Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermdDe gedenkwaardige beschrijving van de reis naar Oost-Indië van schipper Willem IJsbrandtsz. Bontekoe uit Hoorn, in de jaren 1618 tot en met 1625
[pagina 18]
| |
3. Luilekkerland
Van de linie tot aan de Kaap
Slachten wij zo menig schaap,
Moeten aan land om water te halen,
Daar dat vlug bederven zal.
Janmaat moet alles ten duurste betalen,
Janmaat krijgt weinig of niemendal.
Het lied van de batavia
Aan land kropen ze bij elkaar in 't gras en zeiden: ‘We voelen ons al beter’ en toen zagen we in de bomen een groot aantal duiven, van die blauwe veldvliegers. Ze lieten zich met de hand grijpen en met stokjes en rietjes doodslaan, zonder dat ze het benul hadden om weg te vliegen. Vingen er die dag wel ongeveer tweehonderd; gingen die aan het koken en braden voor de zieken en ook voor de gezonden. Vonden ook een menigte landschildpadden; kookten die met pruimen van Damascus,Ga naar eind10 waarvan we er genoeg hadden meegenomen uit Holland. Ik ging tenslotte weer terug naar het schip en liet de zieken, een man of veertig, met de koks aan wal blijven. Aan boord werd besloten, omdat het schip op een kwade en gevaarlijke plaats lag, dat ik 's nachts met de boot en wat mannen van boord zou gaan en een eind langs de kust zeilen om te zien of we geen betere rede voor het schip konden vinden. Zo gezegd, zo gedaan; ik zeilde met de boot langs de kust en vond een mooie zandbaai om het schip in te leggen, ongeveer vijf mijl van de plaats waar het nu lag. Gingen aan land in de baai en ontdekten daar een groot binnenwater, dat echter niet heel zoet was en dat kwam, naar wij dachten, omdat het minder dan drie scheepslengten van het strand lag, waardoor het zoute zeewater door het zand heen lekte in het binnenwater en het op die manier brak maakte. Verder landinwaarts zagen we een grote hoeveelheid ganzen, duiven, grijze papegaaien en ander gevogelte, ook veel landschildpadden: we zagen er wel twintig of vijfentwintig in de schaduw van een boom zitten; konden er zo veel krijgen als we wilden. De ganzen waren niet zo wijs om op te vliegen als we op ze af kwamen; sloegen ze met stokken dood zonder dat ze wegvlogen. Er waren ook een paar dodo's, die kleine vleugels hadden, maar niet konden vliegen; waren zo vet dat ze moeilijk vooruit konden komen, want als ze liepen, sleepte hun gat over de grond.Ga naar eind11 Maar het wonderlijkste van de papegaaien en de andere vogels was: als we er eentje te pakken hadden en die slaakte een kreet, dan kwamen alle andere vogels die in de buurt waren erop af, alsof ze die ene wilden ontzetten. Ze | |
[pagina 19]
| |
lieten zich ook grijpen; kregen daardoor genoeg van al dat gevogelte te eten. Nadat we alles dus bekeken hadden, keerden we met de boot terug naar 't schip, dat een mijl of vijf verder lag. Aan boord vertelden we wat we beleefd hadden, dat we een goede ligplaats hadden ontdekt, met goede grond om te ankeren en het schip veilig neer te leggen. Grote blijdschap bij al het volk. Gingen met de boot aan onze bemanningsleden, die we tegenover het schip aan wal gezet hadden, het nieuws vertellen dat we het schip vijf mijl verder gingen leggen en dan zouden terugkomen om ze op te halen, wat ze best vonden.
Weer terug aan boord lichtten we het anker en voeren naar die plaats en lieten in de genoemde zandbaai het anker vallen op een diepte van vijfendertig vadem en vertuid.Ga naar eind12 Lieten toen alle leden van de bemanning aan wal gaan om daar te verzamelen wat ze wilden; gaven ook bevel dat er acht man met de zeeg te vissen zouden gaan in het binnenwater dat ik beschreven heb, om te zien of ze een zootje vis konden vangen voor de bemanning. Ze gingen aan het werd en vingen mooie vis, te weten harder en ook een soort die smakelijk en vet was als zalm. Vonden ook zoet water in een riviertje dat van de bergen naar het strand liep, welk riviertje aan beide oevers heel sierlijk begroeid was met kleine boompjes, waar het water tussendoor troomde, zo helder als kristal. Brachten daarom al onze lege watervaten aan land en vulden ze met water uit dit riviertje en lieten ze daar staan totdat we ze bij ons vertrek aan boord zouden halen, of wanneer we dat ook wilden. Bij dit water vonden we ook een soort van bord, waar met uitgehakte of gesneden letters geschreven stond dat de commandeur Adriaan Martensz. Block hier geweest was met een vloot van dertien schepen. Hij had hier ettelijke sloepen verloren en een paar van zijn mannen, die verdronken waren toen bij de landing de sloepen stuk sloegen. Gedurende de tijd dat wij er waren, ging de zee nooit zo geweldig te keer.Ga naar eind13 Dit voornoemde eiland Maskarinas is onbewoond. Onze mannen stroopten het hele eiland af en namen overal mee wat ze wilden; ze voedden zich met gevogelte en met vis. Ze wisten de vogels zo goed te braden aan houten pennen en tijdens het braden bedropen ze die met het vet van landschildpadden, waardoor ze zo mals werden dat het een lust was om er van te eten. Ontdekten ook een stromend water, waar grote paling in zwom. De mannen trokken hun hemd uit en hielden dat open in het water, vingen ze op die manier in hun hemd; ze smaakten heel lekker. Zagen hier ook iets wat we allemaal wonderbaarlijk vonden: namelijk hoe de landschildpadden 's morgens uit zee het strand op kwamen en daar een kuil maakten in het zand om hun eieren in te leggen.Ga naar eind14 Het was een groot aantal, wel honderd of tweehonderd en die bedekten ze dan met zand en door de zon, als die later op de dag hoog aan de hemel brandde, werden ze uitgebroed, zodat de jonge landschildpadden eruit kwamen. Bekeken ze | |
[pagina 20]
| |
met verbazing, want ze waren zo klein dat hun schildje niet groter was dan een notedop. Vonden daar ook een paar sageweerbomen en suikerpalmen, waar we drank uit tapten, zoeter dan wei.Ga naar eind15 Zagen daar ook een paar bokken, maar die waren zo wild dat we ze niet te pakken kregen, behalve een die zo oud was dat zijn hoorns door de wurmen werden opgegeten. Was niet geschikt om door mensen gegeten te worden.
Toen we daar een aantal dagen waren, kwamen de zieken die we aan wal hadden gezet allemaal weer bij ons terug, gezond en fris, behalve zeven man die nog ziek bleven liggen en die we later, toen we klaar waren, met de boot weer ophaalden. We teerden het schip van binnen en van buiten en zetten de geschutspoorten allemaal open om het schip te luchten en besprenkelden ook een paar plaatsen met azijn, alles om weer een goede en gezonde lucht aan boord te krijgen. We hadden voor 't gemak een zonnewijzer aan land laten brengen, waar we altijd op konden zien hoe laat het was. En omdat we iedere dag de vogels achterna zaten, werden ze uiteindelijk zo schichtig en schuw, dat ze wegvlogen wanneer we in hun buurt kwamen. Hierdoor gebeurde het dat onze eerste stuurman, Jan Piet van Hoorn, met een vogelroer aan land ging om nog een paar ganzen en andere vogels te schieten. En na een paar schoten barstte bij het afvuren de loop uit de lade van het roer, zodat de broek-schroef recht boven zijn oog in zijn hoofd drong, en hij zijn ene oog verloor.Ga naar eind16
Uiteindelijk maakten we ons schip weer klaar voor vertrek, sloegen de zeilen weer aan, haalden ons water aan boord, stuurden een tamboer aan land die de bemanning bij elkaar trommelde, namen ongeveer honderd landschildpadden mee met de boot die ze aan boord bracht. Waren van alles goed voorzien, van schildpadden, gevogelte, gedroogde vis, die het volk gevangen en gedroogd had. Wij in de kajuit hadden een heel vat vol ganzen, ingelegd met azijn en half gaar gekookt; hadden ook een flinke hoeveelheid vis die ingelegd was met azijn om goed te blijven. |
|