binnen hadden, gingen ze te keer als gekken. Deze mensen waren helemaal naakt, op een lapje voor hun schaamdeel na. Ze waren geelachtig-zwart van kleur. Wij gingen iedere dag aan land en haalden kalveren, schapen, rijst en melk in ruil voor belletjes, lepels, messen en kralen. Melk brachten ze ons in een soort witte koolbladeren die in elkaar gevlochten waren. Aan boord sneden we de bladeren stuk en dan liep de melk eruit. We kregen ook wat appels en citroenen, maar niet veel. Daarom besloten we met het schip twee of drie mijl verderop te gaan, we lichtten het anker en zeilden naar een andere plaats. | |
[pagina 22-23]
| |
Onderhandelingen met de inheemse bevolking.
| |
[pagina 24]
| |
Aan land gaande vonden we ook daar weinig appels; hier waren ook citroenen en Spaans spek.Ga naar eind18 Wij besloten, dat ik met de sloep en wat bemanning naar het vaste land van Madagaskar zou varen en proberen of ik daar niet in ruil voor kralen en tinnen lepels een partijtje appels en citroenen zou kunnen krijgen. Ik voer daar dus heen. We kwamen daar bij een rivier die we wel een mijl of anderhalf op roeide. We zouden nog verder zijn gegaan als de bomen ter weerszijden van de rivier niet zo ver over het water hadden gehangen dat ze elkaar raakten zodat het vaarwater te smal werd en we tenslotte om moesten keren. Zagen daar mensen noch vruchten en moesten dus vruchteloos terug. We sliepen een nacht op de wal en keerden, na drie dagen weg te zijn geweest, weer behouden terug aan boord van ons schip. De volgende dag gingen we nog een keer aan wal op het eiland waar we voor ten anker lagen; we kregen toen alsnog wat citroenen, appels, melk, rijst en bananen. De hele bemanning was tijdens ons verblijf daar weer zo gezond geworden, alsof we net uit Holland waren vertrokken. Dikwijls namen we, als we aan land gingen, een speelman mee die op de viool speelde, waar de eilandbewoners zeer verwonderd over waren. Het was zo iets nieuws voor ze dat ze niet wisten hoe ze 't hadden; ze gingen er in een kring om heen staan, knipten met hun vingers, dansten en sprongen en waren blij en vrolijk. Wij konden niets bij ze ontdekken dat er op wees dat ze God kenden of een godsdienst hadden. Hier en daar stonden bij hun huizen de schedels van ossen op staken en voor zover we zien konden, aanbaden ze die dingen. Met de ware God schenen ze volkomen onbekend te zijn. |