Het journaal van Bontekoe
(1989)–Willem Ysbrantsz. Bontekoe– Auteursrechtelijk beschermdDe gedenkwaardige beschrijving van de reis naar Oost-Indië van schipper Willem IJsbrandtsz. Bontekoe uit Hoorn, in de jaren 1618 tot en met 1625
[pagina 10]
| |
De afbeeldingen zijn ontleend aan het oorspronkelijke ‘Journaal’. | |
Enkele opmerkingen bij deel 1Bontekoe vertrok in 1618 voor het eerst naar Indië. Hij kwam uit een maritieme familie; hij zal een degelijke opleiding hebben gehad, zoals uit het boek ook blijkt, maar hij was een tamelijk jonge en onervaren man. Aannemelijk is, dat er onder zijn stuurlieden wel mensen waren die ervaring hadden. Maar wat was ervaring in een tijd dat de zeilvaart naar de nadere kant van de wereld nog in de kinderschoenen stond? De Hollanders hadden het vak afgekeken bij de Portugezen. Bontekoe noemt Kaap de Goede Hoop nog ‘Cabo de Bonesperanza’. De Portugezen vielen onder de Spaanse kroon, dus waren het vijanden.
Het is het tijdperk van de ijzeren mannen op de houten schepen. Toch wordt er wat afgehuild. Het is niet buiten de normen om in tranen afscheid van elkaar te nemen. De ‘stiff upperlip’ van de 19e-eeuwer is nog ver. Niet bij iedereen. Als de op wonderbaarlijke wijze aan de dood ontsnapte Bontekoe oog in oog staat met zijn leeftijds- en plaatsgenoot Jan Pietersz. Coen, dan taan daar twee exponenten tegenover elkaar van richtingen die in het vaderland een bittere strijd leverden. De harde calvinist Coen, die niets laat blijken maar in een bewaard gebleven brief aan Den Haag zijn gal spuwt en de goedige, emotionele Bontekoe met zijn prachtige en praktisch gerichte geloof. Op een paar uitzonderingen na laat hij ook de Bijbel met rust. Hij is op een wonderlijke manier rotsvast gelovig, maar laat wel de dominee in de ijzers slaan, wanneer die met zijn assistent aan het kibbelen is geslagen. Bontekoe was remonstrant en speelde later een belangrijke rol in het kerkelijke leven in Hoorn. Hij is het zich niet bewust, of laat dat niet merken, maar op één van de mooiste momenten ligt de bijbelse parafrase heel dichtbij als hij, ten einde raad op een heuvel is geklommen, het angstig scheepsvolk beneden latend en even later als een tweede Mozes naar beneden komt met de mededeling: ‘Daar ligt Straat Soenda!’
l.n. | |
[pagina 11]
| |
December 1618De 28e december van het jaar onzes Heren 1618 ben ik, Willem IJsbrantsz. Bontekoe uit Hoorn, met oostenwind van Texel vertrokken als schipper van de nieuw hoorn, die ongeveer 550 lasten groot was, bemand met 206 eters. - De 29e zijn wij Cap Gris Nez en Dungeness gepasseerd. - De 30e hebben wij 's avonds Portland Bill gezien; de wind was nog steeds oostelijk. - De 31e liepen wij Plymouth voorbij. | |
Januari 1619- Op de 1e januari 1619 passeerden wij Land's End; de wind nog steeds uit dezelfde richting, onze koers zw ten z. - De 2e januari ging de wind naar zo. Onze koers zzw, met een stijve koelte. De 3e draaide de wind naar zuid, met stijve koelte; liepen wze. - Op 4 januari werd de wind zw en wakkerde tot hard aan, zodat we de marszeilen moesten reven. 's Nachts begon het zo stevig te waaien, dat we de fok reefden en van koers veranderden; hadden nog één zeil op, koers west. - De 5e namen we 's nachts drie maal zoveel water over, dat het bovenste boevenetGa naar eind1 bijna halfvol kwam te staan; waardoor 't volk begon te roepen: ‘We zinken, we zinken, de boegpoortenGa naar eind2 staan open!’ Toen ik dat hoorde liep ik inderhaast naar voren, naar het galjoen en stelde vast dat de boegpoorten nog dicht waren; riep dus: | |
[pagina 12]
| |
‘Niets aan de hand! En nu ogenblikkelijk iemand naar beneden om te kijken of er water in 'r ruim staat!’ Dat gebeurde meteen, maar het ruim bleek droog te zijn, waarop ik order gaf het ondergelopen dek leeg te hozen met leren emmers. Maar de kisten van de bemanning dreven inmiddels rond, zodat er nauwelijks ruimte was om te hozen. Waren daarom genoodzaakt de kisten met koevoeten stuk te slaan, kregen daardoor ruimte om te hozen en raakten zo, met Gods hulp, het water kwijt. Dreven toen zonder zeil op, maar het schip slingerde zo geweldig dat we weer zeil moesten zetten om het slingeren wat af te doen nemen. Zetten koers naar 't westen; het was heel onstuimig weer, de zee kookte en het regende zo hard dat het leek alsof de lucht en de zee aan elkaar vast zaten. - De 6e, 7e en 8e januari was het nog steeds slecht weer met regen; zagen de 8e een groot aantal meeuwen, vermoedden daarom dat we in de buurt van het eiland Brasil waren - als een dergelijk eiland al bestaat - maar we zagen het niet.Ga naar eind3 Die dag draaiden we voor de wind, die ongeveer wzw was; het weer nog steeds onstuimig. Doordat de storm zo lang duurde en nog steeds niet ophield, is uiteindelijk, door het geweldige geslinger van het schip en door het oprekken van ons grote want (ofschoon we dat op twee plaatsen versterkt hadden), onze grote mast op een meter of tien boven het boevenet gebroken. Door deze breuk of barst vreesden we de mast helemaal te verliezen; Besloten daarom onze grote steng door te schieten om zo mogelijk de mast nog staande te houden, aangezien onze reis er van afhing. Als de mast overboord gegaan was, zouden we genoodzaakt zijn geweest om naar het vaderland terug te keren. Maar met veel pijn en moeite kregen we de steng omlaag en lieten het onderste deel ervan door 't bovenste boevenet schieten en bonden de steng met touw stijf tegen de mast aan, waardoor hij tot ieders opluchting vast kwam te staan. Deze storm duurde tot de 19e januari; we lagen nu eens over de ene, dan weer over de andere boeg, al naar gelang de wind draaide. - De 20e werd het mooi, stil weer en terwijl we in die stilte voortdreven, zetten wij onze mast goed vast en haalden ons grote want met takels stijf aan; haalden het grote marszeil van de marsera en gingen dat in plaats van ons grootzeil hijsen en we gebruikten de bramsteng in plaats van onze grote steng en hesen daar het bramzeil aan en maakten zo alles klaar om te zeilen en onze reis te vervolgen. Zetten koers naar de Canarische Eilanden, zzw, hadden een zuidoostelijke wind en goed weer, schoten door het mooie weer allengs weer flink op. - De 21e zagen wij achter ons een zeil; het was een schip dat blijkbaar z'n best deed om ons in te halen; gingen met de kop op de wind liggen en wachtten op hem. Toen hij ons bereikte, bleek het een Oostindiëvaarder te zijn, die de 29e december uit Zeeland was vertrokken, de dag nadat wij Texel verlieten. Bij hen aan boord was alles in orde; ze hadden geen opont- | |
[pagina 13]
| |
houd gehad en geen schade geleden door de storm. Het schip heette nieuw zeeland en de naam van de schipper was Pieter Tijssz. uit Amsterdam. We hadden toen goed gezelschap aan elkaar en zeilden bijna even snel als zij, ofschoon het ons aan zeil mankeerde, zoals vermeld. De koers was dezelfde als eerst. - De 23e zagen wij over stuurboord nog een zeil; voeren daarheen en zagen dat het de enkhuizen was, die samen met ons was vertrokken en ook bestemd was voor Oost-Indië. De schipper heette Jan Jansz. uit Enkhuizen. Waren toen met drie schepen samen, gingen bij elkaar aan boord op bezoek en vertelden elkaar hoe het ons vergaan was. Lagen nog steeds op koers naar de Canarische Eilanden die wij in zicht kregen en passeerden; de wind was zo en het weer was goed. We voerden onze marszeilen in top, probeerden het eiland Sint Antonius te vinden om verversing in te nemen, maar konden het niet in zicht krijgen door de dikke mist en de regen; zetten daarom voor de zekerheid koers naar de eilanden Ilha de Mayo en Ilha del Fogo. Toen we daar in de buurt waren, viel de wind weg en werd veranderlijk en moesten laveren voor we daar aankwamen; raakten onze twee makkers kwijt, omdat zij Ilha de Mayo en wij Ilha del Fogo aandeden, welke eilanden niet ver van elkaar verwijderd zijn.Ga naar eind4 Bij het eiland gekomen, konden we geen ankerplaats vinden; we voeren tot dicht onder de kust, waar we beschut konden liggen. We hadden een aantal kleine rondhouten uit Holland meegenomen; haalden die voor de dag en werkten ze door de achterste geschutspoorten naar buiten en takelden ze vervolgens aan dek. Een spier van veertien palm zaagden we in de lengte door midden, maakten daar twee wangen van en bevestigden die, met nog twee andere wangen, aan onze mast, waardoor die weer net zo sterk werd als tevoren. Ondertussen stuurden we onze sloep naar het eiland om te gaan vissen. Toen die dicht onder de kust gekomen was, verschenen de Spanjaarden met geladen musketten op 't strand en vuurden schoten af in de richting van onze sloep, om ons duidelijk te maken dat ze ons niet aan land wensten te hebben. De sloep dus teruggekomen met de weinige vis, die ze nog hadden weten te vangen. Waren ondertussen nog voortdurend bezig met het herstel van onze mast. Toen de mast klaar was, zetten we onze steng er weer op en kregen alles weer in orde, tot vreugde van iedereen; want onze mast stond er weer zo mooi bij dat het een lust was. Hij was bijna zo dik als een pilaar in de kerk. Raakten die avond weer uit de beschutting van het eiland en gingen op koers liggen naar de evenaar.
Toen wij onder dit eiland lagen gebeurde het dat er veel stof van het land kwam gewaaid; het leek wel as van een grote brand en het want van het schip raakte zo dicht ondergestoven dat het eruit zag alsof het met witte as bestrooid was. De volgende morgen, toen de kok het ontbijt had klaargemaakt, zagen wij achter ons, aan lijzijde, twee zeilen; zetten onze marszeilen bij en koersten op ze af. Het bleken onze twee makkers te zijn, te weten het | |
[pagina 14]
| |
schip nieuw zeeland en 't schip nieuw enkhuizen, die we 's nachts bij de eilanden Ilha de Mayo en Ilha del Fogo kwijtgeraakt waren. Waren zeer verheugd en gingen bij elkaar aan boord op bezoek om elkaar te vertellen wat we hadden meegemaakt. Ze vertelden ons, dat ze aan land waren geweest op Ilha de Mayo om verversing in te nemen, maar hadden niets kunnen krijgen en hadden twee man verloren die gedood waren door de Spanjaarden; één van hen kwam uit Hoorn en heette IJsbrant Dircksz. De wind was zo; lagen nog steeds op koers naar de evenaar. Toen we daar in de buurt kwamen, werd het windstil; soms kregen we harde buien met regen en de wind draaide zo, dat we drie weken bezig waren om de evenaar te passeren. 's Nachts was het bijna alsof de hele zee van vuur was, zo bruiste die en het was alsof er vonken van vuur bij de boeg van het schip opspatten en overdag hield dat op; waren allemaal vol verbazing over dat meer dan gewone lichten van de zee. Zetten een koers uit om boven de Abrolhos langs te zeilen; de wind was zo.Ga naar eind5 |
|