Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
2. Van Brazilië naar de Kaap
Wanneer we dan zijn opgelaveerd,
Het eiland Ambrozius zijn gepasseerd,
Ziet, wat wordt er ons dan geschonken:
Man voor man een pintje wijn;
Vrolijk, we zijn er nog lange niet dronken
Totdat we in de Batavia zijn.
Het lied van de batavia
Bij de Abrolhos ging de wind liggen; waren daarom bang wat we niet bovenwinds van de eilanden zouden kunnen komen, maar naarmate we dichterbij kwamen, ruimde de wind langzamerhand. Zeilden evenwel zo dicht langs, dat we de buitenste eilanden zagen; raakten toen met Gods hulp bovenwinds, tot grote opluchting van ons allen, want als we om hadden moeten keren zouden we een lange reis hebben moeten maken, met het gevaar veel zieken aan boord te krijgen. We gaven de bemanning die dag dubbel rantsoen te eten en aan iedere bakGa naar eind6 een flapkan Spaanse wijn. Zetten toen koers naar Tristan d'Acunha. En na een paar dagen zeilen kwamen we op de hoogte van dat eiland, maar we zagen het niet. Kregen nw- wind, zeilden vervolgens in oostelijke richting om Kaap de Goede Hoop aan te doen. En nadat we die koers een tijdlang hadden aangehouden, zagen we zwart gespikkelde meeuwen, vingen er een aantal met houtjes, ingesmeerd met reuzel en met haken eraan en haalden ze aan boord bij wijze van tijdverdrijf. Het zien van deze meeuwen is een teken dat men dicht bij de Kaap is, want ze volgden ons tot aan de Kaap toe. Maar een onfeilbaar teken om de Kaap te vinden of om te weten dat men er in de buurt komt, is het volgende: als men bij een peiling op het kompas waarneemt dat het noord en zuid zonder miswijzing aangeeft; men kijke dan uit naar land. Toen we dit probeerden, zagen we land; te weten Kaap de Goede Hoop, maar er stond zo'n stijve bries door uit het westen, dat wij met gereefde fok voeren; durfden het land niet aan te doen. Riepen toen de scheepsraad bijeen en besloten de Kaap voorbij te zeilen, omdat we allemaal nog een gezonde bemanning hadden en geen gebrek aan drinkwater; lieten daarom alles zoals 't was en voeren verder. Dit was eind mei (1619), vijf maanden nadat we uit Holland waren vertrokken.
We volgden een koers die ongeveer evenwijdig aan de kust liep, tot aan het land van Terre de Natal. Toen we daar voorbij kwamen was het heel mooi weer; we gingen bij elkaar aan boord op bezoek en maakten veel plezier. En | |
[pagina 16]
| |
omdat het schip enkhuizen de kust van Coromandel als bestemming had,Ga naar eind7 wilde het ons verlaten om een andere koers te zeilen en binnendoor langs het eiland St. Lourentius of anders genaamd Madagascar en verder naar de Comoren om daar te verversen. Namen afscheid en wensten elkaar een behouden vaart. Wij en het schip nieuw zeeland volgden een koers ten oosten van St. Lourentius en samen met de nieuw zeeland opvarend, kwamen we geregeld bij elkaar aan boord en voerden 's nachts om beurten het seinlicht.Ga naar eind8 Kregen toen verschil van mening over de te volgen route, konden het niet eens worden. Ja, 't kwam zelfs zo ver dat wij uit elkaar gingen en ieder de koers volgde die hem het beste leek. De nieuw zeeland stuurde twee streken zuidelijker dan wij; zij hadden op dat moment al veel zieken onder de bemanning.
Na een lange tijd gezeild te hebben sinds we uit elkaar gingen, op de 23e breedtegraad ten zuiden van de evenaar, werden er aan boord dagelijks meer ziek. Vandaar dat de officiers (in opdracht van het lagere scheepsvolk) in de kajuit kwamen met het verzoek het eiland Madagascar aan te doen om te verversen. Zij waren bang dat de hele bemanning anders ziek zou worden; er lagen al veertig man te kooi en vele anderen klaagden dat ze zich niet goed voelden. Besloot daarom, in overleg met de hele scheepsraad, om koers te zetten naar Madagascar, naar een baai genaamd Santa Lucia. Daar aangekomen, konden we geen geschikte ankerplaats vinden; we zetten onze sloep uit en ik ben met een aantal mannen naar de kust gevaren, terwijl het schip voor de kust bleef kruisen. Met de sloep bij de wal komende, stond er zoveel branding dat we geen mogelijkheid hadden om aan land te gaan. Zagen wat volk op het strand lopen en een van onze mannen sprong overboord en ging naar ze toe, maar hij kon ze niet verstaan; ze wezen naar de grond alsof ze wilden zeggen dat hier wel een goede landingsplaats was. Ze hadden, voor zover wij zien konden, niets eetbaars bij zich; moesten weer aan boord gaan zonder iets bereikt te hebben. Toen we terugkwamen zonder proviand (een mededeling die ons allemaal heel moeilijk viel) waren de zieken heel erg terneergeslagen.
Besloten weer zee te kiezen en liepen om de zuid tot 29 graden zb, gingen door de wind en zeilden oz-ten-o, tot we op 17 graden bezuiden de evenaar waren. Toen vroeg het volk weer of we land wilden aandoen om te proberen verversing te krijgen, wat wij goed vonden omdat we zagen dat er dagelijks meer bemanningsleden instortten en er waren al een paar gestorven. Besloten het eiland Mauritius of het eiland Maskarinas aan te lopen;Ga naar eind9 en zetten onze koers uit tussen de twee eilanden in, want ze liggen niet ver van elkaar. Kwamen aldus bij de oostelijke hoek van Maskarinas voor de wal, zeilden er dicht langs de kust omheen, vonden veertig vadem diepte, dicht bij het land. Lieten het anker vallen, maar het was een slechte plaats om te | |
[pagina 17]
| |
ankeren omdat het zo dicht bij de kust was. Toen we daar lagen kwamen de zieken uit hun kooi gekropen en wilden graag aan land gaan, maar omdat er nogal wat branding stond waren we huiverig om de zieken aan wal te brengen; stuurden de sloep om de kust te verkennen. Op het strand zagen we veel sporen van landschildpadden. Toen we weer aan boord kwamen, drongen de zieken aan dat ze aan wal gebracht zouden worden, want ze hadden de lucht ervan geroken. ‘Waren we aan wal, dan waren we half gezond,’ zeiden ze. Maar de koopman, Hein Rol, wilde er absoluut niet van horen en gaf als reden dat de kust te steil afliep; we zouden weg kunnen drijven en al het volk kunnen verliezen. Maar de bemanning bleef aandringen en smeekte me bijna met gevouwen handen aan land te mogen gaan, zodat ik me tenslotte liet vermurwen om het goed te vinden. Ging naar de koopman Hein Rol en vroeg hem om zijn toestemming. Hij antwoordde mij: ‘Nee, geen sprake van!’ Toen zei ik tegen hem: ‘Dan neem ik de verantwoordelijkheid op me, ik zal ze aan land zetten.’ Ging naar de mannen toe en riep: ‘Vooruit, help elkaar in de sloep; dan zal ik jullie aan wal brengen’. Toen hielpen de mannen de zieken in de sloep; ik liet ze een zeil geven om een tent van te maken en ook olie en azijn, potten om in te koken en proviand; ook de koks gingen mee om de zieken te verzorgen en van een warme hap te voorzien en meteen voer ik met ze naar de wal. |
|