| |
| |
| |
XXX. Beschouwinge,
Van het onbekende.
§ 1. | OVergangh tot het Onbekende. |
2. | Daar is nogh veel onbekent. |
3. | Ongodistische tegenwerpinge beantwoord. |
4. | Uit het onbekende selfs werden Ongodisten wederleid, en blykt Godts Wysheit
Proverb. XXV. 2. |
5. | Het onbekende, schoon in sigh selfs niet begrypelyk, toont Godts grootheit.
Job. XXXVIII. 4. |
6. | Psalm CXXXIX. 14, 15, 16. |
7. | Job. XXXVII. 17. |
8. | Het is onbekent, of den Aardkloot of de Sonne bewogen werd. |
9. | Eerst, uit het verschil van groote Onderzoekers. |
10. | Ten anderen, om dat seer groote Astronomi nogh bekennen daar van onseker te syn. |
11. | Ten derden, om dat de Parallaxis uit de jaars-loop nogh onseder is. |
12. | Dat groote Sterre-kundigen sigh veelmalen van de onderstellinge van een loopenden Aardkloot bedienen, geeft geen sekerheit. |
13. | Nogh is de eenvoudigheit der onderstellingen altyt een teken van haar waarheit. |
14. | Bestuit uit dit alles, dat des Sons, of des Aardkloots loop, noit regt bewesen is. |
15. | Dat de Schrifture in desen na de dwalende opinie des gemeenen volks speekt, werd sonder grond gesegt. |
16. | Job. XXXVIII. 33. |
17. | Overtuiginge uit het onbekende, en besluit. |
| |
§. 1.
NAdien wy nu in het voorgaande, uit een klein gedeelte van het geen in de groote en kleine Wereld bekent is, eenen Wysen, Magtigen, en Goedertieren Godt hebben tragten onloochenbaar te doen syn aan yder, die eenigsints volgens syne overtuiginge en billykheit wil spreeken, souden wy alhier kunnen een einde maken; ten sy ook in het geene nogh onbekent is, en misschien in alle eeuwigheit voor alle menschen onbekent sal blyven, een groot bewys scheen te leggen om beklaagelyke Atheisten tot beter gedagten te brengen.
| |
§. 2.
Dat 'er nu onnoemelyk veel saken in het sigtbare der Wereld aan alle menschen nogh onbekent syn, sal niet nodigh syn alhier met veel bewysen te bevestigen. De verschillen, die nogh onder de grootste verstanden over de oorsaken van deselfde verschynselen in swangh gaan, betoonen het selve klaar genoegh. En men soude ymand al heel onbillyk moeten agten te
| |
| |
syn, die als een van allen de waarheit van syn gevoelen behoorlyk en ondervindelyk bewesen hadde, van alle de andere soude denken, dat sy onredelyk genoegh waren om dese waarheit niet te willen, of verstandeloos genoegh om deselve niet te kunnen begrypen. Immers dit is seker, indien 'er drie van verscheiden gedagten syn, dat ten minsten twee, en misschien alle drie, van de sake onwetende syn. En om hier de bekentenissen, die groote en beroemde Mathematici van hare onwetenheit in veele saken edelmoedigh geven, niet op te halen (waar van eene by Wallisius, Hydrostat. Prop. XIII. en een andere by Barrow in syne XVIII. Optische lesse in het einde of §. 13. te sien is) Laat den alderhoog-gevoelensten Ongodist aan ons seggen, of 'er wel een eenige wesentlyke bysondere saak is, als het minste grasje, de veragtste mugge, welke hy volkomen kend; en waar omtrent men aan hem niet ontelbare vragen soude kunnen voorstellen, waar van hy geene soude kunnen beantwoorden. Immers soude hy ook ontrent een van dese, of yets anders dat wesentlyk was, kunnen seggen? hoe desselfs kleinste en oorspronkelyke deelen gefigureert, geschikt waren, bewogen wierden, en welke soorten van tusschen-plaatsingen of Pori sy met malkander maakten. Selfs om soo verre niet te gaan, soude hy ymand door al syn wysheit kunnen leeren, hoedanigh een saak sigh door een goed vergroot-glas vertoonen soude? indien hy de moeite niet te vooren genomen hadde, om het selve te ondersoeken. En over sulks, nadien 'er soo veel saken buiten het bereik van syn ondersoek syn, sal het niet swaar syn te besluiten, dat in elk van die veel is, het welke aan hem onbekent is. Dogh dit sal genoegh hier van wesen, nadien ik niet kan deuken, dat ymand die nogh redelyk is en voor wys wil gaan, tot soodanigh een dwaasheit oit sal kunnen vervallen; dat hy meinen soude, dat 'er niet nogh seer veel was, waar van hy soude
moeten erkennen onkundigh te wesen.
| |
§. 3.
Ik weet wel dat 'er onder dese ongelukkige soodanige gevonden werden, die om de bewysen van eenen wysen Godt te ontvlugten, welke aan haar niet dun seer vreesslyk voor kan komen, sigh in dit onbekende tegen de prikkelen van haar overtuigde conscientie tragten te verbergen; seggende indien 'er soo veel onbekent is, hoe men dan soo veel ophef van de wysheit eenes grooten Scheppers maken kan? die sigh dogh alleen in het geen bekent is vertoonen moet.
Om hier op eer wy verder gaan te antwoorden, en die sigh hier aan mogten stooten, gerust te stellen, is het openbaar genoegh; eerst, dat de wysheit en konst van een Werk-meester niet soo seer uit de meenigte van saken, die hy gemaakt heeft, als wel uit de wysheit, die in elk der selver uitblinkt, bekend werd. Want kan ook ymand om te weeten dat een Uurwerk-Maker verstandigh is, meer als een Horologie dat loffelyk door hem gemaakt is, tot een preuve vereisschen? en als men eene volmaakte Schilderye van een meester siet, is dese eenigt niet genoegh om hem voor een groot Konste- | |
| |
naar te erkennen? Indien dit nu waar is, gelyk het niemand tegenspreken kan, late ik selfs aan een Atheist, of hy niet toe moet staan, als hy billyk wil oordeelen, dat in het voorige niet eene maar seer veel blyken van een in de Wereld werksame wysheit gegeven syn; en by gevolge, schoon nogh ontelbaar meer saken onbekend syn, of dese bekende niet overvloedige, genoegsaam syn om de wysheit van haren Maker aan te toonen. Te meer, dewyl in desen weetende al het geen de menschen weeten, men seer veel weet, in opsigt van andere, die noit yets ondersogt, nogh de ontdekkingen der Natuur-kundigen gelesen hebben; hoewel egter seer weinigh in opsigt van het geene nogh overigh en onbekend is.
Ten anderen, gelieven dese tegenwerpers te weeten; dat een werk in syne maniere van bestaan, en de wyse op welke het gemaakt is, geheel onbekent kan syn; en egter een ontegensprekelyke preuve van de wysheit en andere loffelyke hoedanigheden synes Makers geven; insonderheit, wanneer men siet, dat het selve een net gepaste bekwaamheit heeft om een groot en nuttigh ooghmerk uit te Voeren. Want sal ook ymand, die een goed stam-Microscopium met twee of drie glasen soo verwonderlyk tot het beschouwen van kleine saken, een welgemaakten verrekyker tot het klaar en onderscheidentlyk beschouwen van soo wyd asgelegencen daarom voor het blote oogh onsigtbare Lichamen en Hemel-ligten siet dienen en gebruikt werden; die door een Uurwerk de uuren, minuten, dagen enz. op het netste siet aantonen, ook immer sigh kunnen wys-maken? dat dese alle sonder eenige konst van een verstandigh maker toebereid syn, alleen om die reden, dat het maaksel en samen-stel van deselve aan hem onbekent syn. Ik denke niet, dat die op dese wyse redeneerde, by ymand, die eenige redelykheit heeft, nogh voor verstandigh soude gehouden werden. Een Atheist dan make selfs de toepassinge daar van, en oordeele, of na soo ontelbare saken tot soo groote gebruiken soo in syn lichaam, als in de groote Wereld te hebben sien dienstbaar syn, hy niet even ongegrond redeneert, als dese; wanneer hy, om dat hy elk van deselve niet volkomen verstonde en veel aan hem daar in onbekent was, soude willen besluiten, dat alles sonder eenige wysheit syn wesen verkregen hadde.
Een yder derhalven, die nogh in het onbekende tegen de bewysen van een Godt syne schuilplaatse soekt, gelieve dit in ernst by sigh selfs te overwegen, en te oordeelen, of desen swakken uitvlugt hem met gerustheit kan doen leven en loochenen dat 'er een Godt is.
| |
§. 4
Dogh om verder aan dese beklagelyke Philosophen te toonen, dat selfs ook daar in, dat den grooten Maker van alles gewild heeft, dat syne wegen in so veele van syne Schepselen onbekent en selfs somtyds onnaspeulyse souden wesen, eene blinkende preuve van desselfs hooge wysheit kan gesien worden; sullen sy ten minsten moeten toestaan:
Eerst, dat daar door die verderffelyke gedagte, dat alles door onbewuste
| |
| |
en by een onmydelyke nootsakelyk heit uit malkander volgende oorsaken geworden is, geheel kragteloos en onbewysselyk voor haar gemaakt werd; gelyk boven reeds by eenige gelegentheden in't bysonder aangeraakt is. Want, dat ymand een nootsakelyk gevolgh sal kunnen bewysen plaatse te hebben, in saken die aan hem volkomen onbekent syn, sal niemand, die weet wat bewysen is, ligtelyk toestaan.
Ten anderen, werd door de onbekentheit van soo veele saken, dat gewone Atheistisch steunsel aan haar ontrukt; waar door sy (niet kunnende ontkennen, dat, als de saken met sekere oogmerken en tot sekere einden gemaakt syn, niemand een wysheit in den Maker en Formeerder der selver loochenen kan) sigh selven en andere hebben tragten wys te maken, dat de saken selfs sonder eenigh oogmerk haar wesen verkregen hebben. Dogh dat de menschen dese saken dus geformeert vindende, alleen haar gebruik daar af gemaakt hebben.
Want ik late aan haar selfs te oordeelen, of een redelyk mensche seggen kan; dat hy van saken die hy nogh niemand weet dat in de Wereld syn, of op welke wyse sy tot den dienst, die sy doen, werken en gebruikt moeten werden, selfs een gebruik gemaakt kan hebben. Soo syn de gebruiken van lever, milt, nieren, aan veele onbekent; en duisenden anderen weeren niet, welke de wegen syn, waar door de chyl na het bloed gaat; selfs niet of 'er geesten of een andere vogt door de zenuwen loopt; of de lugt sigh met het bloed mengt of niet; welke vogten door soo verscheiden klieren afgeschesden werden. En hoe is het dan mogelyk, dat ymand van dese alle, van welker veele hy niet soude kunnen seggen dat se in syn lichaam waren, syn gebruik gemaakt hadde, om dat hy se soodanigh bevond geformeert te syn? soude niet yder soodanigh een voor sporeloos houden?
Eindelyk, gelyk het geene in de Schepselen bekent is, een yder van Godts Wysheit overtuigt; soo strekt het geene onbekent en onnaspeurelyk is, om aan elk te doen sien, dat dese Goddelyke Wysheit die van alle mensechen verre te boven gaat.
Om hier van overreedt te weesen, is alleen nodigh de oogen te slaan op het geen onder de hedendaagsche Mathematici geschiedt. Onder dese siet men seer groote mannen verscheiden werk-stukken of Problemata aan de geleerde Wereld by publyke Schriften voorstellen; waar van sy de ontbindingen geven, en egter de wyse, op welke sy tot dese ontbindingen gekomen syn, verborgen houden; enkel en alleen om te toonen, dat hare Methodes (gelyk sy die noemen) verder doordringen als die van andere: of om klaarder te spreeken, om te doen zien, dat hare wysheit in desen grooter is, als van die, aan welke de oplossinge van dit werk-stuk nogh onbekent is. Dewyl nu geen mensche, wiens kennisse soo verre nier reikt, eenige reden heeft om aan haar den lof van meerder wysheit in desen te betwisten; sal ook ymand, die soo veel saken in de Wereld soo nuttelyk siet geschieden, welke aan hem
| |
| |
volkomen onbekent syn, met soo veel en meer reden gedwongen syn toe te staan, dat een veel grooter wysheit als de syne sigh in de Wereld vertoont? en indien uit het geene bekent is den Maker voor wys moet gehouden werden, dat in het geene onbekent is hy verwonderlyk en aanbiddelyk in dese syne wysheit is: en dien volgens, dat den Koningh Israëls Proverb. XXV. 2. met veel reden gesegt heeft, dat het Godts eere is, eene saak te verbergen.
| |
§. 5.
Indien nu ymand uit al het geene van het onbekende gesegt is kan sien, dat ook de reden leert dat Godt daar door groot gemaakt kan werden; sal hy niet wel kunnen na laten daarom ook de wysheit van het H. Woord (schoon hy het al niet voor Goddelyk hielde) met ons daar in te erkennen; niet alleen, om dat het selve om Godts Wysheit,Magt en Goedheit aan te toonen, van geen Philosophische scherpsinnigheden, maar alleen, van het ondersoek syner werken sigh bedient, gelyk uit veel in het vorige blykelyk is; maar insonderheit, om dat het selve om Godts alles overtreffende volmaaktheden, des mensehen kleinheit, en de reden die yder heeft om hem te loven en sigh over syne heerlykheir te verwonderen, te doen sien, ook daar toe bewys-redenen neemt van saken die aan de menschen onbekent en selfs somtyds onnaspeurelyk syn.
Om een voorbeeld daar van te geven: het sy dan dat de Wereld en al het lichamelyke in den beginne door het gebiedend Woord van den Aanbiddelyken Schepper, geschapen en voortgebragt is, gelyk de Christenen belyden; het sy dat men volgens de onderstellingen van ongelukkige Godt loochenaars (want hooger als een onderstellinge kan het gansche Ongodistendom, als van alle bewys ontbloot synde, niet aangemerkt werden) vast stelt, dat soo niet de gedaante, ten minsten de lichamelyke stoffe der Wereld van eeuwigheit geweest is. Sal dit ten minsten uit elk van dese beide ontwyffelyk moeten toegestaan werden; dat alle deeltjes, die onse en aller menschen lichamen tegenwoordigh uitmaken, soo lange als de Wereld of als al het lichamelyke, in wesen geweest syn.
Nu kan niemand ontkennen, als al te klaar by ondervindinge blykende, dat alle dese deelen van ons lichaam eertyds in het voedsel, waar door het selve tot dese grootheit opgegroeit is, en by gevolge in tarwe, rogge, gerst, haver, boekweid, rys, geers; gelyk ook in ossen, schapen, hoenderen, gansen, duiven, met een woord, in alle boom-en veld-vrugten, in alle dieren en vogelen en soo veel soorten van visschen, die aan ons tot onderhoud gestrekt hebben, te vinden syn geweest; welker lichamen en stoffen dese onse lichaams deelen als doen hebben helpen uitmaken. Weshalven sy ook in alles, daar dese planten uit voortgekomen en daar dese dieren door gevoed syn, dat is, in aarde, water, lugt, gras, hoy, en in meer andere sigh eerst hebben moeten bevinden. En dus al verder te rugge deinsende moet men toestaan, dat sy te vooren in al het geene waar uit dese aarde, water, lugt, enz. bestaar,
| |
| |
en by verrottinge, verbrandinge, of op andere wysen voortkomt, haar verblys gehad hebben. Waarom, indien wy dus van het eene dat nu is, tot het andere daar het uit gekoomen is, geduurigh te rugge treden, en desen draad tot het begin van dese sigtbaare Wereld vervolgen: sal niet een yder, die dit nadenkt, overtuigt moeten syn, dat syn lichaam en alle deelen, die het selve tegenwoordigh uitmaken, van het eene mengsel en samen-stel tot het andere, soo veel eeuwen langh als de Wereld gestaan heeft, sonder ophouden syn overgegaan? soo dat dese handen en voeten en alle de ledematen, welke wy nu besitten, in haar oorspronkelyke deelen, al voor duisenden van jaaren, op een ondenkelyke verscheidenheit van plaatsen syn verspreid geweest, en in planten op het veld hebben staan groeyen, in beesten hebben in de weide gegaan, in vogelen hebben gevlogen, in visschen hebben geswommen, in de aarde syn omgeploegt: en dewyl ook water en lugt tot de samenstellinge van ons lichaam het haare toebrengen, dat dese selve deeltjes, die nu ons lichaam in stand houden, in rievieren hebben gestroomt, in dampen syn opgeklommen, in hagel, regen, en sneeuw syn neder gedaalt, in de lugt door blixemen en donderen syn versengt, door onweederen syn gestingert, door winden na alle oorden der wereld syn heen en weder gevoert, en aldus op ontelbare plaatsen, op ontelbare tyden, op ontelbare wysen, ontelbare mengsels en samen-voegingen hebben ondergaan; tot sy eindelyk tot het uitmaken van dit ons lichaam syn by een vergadert.
Schoon nu niets van dit alles eenige oneindigheit of onbegrypelykheit insluit; sal egter den hoog-gevoelensten Atheist moeten bekennen, dat hy nogh ymand anders dese syne Genealogie ofGeslagt-rekeninge oit sal kunnen opmaken: noch ook seggen, in welke samen-stellingen de deelen van syn tegenwoordigh lichaam van den beginne des Werelds, en op welke plaatsen ly sigh bevonden hebben; en dat dese vrage regt sullende beantwoord werden, een grooter kennisse,dan die van alle menschen, vereischt.
En schynt den Almagtigen,om Job van de Goddelyke Grootheit en Heerlykheit en syne nietigheit op het kragtigsle te overtuigen, dese selve vrage aan hem voorgestelt te hebban, Cap. XXXVIII. 4. in dese woorden: Waar waart ghy doe ik de aarde grondede, geeft het te kennen, indien ghy kloek van verstandr syt.
Ik en betwiste de gedagten van geleerde Uitleggeren niet, die hier het ooghmerk van Jehova stellen te syn, aan Job te doen erkennen, dat hy nogh niet was als Godt de Wereld schiep. Dogh hoewel dit in sigh selven waar is, schynt sulks eigentlyk hier niet in beoogt te syn: eerst, om dat het woord. Jasad hier gronden vertaalt, geen scheppen, maar een gebouw vast stellen segt; of Structuram firmare volgens Cocceji Lexicon. Ten anderen, om dat, indien dese laatste uitlegginge plaatse moeste hebben, de vrage niet soo seer schynt te moeten geweest syn; Waar waart ghy, doe ik de aarde grondede, als wes, Wat maart ghy, doe ik de aarde schiep of uit niet voortbragt. Ver- | |
| |
der ten der den, schynt dese laatste vrage voor Job soo onbeantwoordelyk niet te moeten syn, als de eerste; die schoon aan hem niet konde bekent wesen, waar de deelen syns lichaams by het vast maken der aarde sigh bevonden, egter genoegh van Godt geleert was, om te weeten dat hy nogh niet was; wanneer de aarde, waar uit hy voort moeste komen, geschapen wierde.
Kon 'er nu yets nadrukkelykers aan Job voorgestelt werden om hem syne nietigheit en onkunde, behalven syne volkomen af hankelykheit van synen Schepper klaarlyk aan te toonen, als hem te vragen: In welke plaatsen van het Heel-Al, in welke samen-stellingen en mengselen van andere lichamen en schepselen, waren de verstrooide sfofkens, die u lichaam nu uitmaken, verspreidt ten tyde als ik de aarde grondede? nadien hier niets onbegrypelyks nogh oneindigs in gevonden werd. Waaromme Godt met regt hier op kon laten volgen: Geeft het te kennen, indien ghy kloek van verstandt syt: vermits de sake lelfs, hoewel onloochenbaar, egter voor Job onbekent en voor alle menschen onnaspeurlyk was. Soo dat het andwoord niet anders konde wesen, als dat dit aan Godt, wiens wetenschap daarom blykt die van alle menschen verre te boven te gaan, alleen bekend konde syn.
Een meenigte van voorbeelden kan men nogh in het vervolgh van het XXXVIII. en het XXXIX, XL. en XLI. Capittelen van Jehova tot desen einde gebruikt sien. Waar van geene genoeghsaam in sigh selfs onbegrypelyk, en sy egter alle aan de verstandigste der mensehen volkomen onbekent syn.
| |
§. 6.
Op deselve wyse hoort men den Koningh David uit het geene voor hem onbekent, en aan Godt alleen openbaar was gelegentheit nemen om hem te loven, en syne werken voor wonderlyk te erkennen. Want na te voren in het 6 vers van den CXXXIX. Psalm syne onwetenheit beleden en Godts verheven kennisse in dese woorden geroemt te heben. De kennisse is my te wonderbaar, sy is hooge, ik en kan daar niet by. Gaat hy vers 14, 15, 16, voort: 14. Ik love U, om dat ik op een heel vreesselyke wyse wonderbaarlyk gemaakt ben. (En of dit syn onkunde niet genoegh te kennen gaf) Wonderlyk syn uwe werken, ook weet het myn ziele seer wel. 15.Myn gebeente (anders myn kragt) was voor u niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt, ende als een borduursel gewrogt ben in de nederste deelen der aarde. 16. Uwe oogen hebben mynen ongegormeereen klomp gesien, en alle dese dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als sy gefomteert souden werden, doe nogh geen van die en was.
Ik soude dese plaatse, dewyl te voeren daar van reeds meer als eens gesproken is, alhier niet weder opgehaalt hebben; ten ware in deselve ontrent het worden van een mensche uitdrukkingen gevonden wierden, die op verscheidene wysen met de gehouden aantekeningen en ondervindingen van groote Ondersoekers van dese tydt over een komen. Een ongelovige om hier van overtuigt te syn kan de waarnemin gen van den grooten Harveus na lelen, Exercitat. LVI. de ordin. part. in Generatione.
| |
| |
Hier sal hy vinden, dat ook in de tweede maand het gansche gestel van het vrugtje soo sagt en slymerigh is, dat het sigh niet als in water leegende kan laten behandelen. En hy denke dan, of den Koning David niet met regt ook gesegt heeft, dat hy op een seer vreesselyke wyse gemaakt is: en of hy niet schrikken moet, als hy siet, hoe ligtelyk dese syne tedere stoffe en syn dierbaar lichaam door de bewegingen van des moeders ingewanden en andere oorsaken, soude kunnen verplettert en tot een wanschapen misgewas geworden syn.
Ten anderen, segt den selven Propheet dat hy wonderbaarlyk gemaakt is, en op deselsde wyse hoort men den beroemden Waarnemer Harveus, in verbaastheit over het geene hy sagh, seggen: Mirum dictu, ofhet is wonderlyk om te seggen hoe veel de vrugt in de vierde maand gevordert is in groorheit, als syn. de van die van een duim tot die van een span aangewassen.
Ten derden, werd syn eerste beginsel van den Psalm-Sanger Israëls een ongeformeerden klomp genoemt. Kon Harveus, volgens syne ondervindingen dit met meer eigene woorden uitdrukken? als met re seggen, dat in de derde maand hy de beginselen der leden begon te sien, maar daar by doet Rudi tamen Forma of in een ruwe Forme en gestalte. Soo dat de spieren ook als doe nogh bevonden wierden, indistincti ofgeensints onderscheiden te syn; die anders het vleesch of grootste gedeelte des lichaams uitmaken. En indien men selfs de beschryvinge van een vrugt in de vierde maand na leest; segt hy, dar het hoofd seer groot, het aansigt sonder lippen, sonder wangen, sonder neus was, dat de wydte van de mond seer groot en de tonge in het midden daar van gesien wierde, de oogen klein en sonder ooge-leden, het vleesch van het voorhoofd het welk de geheele kruin bedekt, was nogh niet krakebeenigh; veel minder dat het de hardigheit van been soude hebben. En wat Atheist sal nu seggen, dat het H. Woord niet te regt het grondbeginsel aller menschen by een ongeformeerden klomp vergelykt. Te meer, als men hier byvoegt de woorden van den Heer Dodart in de Hisiorie der Franssche Academie Ao. 1701, pag. 26. Het blykt oogenschynelyk, dat een vrugt (Foetus) geheel verschillende proportien heeft, en dat een mensoh na de proportie van een vrugt gemaakt synde, geheel monstreus soude wesen en nauwelyks voor een mensche soude passeren.
Eindelyk, toonen ook dese woorden: Alle dese dingen waren in uw boek geschreven, de dagen als sy geformeert souden werden, doe nogh geen van ben en was; hoe seer de dagelykse veranderingen van een vrugt aan den Ingever van dit Woord syn bekent geweest, op die wyse als men deselve nu in dese tyden by Harveus en Malpigbius waargenomen en van dagh tot dagh by den laatsten in vogelen beschreven vind. Een Heiden erkenne hier uit dan de wysheit van dit Woord waar in soo veele bysonderheden der hedendaagse waarnemingen genoegsaam by na uitdrukkelyk al in die tyden vermelt werden, en te meer, dewyl beide de eigenschappen van het grond-beginsel van een mensche (namelyk dat het
| |
| |
een in een gerolt kluwen van alle de leden, waar van wy Beschouwinge XVII. en XXIX. gesproken hebben, en te gelyk een ongeformeerden klomp is) soo seer gepast in dese gelegentheit met een en het selve woord Golem, uitgedrukt werden.
Om dan te besluiten; een Ongodist denke nu uit dit weinige hier aangehaalde, en het geen hy by de te voren gepresen Waarnemers vinden kan, hoe veel aan hem in syne eigene formeeringe onbekent is; en hoe seer hy aan die groote wysheit en magt verpligt is, die hem uit syn op een gerolt kluwen en grond beginsel eerst tot soo onge for meerden klomp doende uitrollen, daar na uit dese beide een soo cierlyken konstigh lichaam, sonder dat of syne kennisse of vermogen daar toe yets konde doen, heeft doen voortkomen.
| |
§. 7.
Na dele twee voorbeelden soude men tot yets anders kunnen overgaan, ten sy het alhier van eenigh nut scheen te wesen aan eenige (ook welmeenende en den Bybel met eerbied lesende) Philosophen eenen mislagh aan te toonen. In welke sommige gevallen syn, om dat sy meerder van de ondervindingen afhangende, reden meinen te hebben om te denken, dat veel van het geene de H. Schrifture tot lof en om de verheventheit des grooten Makers en Bestierders aan te toonen, onder het onbekende stelt, tegenwoordigh in dese tyden bekent geworden is; en by gevolge, dat ten minsten eenige van de vragen aan Job voorgestelt, schoon als doe om de kleine wetenschap der in die tyden levende Natuur-kundige onbekent, by de hedendaagse met grond in opfigt van de wysen, op welke sy geschieden, souden kunnen beand woord werden.
Soo weet ik dat aan een ernstigh en geleerd Godt geleerde de vrage van Elihu Job. XXXVII. 17. Hebt ghy weetenschap, hoe uwe klederen warm werden, als Godt de aarde stille maakt uit den zuiden? soo swaar niet scheen voor te komen; om dat hy meen de met de meeste Philosophen van dese eeuwe te kunnen vast stellen, dat de warmte der lugt (welke by met veel groote Uitleggeren door dese woorden verstont) alleen aan de werkinge en het regt nederdalen van de Sonnestralen moeste toegeschreven werden.
Dogh om aan yder, aan welke dit ook op dese wyse mogte voorkomen, nadien het gemeen gevoelen van veele Natuur-kundige daar toe leid, de grote wysheit met welke dit Woord geschreven is aan te toonen; en te doen sien, hoe veel in dit verschynsel nogh onbekent is; gelieven sy die kleine moeite te nemen om na te lesen, het geene den soo voornamen Natuur-Ondersceker E. Halley (volgens het geen in het II. Supplem. van de Acta van Leipsigh gevonden werd) seer net en wiskundigh betoogt ontrent de warmte, welke alleen door de Sonne op verscheiden plaatsen der Wereld veroorsaakt werd; en met hoe groot regt hy segt geen reden te kunnen sien, waarom den dagh, die 14 uuren langh duurt ouder de Noord-pool, op die tyd als
| |
| |
de Sonne den keerkring van Cancer beschryft, niet soo heet aldaar soude moeten syn; als den dagh van die onder den AElquinoctiaal woonen, wanneer de Sonne haar regt boven het hoofd gaat. Vindende na een naukeurige rekeninge pag. 333. dat de hitte van elken dagh te samen vergadert synde, die onder de Pool soo veel grooter is als die onder den AEquinoctiaal, als 5 grooter is als 4.
Die genegentheit heeft kan de Demonstratie na sien. Het is hier genoegh getoont te hebben, dat ook voorname Natuur-kundigen overtuigt syn, dat een meerder of minder warmte aan de meerder of minder hoogte van de Son of nabyheit desselfs, niet alleen kan toegeschreven werden.
En dat ook de beroemste Mathematici en groortste verstanden hare onwetenheit van de ware oorsaken deser warmte sigh niet schamen ook in dese tyden volmondigh te belyden, kan blyken uit de Historie van de Koninklyke Franssche Academie Ao. 1705, pag. 49. en 50. Alwaar men een omstandigh verhaal vind, dat op den 30 July tot Montpellier men soo groot een bitte gevoelt hadde, dat geen geheutgenisse was van eenige, die daar by vergeleken konde werden; dat de lugt was, als of die uit een Glas-blasers oven quam, en men geen wyk vond als in de kelders; dat al de Thermometers of weerglasen door Monsr. Hubin gemaakt in stukken bersteden; en andere soo grooten trap van warmte vertoonden, als vereischt werd om vet te smelten; dat de meeste wyngaarden verbranden in dien dagh, 't geen noit te voren in dat land geschiet was; dat op den 30 Augusti de hitte tot Parys nogh veel groter was; en het Thermometer van de Heer Cassini ten twee uuren berslede, het welk nu 36 jaren langh gedient hadde; soo dat men versekert konde syn, dat in soo veel jaaren de lugt tot Parys nooit soo verhit geweest was. Na welk alles verhaalt te hebben, de Historie vervolgt met dese nadrukkelyke woorden: Wie en soude niet gelooft hebben; dat in de groote hittens van die selve somer, de brand-spiegel van het Paleis des Koninks grooter uitwerkselen moeste gedaan hebben, als op eenigh anderen tyd? Het tegendeel is noghtans waar, en sekerlyk (dat hier wel aan te merken is) men soude dit niet geraden hebben door eenigh SYSTEMA of samen-stel der Phibsophie. Ook heeft de Heer Hombergh gesien, dat de Sonne-stralen by een vergadert door desen spiegel genoegsaam. geen kragt hadden in die tyd, dat de andere die van de Sonne
regt nederquamen, de lugt by na deeden branden.
Ik late nu aan yder, of men ronder bakentenissen soude kunnen verwagten van soo geleerde Heeren, om daar uit te mogen besluiten, dat de regte en volkomene oorsaak van de warmte der lugt nogh onbekent is.
Ik sal hier de gedagten van den Heer Hombergh niet ophalen, welke by den Autheur selfs alleen voor gissingen blyken door te gaan. En is het daar bygevoegde Experimient, het welke eenige gelykformigheit schynt te vertoonen met dit verbaast makend verschynsel (gelyk het uitdrukkelyk aldaar genoemd werd) selfs niet min tot nogh toe ver worderlyk. Waar by getoont
| |
| |
werd, dat een konfoort gevult met gloeyende koolen tusschen het brandpunt en den spiegel geset synde, soo dat de weerstuiten de straalen door de vyerige uitwasemingen van dese brandende kolen moesten gaan, de werkinge deses spiegels merkelyk verswakt wierde.
Die meer wonderlyke eigenschappen van het vermeerderen en verminderen der kragten deser brand-spiegels gelieve te sien; en soodanige, als misschien de beste Natuur-kundige sonder dat de ondervindinge die seker maakte, uit syne weeten schap niet afgeleid soude hebben, kan dese aangehaalde plaatse verder na lesen.
Verscheidene andere ondervindingen soude men hier tot nader bewys van het geseide kunnen bybrengen. Om 'er een van te weeten, is het alleen nodigh de II. en XI. Propostie van het XXVI. Capittel van het II. Boek van de Geographie van Varenus na te sien; alwaar hy segt, dat in de Zona Torrida welke tusschen beide de keer kringen gelegen is, de jaar-geryden sigh in veele plaatsen geheel anders toedragen, als der loop der Sonne soude meedebrengen: soo dat men Winter by sommige heeft, als de Sonne het naaste by is, of regt boven haar hoofd gaat; en Somer, als deselve op het meeste van haar afwykt. Waarom den selven Schryver sigh genootsaakt gevonden heeft om de Saysoenen van dese Landstreeken in twee soorten te onderscheiden, by hem Coelestes en Terrestres, dat is, die sigh na den Hemel en de aarde reguleeren, genoemt.
Sal nu na dit alles gelesen en overdagt te hebben, wel ymand kunnen denken bekwaam te syn, om de ware oorsaken van de warmte der lugt in volkomenheit te geven, en de ware van Elihu te voren gemeld na behooren te beantwoorden? en niet tegenstaan de het aan veele, die de gemeene opinie aanhangen en daar in berusten, voorkomt, dat dese vrage immers in dese tyden niet veel verborgentheits in sigh begrypt; moet niet de beste Philosooph bekennen, dat sy yets behelst het geen ook te deser tyd onder het onbekende moet getelt werden, en de grootheit van den Al-Bestierder aantoond?
| |
§. 8.
Indien wy (na een meenigte van het geen nogh onbekent is, hier voor by te gaan) nu voor het laatste nogh een voorbeeld geven en alhier stellen, dat het nogh aan alle menschen onbekent is, of de Sonne, dan of den Aardkloot bewogen werd, en of de eene of de andere daar door ons den dagh en nagt en de tyden des jaars maakt; weet ik wel, dat sulks aan veele met groote bevremdinge sal voorkomen: en voornamelyk wel aan soodanige, welke sonder de moeite genomen of gelegentheit gehadt te hebben van de Sterre-kunde selfs ondervindelyk te ondersoeken, het geheele gebouw van hare Natuur-kunde alleen op de eene of op de andere onderstellinge gegrond hebben; schoon andersints de grootste Wiskundigen ten vollen overtuigt syn, dat, hoewel 'er misschien geen sake soude kunnen genoemt werden, welke met meerder moeite, kosten, en begeerte ondersogt is om deselve met sekerheit te kunnen weeten, egter niemand daar van yets dat volkomen gewis is, kan vast stellen.
| |
| |
| |
§. 9.
I. Om van het geene wy hier seggen een yder die sonder vooroordeel is, te overreeden, kan sulks blyken eerst, uit het verschil van de grootste Ondersoekers van dese sake. Soo vind men onder de ouden Philolaus van het eene, Ptolemoeus van het andere gevoelen te syn; en onder die later syn stelt Tycho Braheeenen stilstaanden, Keplerus een loopende Aardkloot, welke beide soo beroemt in de Sterre-kunde geweest syn. Misschien sal ymand verwondert wesen, dat ik alhier den grooten Copernicus niet genoemt hebbe; dogh is dit alleen na gelaten, om dat uit de Schriften van desen Astronomuskan afgenomen werden, dat hy selfs overtuigt is geweest, dat nogh niet sekers in synen tyd daar ontrent vast te stellen was, gelyk wy in het volgende sullen toonen. Andere weder stellen eenen dagelyks draaijende Aardkloot, dogh een jaarlyks omloopende Sonne; welke daarom Semi-Tychonici of half met Tycho overeenstemmen de genoemt werden;en sy voldoen ook daar door aan alle de tegenwoordigh bekende verschynselen, soo wel als Copernicus en Tycho Brahe.
Om dit bewesen te sien kan nevens veele andere Sterre-kundige de Astronomia van Gregory in het XI. Deel van het eerste Boek nagelesen werden; die de wetten en directien der bewegingen, waar door elk van dese drie onderstellingen kan staande gehouden werden, met seer veel konst en verstand aantoont.
Nadien men nu soo groote Mannen, van welke men alleen de bepalinge van de verschillen schynt te moeten afwagten om dat sy in het ondersoeken der saken selfs boven andere syn besigh geweest, soo verscheidene gedagten daar ontrent siet maken; kan ymand denken, dat sy niet in een en het selve gevoelen over langh souden samen gestemt hebben, indien het selve oit regt bewesen was geweest? Te meer, dewyl men siet, dar sy niet de minste swarigheit gemaakt hebben om van de gedagten van Ptolemoeus in de stellinge van de wegen of liever van het omloops-punt van Venus en Mercurius af te gaan, soo ras de ondervindingen en de waarnemingen door verrekykers gedaan geleert hebben, dat dese planeeten alleen om de Sonne en geensints om den Aardkloot kunnen loopen. Waarom, soo langh dit verschil onder de grootste Mathematici nogh duurt, men schynt versekert te kunnen syn, dat niemand in des anders bewysen eenen vasten grond van waarheit gesien heeft; en by gevolge, dat an dere die alleen van de waarnemingen van dese moeten afhangen, ook niets sekers tot nogh toe daar van stellen konnen.
| |
§. 10.
II. En kan sulks ten anderen ook daar uit afgenomen werden, dat de ver maardste en ervarenste Astronomi na soo veel arbeid aan dit ondersoek besteed te hebben, noch edelmoedig bekennen, dat sy ontrent het verschynsel van den loop of stilstaan des Aardkloots nogh in een volkomen onse kerheit syn: welke bekentenisse nogh kragtiger tot dit oogmerk is, dan haar verschil.
En op dat dit aan soodanige, die gröoter gedagten van dese Mathematici,
| |
| |
als de voornaamste onder haar van sigh selfs hebben, niet ongelooffelyk mogte schynen; sal ik hier eenige van deselve, om getuigen van dit geseide te syn, bybrengen.
Soo wete ik nogh, dat over eenige jaaren de eere hebbende van den Heer Christ. Huigens over andere saken te spreken, en syn Hoogh Edt. vragende, of men ook met sekerheit yets van het loopen of stilstaan des Aardkloots konde seggen; deselve my geliefde te antwoorden: dat van gedagten was, soo langh wy hier op der Aardkloot waren, dat niemant daar van met gewisse bewysen oit soude kunnen versekert syn.
Op dese wyse siet men ook de Heer Neuwton, schoon deselve gelyk de Heer Huigens de stellinge eenes loopende Aardkloots meest gebruikt, met soo veel voorsigtigheit, sonder yets vast te stellen, daar van spreeken: Princ. Philos. pag. 375. tweede Editie, alwaar onder de onder stellingen gebragt synde, dat het middel-punt des Werelds stil is en niet bewogen werd, dese reeden daar by gedaan werd: Dit is van allen toegestaan, dewyl eenige de Aarde, andere de Sonne in het middelpunt des Werelts stellen te rusten. Soo vint men ook in het IV. Phaehomenon dese uitdrukkinge, van de vyf voorname Planeten, en (van de Son om den Aardkloot of) van den Aardkloot om de Sonne syn de tyden der omloopen &c. En siet men in de IV. Propositie van het selve derde boek, in het laatste dese woorden; dese rekeningh (die al van eenigh gewigt is) heeft syn gront in de onderstellinge dat den Aardkloot stil staat.
En kan men sigh klaarder hier ontrent uitten, als den soo voornaamen en by alle soo seer geagten wis-kundige P. Herigonus doet; welke in syn Ed. Cursus Mathem. de Sphaerá Mundi, pag. 53. dese ronde woorden gebruikt: dat den Aardkloot in het middelpunt van het Firmament, of buiten het selve middelpunt is; of dat sy bewoogen of niet bewoogen werd, kan met geen wiskonstige betooginge beweesen werden.
En om te weeten, dat ook andere de beweginge des Aardkloots onseker stellen, kan men de onderste regel pag. 273 van de Astronomia van D. Gregory na leesen, alwaar hy van de parrallaxis der vaste Sterren ten opsigt van den Aardkloots wegh sprekende, aldus eindight: Want op dese wyse souden sy de beweginge des Aardkloots buiten twyffel stellen; het geen yder erkent de moeite wel waardigh te syn. Toonende dus, hoe onseker deselve nogh is.
Ook is daar en boven in de voorreden op de Astronomia van La Hire, desselfs gevoelen ontrent dese saake openhaar; daar desen grooten sterrekundige segt, maar na dat ik eenige bewegingen, uit de dagelykse en jaarlykse beweginge van de Son of van den Aardkloot te samen gestelt hadde, &c. waar uit blykelyk is, dat hy dit geensints derst bepaalen.
Dus vint men in de memorien van de Franssche Academie Ao. 1707. pag. 14. dat de Heer Varignon, gesegt hebbende dat Ricciolus verscheidene redenen gegeven hadde voor de onbeweeghlykheit des Aardkloots; en dat de Angelis daat op geantwoord hadde; verre van te toonen, dat syn Ed. bepaalde welke van dese de waarheit behelsden, sigh vergenoegt met daar van te seg- | |
| |
gen: ik onderneme hier niet hare redenen te ondersoeken. En alleen nogh een swaarigheit by brengt, die het beweegen des Aardkloots nogh onsekerder schynt te maken.
Indien nu tot dese tyden, of de laatste jaren toe, in welke dit alles meest geschreven is, een eenigh vast bewys van den loop des Aardkloots of syn stilstaan aan dese groote mannen was bekent geweest; soude ook ymant kunnen denken? dat Heeren van die geleertheit, en van welke selfs de meeste hare rekeningen op de onderstellinge van een loopenden Aardkloot grontvesten, met soo veel twyffelingh en onsekerheit van dese sake soude kunnen gesprooken hebben.
| |
§. 11.
III. Het is waar dat de Heer Flamstedius meint uit syne waarnemingen een verschilsigt der vaste sterren, en dienvolgens een lopenden Aardkloodt te kunnen aantoonen; maar hoe weinigh sekerheit de Heer Gregory daar in segt te bevinden, is uit het volgende bladt van de straks aangehaalde plaatse van syne Astronomie te sien. Waar tegens de Heer Whiston weder tot voorstant van de Heer Flamstedius geschreeven heeft. Maar voornamelyk schynt dese gansche ontdekkinge tot dit ooghmerk van geen vrugt te syn, uit het geen men van de Heer Cassini de jonge in de Acta van de Fransche Academie van den jare 1696 leest. Waar op de Heer Whiston in syne Praelect. Physic. Mathemat. pag. 202. antwoordende; hoe seer den selven ook geset schynt om den loop des Aardkloots voor seker te stellen, uit dese waarnemingen (want anders is 'er nogh niets bekent, waar uit yets sekers beslooten kan werden) egter bekent; dat de Heer Flamstedius in alles niet regt geredeneert heeft, gelyk de Fransschen onlanghs aangemerkt hadden, en dat hy meermalen het verschilsigt der vaste sterren uit verschynselen die dat geensints beweesen, afgeleit hadde; het geen hem in soo grooten konstenaar verwonderlyk voorquam. Eindigende na nogh yets, dat ook geen vaste sekerheit geeft, daar by gesegt te hebben, met dese woorden: maar dit moet men aan de verdere neerstigheit en vernuft van de slerrekundigen overlaten. Soo dat desen Heer, die anders al met seer sterke uitdrukselen tegen die een stilstaanden Aardkloot voorstaan, sigh gewoon is te uitten, in dit geval egter, gelyk uit dese woorden blykt, eindelyk ook alles in het onseeker laat.
Hoe weinigh hoope nu overigh is om een parallaxis der vaste Sterren te vinden, daar men een gront van sekerheit veiligh op bouwen kan; kan uit de XI sectie van het derde boek van de Astronomia van D. Gregory en uit de Cosmotheoros van de Heer Huigens pag. 134 135. gesien werden. Soo segt ook de Heer Newton, Princ. Phil. Lib. III. §. 14. Dat de Sterren geen merkelyke parallaxis hehben die uit des Aardkloots jaarloop voortkomt.
| |
§. 12.
Hoewel nu de grootste Mathematici van desen tyt sigh niet en schamen hard onsekerheit over het bewegen of stilstaan des Aardkloots, edelmoedigh te bekennen; is 'er egter een ander soort van Philosophen, die in de Sterre- en wiskunde weinigh ervarentheit hebbende, volkomen vast en seker stellen te syn, dat den Aardkloot bewoogen werd: om dat sy niet
| |
| |
wel geloven kunnen, dat soo veele en groote Wiskonstenaars sigh van een loopenden Aardkloot in hare schriften en rekeningen bedienen souden, indien sy daar van niet versekert waren.
Om aan dese te toonen, dat de Mathematici selfs niet altyd geloven, dat hare onderstellingen in de saken plaatse hebben; behoeft men niet meer te seggen, als dat sonder in het minste te letten of deselve waar syn, het aan de Wiskundigen genoeg is, dat sy de tot nogh toe bekende verschynselen met het meeste gemak daar van af kunnen leiden. Een groot bewys is daar van een seker soort van voorreden, die voor het boek van den soo vermaarden Copernicus gevonden werd; welke waardigh was om geheel hier ingevoegt te werden ten sy deselve te groot en aldaar te lesen was.
In dese, op dat ik eenige preuven daar van kortelyk ophale, werd gesegt: Het is niet nootsakelyk, dat de onderstellingen selfs waarschynelyk syn, en genoegh dat daar door de rekeningen met de ondervindingen overeenkomen. En daar na, En dewyl tot eene beweeginge dikwils verscheiden onderstellingen sigh aanbieden, (als in de loop van de Son een uitmiddel-puntigheit en een inrond) sal een Astronomus die verkiesen, welke ligt is om te bevatten. Een Philosooph sal misschien meerder waarschynelykheit vereisschen; egter sal geen van beide yets sekers begrypen, ten sy het aan hem van Godt geopenbaart sy. Waar op eindelyk dese nadrukkelyke woorden volgen, Laat niemand, voor soo veel de onderstellingen aangaat yets sekers van de Astronomie verwagten, nadien deselve niets dat soodanigh is, geven kan: op dat, indien hy het geen men tot een ander gebruik versiert hadde, voor de waarheit aannam, hy niet sotter van dese wetenschap afquame, als hy 'er by gekomen is. Ik weete niet of ymand in kragtiger uitdrukkingh het voorgeseide soude kunnen bevestigen,en dit meen ik dat alleen de voorige tegenwerpinge genoegsaam tot die tyd toe beantwoord; als men sigh den Autheur voorstelt, voor welkers boek dit te lesen is.
Soo vind men ook in den text van Copernicus selfs Lib. I. Cap. X. pag. 20. dat desen grooten Astronomus in plaatse van reden te geven waarom syne onderstellinge voor waar moet gehouden werden, alleen van deselve segt: 't Geene ik meine dat men ligter behoort toe te staan, als dat men syn verstand, door een by na oneindige menigte van ronden laat vervarren en verstroyen.
Op deselve wyse segt ook S. Stevin in het V. voorstel van der Hemelen gedaante met een roerenden Aardkloot, Dat het niet nootsakelyk en blykt, dat de Son in het middel-punt is van der vasten Sterren-Hemel, maar dat die met goede reden daar toe verkoren werd. En wil men de reden weeten? dese is by hem de volgende; want na gesegt te hebben, dat men het vermoeden magh, dogh na dat hy meent, men het niet volkomen vast bewysen kan; eindigt hy: Maar de Son voor des Werelds middel-punt te nemen valt gerieviger, om dat andere ontmoetende saken dan ligter en verstaanlyker syn.
Op deselve wyse kan men den soo beroemden Keplerus pag. 448. Epitom. Astronon. hooren spreken, gelyk ook pag. 673. alwaar hy segt: Nade-
| |
| |
maal men dese oorsake begrepen hebbende, hoewel mense niet geloost en alleen onderstelt, het gebruik daar van seer ligt sal syn.
Dogh met volkomen klaarheit schynt dit te blyken, uit de Acta van de Koninklyke Franssche Academie van den jare 1703. Alwaar de Heer Cassini na met veel geleertheit van de nuttigheden gebruiken en eigenschappen van oude en nieuwe onderstellingen gesproken te hebben, sonder het alderminste van de waarheit van eene der selver te melden, seer konstige Planeet-wysers aantoond; die alle haar grond in een stilstaanden Aardkloot hebben. Waarom hy deselve ook in het midden van die spirale linien onbeweeghlyk stelt, welke de Planeeten in eenige jaren ten opsigt van desen Aardkloot schynen af te loopen: hebbende selfs den schyhbaren Sons-loop om den selven Aardkloot met eenen gestippelden cirkel afgetekent. Nu weet egteryder, schoon desen voornamen Sterre-kundige alhier de onderstellinge van een onbeweeghlyken Aardkloot gebruikt, hy daarom geensints de waarheit daar van vast stelt, en sigh ook wel somtyds van een andere bedient.
Uit al het welke dan blykt, dat soo geagte Mathematici meer het gemak als de waarheit van haar onderstellingen in seer veel gevallen ten ooghmerk hebben. Dogh dewyl eenige soo blinden eerbied aan de Wis-kunde toedragen, dat sy siende dat een Hypothesis by Mannen van name gebruikt werd, deselve op dit gesagh alleen voor waar houden; om ook aan dese te toonen, dat wy niet te verre gegaan syn, als wy gesegt hebbe,dat deselve Wis-konstenaar om voorgaande redenen van meer semak, ook wel volkomene en by haar selfs daarvoor bekende valshede onderstellen; sullen wy hier eenige weinige voorbeelden bybrengen.
Soo onderstellen sy op den dorpel der Wis-kunde, in de tot soo veel saken nodige tafels van hoekmate, raak- en sny-lynen en in die van de Logarithmi, dat alle getallen de regte syn; daar noghtans onder honderden van die seer weinige soodanige te vinden souden wesen. Waarom ook, op dat het verschil tusschen waar en vals te minder soude syn, sy gewoon syn soo groote getallen te gebruiken.
Soo werden by de Landmeeters linien, die een weinigh krom syn en sommige die met bogten in en uitspringen, voor regte genomen; als maar het onderstellen van dese kennelyke valsheit meer gemak en geen merkelyk verschil kan geven.
Wie en weet niet? dat de vergrootende Breedte welke men in de Navigatie onderstelt, een enkel onwaar versiersel in de sake is; en alleen dienende om met meer gemak de ware verkortende lengte goed te maken; schoon op deselve grond soo nuttige en nodige tafels uitgerekent syn.
Schoon het aan de Optici bekent is, dat circulare glasen (een geval of twee uitgesondert) de stralen noit in een punt vergaderen; gelyk in eenige andere gefigureerde glasen geschiet: hoe gewoonlyk werd dit egter in het maken van verrekykers en dubbele vergroot-glasen tegen de waarheit ondersteld en de betoogingen in de Practycq daar op gegrondvest? ook van die weten, dat dit in de Theorie een openbare valsheit is.
| |
| |
Wat is 'er gemeender? als in de Statica te onderstellen, dat twee regt neerdalende loot-lynen evenwydigh syn; daar sy noghtans in het middel-punt der aarde samen komen.
Op gelyke wyse en op desen grond stellen de Bosschieters en selfs roemrugtige Mathematici, die van het werpen der Bomben geschreven hebben, dat deselve door kragt van het kruit, en hare swaarheit een linie (by haar Parabola genoemt) beschryven; welke, als sy den tegenstand der lugt en het boven geseide in agt nemen, aan haar bekent is van geheel andere eigenschappen te syn, als dese Parabola.
De Gnomonici of Sonne-wysers-Makers stellen het middel-punt der aarde of liever van de Sons-loop, altyd op den top van den regtstandigen styl te wesen, waar ook den Sonne-wyser op den geheelen Aardkloot magh geplaatst syn; dat yder van haar weet tegen de waarheit te syn.
Soo hebben alle oude en hedensdaagse Astronomi altyd voor een grond van veele harer rekeningen genomen, dat den (waren of schynbaren) dagelyksen loop der Sonne in een parallel ofevenwydigen cirkel aan de AEquinoctiaal geschiet; niet tegenstaande dese linie, door het inmengen van des Sons of Aardkloots jaarlyksen loop, nader na een schroef-linie als na een cirkel gelykt; dat by alle Sterre-kundige bekent genoegh is.
Na dit alles nu in soo veel deelen van de Wis-kunde getoont te hebben, denk ik niet dat uitvoeriger betooginge sal vereischt werden om te doen blyken; dat, schoon voorname Wis-konstenaars onderstellen, dat de Sonne loopt of stilstaat en daar op hare rekeningen grond-vesten, egter sulks niet het minste bewys geeft dat het eene of het andere waar is. Vemits als de misslagen niet merkelyk syn, sy gemakshalven sig van onderstellingen dikwils bedienen, die sy selfs weeten vals te syn.
| |
§. 13.
Nogh eene reden is 'er, uit welke sommige vrymoedigh gewoon syn te besluiten, dat de onderstellinge van een loopende Aardkloot waar is; en die is, om dat deselve haar als de eenvoudigste voorkomt. En seggen sy tot nader bewys, dat het aan de wysheit des grooten Scheppers meest betamelyk is de grootste saken op de eenvoudigste maniere uit te voeren.
Wy sullen hier met geen brede redeneringen de swakheit van dit ken-teken aantoonen; nadien niemand weeten kan, als een machine aan hem getoont werd, of sy ook de eenvoudigste magh genoemt werden; soo langh aan hem niet alles bekent is, wat den Maker met deselve voorgenomen heeft uit te werken; het geen nogh niemand van die der sigtbare Wereld sigh ligt soude vermeeten te kunnen seggen. Want op desen grond souden die den Sonne- of Aard-kloots-wegh stellen circulaar te syn, tegen de ondervindinge aan met regt kunnen staande houden, dat haar gevoelen meer waarheit hadde, als dat van die geene welke deselve stellen Elliptisch te syn en in een langh rond te geschieden: om dat buiten tegenspreken een Cirkel eenvoudiger is als een Ellipsis.
| |
| |
Maar om wat nader te komen; laat die dit vaststellen aan ons seggen, welke de reden is, dat alle Astronomi, immers die aan my bekent syn, en onder welke ook veele het drajen van den Aardkloot en stilstaan der Sonne of onderstellen, of yverigh dryven; gelyk Copernicus selfs, en onder de latere Keplerus, Lantsbergen, en in onse tyden den Noord-Hollandschen Dirk Rembrantsen van Nierop, schoon sy in de Theorica of de jaar-loopen van het West na het Oost, de onderstellinge eenes loopenden Aardkloots alle omhelsen (want de rekeningen volgens dese vallen in dit geval verre de gemakkelykste) egter in alles wat tot de Sphaerica of dagelyksen loop van het Oost na het West behoort, altyd regt tegen haar eerste gevoelen aan, met een loopende Sonne en stilstaanden Aardkloot gewoon syn hare figuren en rekeningen te maken: schoon sy tegen dese laatste haar meeste swarigheden gemeenlyk inbrengen.
Tot dit geseide is geen verder bewys van noden; nadien in meest alle figuren, die aan haar tot dit ooghmerk dienen, dit voor yder sigtbaar is: in welke sy selfs de Parallelen, die de Sonne dagelyks afloopt gewoon syn uit te drukken, en met die naam te noemen. Insonderheit is het my seer aanmerkelyk voorgekomen, dat de Heer Whiston selfs, die anders een soo groot voorstander is van een draijenden Aardkloot, de betoginge van de maniere, op welke de Heer Cassini de verschil-sigten der dwalende Hemel-ligten op een seer vernuftige wyse waarneemt, in syn Ed. Praelect, Astron. pag. 75, 76, enz met soo veel agtinge uit de Acta van Leipsigh van den jare 1685, ontrent met de woorden van de Heer Blanchini overbrengt; niet tegenstaande deselve volkomen na de onderstellinge van een stilstaanden Aardkloot, en het dagelyks omloopen der vaste Sterren en Planeeten geschikt is: en den by syn Ed. selfs soo genoemden dagelyksen omloop van Mars (Diurna vertigo Martis) in een cirkel vertoont, en dese uitdrukkingen meermalen gebruikt werden; Dat Mars en de vaste Sterren door haren dagh-loop bewogen en omgevoert werden.
Indien nu dese onderstellinge van een stilstaanden Aardkloot ook aan die desselfs draajinge met alle kragt tragten te beweeren, niet de gemakkelykste om door figuren afgebeeld te kunnen werden, en by gevolge ook voor soo veel dit aangaat, de eenvoudigste scheen te wesen; soude wel ymand van soo groote mannen kunnen denken, dat sy van het tegendeel te regt en ontegensprekelyk overtuigt synde, sigh van dese onderstellinge in hare figuren en uitdrukkingen egter t'elkens souden bedienen? en alsoo van yets dat sy selfs oordeelen valsch te syn, aan de onweetende een indruk souden willen geven, en deselve door haar eigen stellingen en afbeeldsels gedurigh bekragtigen?
Wil ymand (dewyl wy nogh meer hier souden kunnen bybrengen) verder sien hoe weinigh staat nogh op alle onderstellingen te maken is; die gelieve de Voor-reden op de Astronomie van de Heer la Hire na te lesen. Ook is daar van yets in het Voorbuigt §. 16. gesegt.
| |
§. 14.
On nu uit het geene tot hier toe van de beweeginge of stilstand
| |
| |
des Aardkloots gesegt is een besluit te maken: I. Dewyl de grootste Mannen over dit point nogh verschillen en niemand oit eenigh vast bewys van de waarheit van het eene of het andere heeft by gebragt (§. 9.) II. Dewyl soo beroemde Wiskonstenaars en voorname Sterre-kundige, als de Heeren Huigens, Newton, La Hire, Gregory, Varignon (waar by sigh weinige sonder den naam van waanwys op sigh te halen in de kennisse van de Sterrekunde souden derven vergelyken) en veel andere soo rondelyk hare onsekerheit in dese saak erkennen; schoon deselve in de laatste jaren geleeft, en over sulks gelegentheit gehadt hebben, om volgens haren yver alles het geen hier ontrent bekent was,te ondersoeken (§. 10.) III. Dewyl de hoop om het verschil-sigt en afstand der vaste Sterren van den Aardkloot te vinden seer klein is: waar uit anders op een regte, soo niet de beste wyse de saak bepaalt soude kunnen werden (§. 11.) IV. Dewyl men geen bewys van waarheit daar op kan grondvesten; om dat men seer voorname Mannen sigh van de eene of andere onderstellinge met lof siet bedienen: nadien in meest alle deelen der Wis-kunde de onderstellingen enkel geschieden, niet om daar door te toonen hoe de saak waarlyk in sigh selfs is; maar alleen om met het meeste gemak en geen merkelyk verschil de bekende verschynselen daar van af te kunnen leiden. Soo dat selfs saken, die men weet volkomen tegen de waarheit te stryden, ook by groote Mannen, in de Mathesis die van wesenlyke saken handelt, meermalen om voorseide redenen onderstelt werden. (§. 12.) V. Dewyl eindelyk by deselve Wis-konstenaars nu dese dan die onderstellinge werd gebruikt; na dat se in de voor handen synde gevallen en rekeningen gemakkelyker om syne begrippen aan andere mede te deelen, en in figuren
af te beelden, en voor soo verre eenvoudiger voorkomen. (§. 13.) Gelieve nu een ygelyk by sigh selfs te overdenken, of hy kan geloven, dat 'er oit by ymand eenigh vast en behoorlyk bewys, het welk een tegenspreker bequaam is ondervindelyk te overtuigen, uitgevonde kan wesen, waar door of het loopen of het stilstaan van den Aardkloot bondigh ten genoegen van ware Wis-kundigen betoogt is. Immers, indien ymand dit wilde vaststellen, was sulks te gelyk van alle de boven met een eerbiedt genoemde en soo groote Sterre-kundigen volmondigh te seggen, of dat sy van dit bewys onwetende moesten wesen om het selve niet te kunnen, of quaadaardigh genoegh om het selve niet te willen verstaan. Het geen yder die redelyk en billyk is, de ongerymtheit selfs sal moeten agten te wesen.
| |
§. 15.
Ik sal nu die hevigheden en verschillen niet ophalen; welke eenige jaren geleden in ons Vaderland ook tusschen Godtgeleerden als in eene volkomene vlamme opgebrand hebben. Van welke dese oordeelden, dat Godts H. Woord van de Sonne sprekende en een loopen aan hem toeschryvende, eigentlyk en na de waarheit der sake sprak; niet kunnende denken, dat den Geest Godts Predik. I. 5, 6, 7. van de winden en beeken soo eigentlyk en op deselve plaatse in het vervolgh van de Sonne soo oneigentlyk soude
| |
| |
de spreken; waar toe sy meenen ook veel andere texten te dienen. En andere, met welkers Philosophie dit niet wel konde over een gebragt werden, staande hielden, dat het geene van de Sonne en Aardkloot gesegt werd oneigentlyk en alleen voor soo verre het aan ons gesigt toescheen, moeste opgenomen werden. Het welke wy hier niet sullen ondernemen te bepalen, als niet voorgenomen hebbende ons in de twist-redenen van verscheidentlyk gevoelende Uitleggers in te laten.
Dit is ten minsten waar, dewyl het geen men in desen voorwaarheit houden moet, aan de grootste Natuur-en Sterre-kundige onbekent is, dat den yver om hare Philosophische onderstellinge staande te houden, een derde soort te verre vervoert heeft; als deselve haar heeft doen seggen, dat de Schrifture (ook in desen) na de dwalende opinie der gemeene menschen spreekt. En indien het aan ymand mogte toeschynen, dat wy hier wat te breedt geweest syn in het betogen, dat het onseker is of de Sonne of Aardkloot bewogen werd; sal hy het daarom aan ons, soo ik hoope, ten goede houden; om dat ten minsten uit de onbekentheit van dese sake, de ongegrondheit van dit straks voorgaande seggen middagh klaar blykt: het welke aan veele andere ongelukkige, oorsake gegeven heeft om van de Goddelykheit van dit Woord oneerbiedigh en verkeert te gevoelen. Dogh dit in het voor by gaan.
| |
§. 16.
Een yder nu die bekennen moet, dat dit groote werk, het welk hy dagelyks voor syne oogen met soo veel kragt en Heerlykheit in het beweegen der Sonne of der Aarde siet uitvoeren, aan hem en aan alle menschen nogh onbekent is; sal die eenige billykheit hebbende, niet moeten toestaan, dat in dit alles een Wysheit en Magt die alle menschelyke verre te boven gaat, sigh onloochenbaar vertoont?
Immers dat het H. Woord ook dese saken, daar soo groote verschillen over geweest syn, onder het geen aan de menschen onbekent is met dit ooghmerk uit drukkelyk stelt, sal kunnen afgenomen werden uit het geene men Job XXXVIII. 33. vind. Alwaar den Almagtigen om Job van syne grootheit en verhevenheit en syn eigen onmagt en onkunde te overtuigen, na vers 31. en 32. van het gestel des Hemels gesproken te hebben, in het volgende 33. vers hem vraagt, Weet ghy de ordinantien des Hemels? welke woorden, behalven een meenigte van andere saken die hier door verstaan werden, ook in desen sin schynen te kunnen hebben: Weet ghy ook of de aarde of de sonne bewogen werd? en welk van dese beide of rust of onder de omloopende Planeten getelt moet worden? nadien dit by alle Astronomie bekent is geen klein gedeelte van de ordienantien des Hemels uit te maken, immers in opsigt van ons, die den Aardkloot bewoonen.
En indien dese straks te vooren aangehaalde soo verre gaande Philosophen, dese woorden met behoorlyke aandagt gelese en de uitgestrektheit van den sin, die sy begrypen, aan sigh ernstelyk voorgestelt hadden; souden synen
| |
| |
minsten daat uit hebben kunnen leeren; dat de H. Schrifture alhier een grond en reden geeft, om soodanige, die, om dat dit Goddelyk Woort van de beweginge der Sonne niet overeenkomstig met hare Philosophie schynt te spreken, sigh niet ontsien te seggen, dat het selve ook volgens de dwaalende opinie des gemeenen volks in natuurlyke saken spreekt, van haar eigen misslagh en die quade redeneeringe te overtuigen; waar door sy al te groot gevoelende van sigh selfs, sigh inbeelden iets wel te weeten, het geen noghtans aan haar en alle volkomen onbekent is en misschien voor altyd onbekent blyven sal.
| |
§. 17.
Om dan, dewyl ik hier mede staa te eindigen, nogh een woord tot die beklagelyke Philosophen te spreken, welker beginselen haar tot Ongodisterye leiden, en tot welker verbeteringe en overtuiginge (soo Godt wil) dit geheele Boek geschreven is; versoeke ik aan haar, datse nogh dese maal alleen hare vooroordeelen (die dogh meest in een haat van een Godt, welke sy niet vresen noch gehoorsaamen willen, bestaat) van haar gelieven af te leggen, om voor het laatste de Gunste en Goedertierentheit van den selven Godt hier in nogh ontrent haar, die syne loochenaars en vyanden syn, te leeren erkennen. Welke onder andere weldaden ook daar in bestaat, dat behalven soo veele bysondere saken, tot welker kennisse sy door ondersoek toegelaten werden, nogh een menigte buiten dese aan haar dagelyks vertoont werd; die haar soo verre onbekent syn, dat wanneer deselve aan haar door experimenten nader bekent werden, sy willens of onwillens moeten toestaan, dat 'er saken in de Wereld syn, die noit in hare gedagten souden gekomen hebben sonder dat sy deselve ondervonden hadden. Waar van men een grooten meenigte soude kunnen ophalen die de Natuur-kunde, de Chymie, de Verre-en Klein gesigten enz. aan hare Ondersoekers leeren.
Indien sy egter dit niet soo seer als eene groote gunste kunnen aansien: Laten sy ten minsten hier uit denken, dat dit een wegh is, daar geen uitvlugten tegen gemaakt kunnen werden,waar door een Ongodist tot erkentenissevan de swakheit en losheit syner gronden kan, en indien hy billyk is, moet gebragt werden. Vermits'er soo veel bysondere saken in de Wereld syn, en in deselve soo veel dingen geschieden, die soo verre aan hem onbekent syn, dat hy die niet alleen noit by gevolgh uit de gronden van syne Philosophie soude afgeleid kunnen hebben: maar waar van syne bloote en sonder ondervindinge gemaakte denkbeelden en gedagten hem niet het minste souden hebben kunnen onderrigten. Soo dat het onmogelyk voor hem is, (indien hy nogh sien wil) soodanigh eene redeneer-wyse voor de ware te houden, die hem geluk kigh kan maken; nadien deselve onbekwaam is en altyd blyven sal om hem te leeren wat'er in de bysondere saken of gebeurt, of na verloop van eeuwen gebeuren kan; waar van noghranssyn eeuwigh geluk of ongeluk af hangt. En dit dusdanigh synde, indien hy regt wil oordeelen, sal hy selfs klaar genoegh kunnen sien, hoe weinigh grond hy heeft, om op dese Philosophie te staan, en met eenigen schyn van waarheit het geene de Christenen
| |
| |
belyden, te kunnen tegenspreken. Hydenke derhalven, indien hy in een gewigtige dwalinge was en eene Philosophie aanhingh, welke hem in dese dwalinge scheen te houden, of hy geene groote verpligtinge aan soodanigh een soude hebben, die hem een middel toonde om dese dwalinge te sien; waardoor hy anders eeuwigh ongelukkigh soude syn. Nu dit doet Godt met aan yder en ook aan syne loochenaars soo veel onbekende saken te doen sien. Waar van sommige nader ondersogt en bekent geworden synde, haar ontegensprekelyk moeten doen erkennen, dat 'er ontelbare dingen ontrent bysondere saken in de Werelt geschieden en kunnen geschieden, om welke sy noit, soo lange sy alleen hare Philosophie aanhangen, eens gedagt souden hebben. Het welke alleen by een Ongodist wel begrepen synde hem niet anders, als van syne Philosophie kan doen wantrouwen, en danken die hem in soo seer gewigtige saken op het regte spoor gebragt heeft; indien desen ongelukkigen niet te gelyk met synen Godt, Bewaarder en Weldoender, ook alle reden en billykheit verloochent heeft.
En wil hy dit alles wat nauwkeuriger aangetoont hebben; hy lette:
Eerst, dat het alleen bysondere saken syn, van welker gesteltheit en ontmoetingen syn geluk en ongeluk ten allen tyden af hangt.
Ten anderen, dat 'er niet eene bysonderlyke wesentlyke saak is, die hem niet soo verre ten minsten onbekent is; dat men hem ontelbare vragen daar ontrent soude kunnen voorstellen, van welke hy geene soude kunnen beantwoorden.
Ten derden, dat'er onnoemelyk veel bysondere saken namaals kunnen werksaam syn en werden, van welker geene hy eenige kennisse verkrygen kan; en die egter tot syn geluk en welsyn of tot syn groote ellende kunnen strekken.
Waar uit ten vierden blykt, dat sonder dese bysondere saken te weeten, immers soo veel sy tot syn geluk- of rampsaligheit opsigt kunnen hebben, niemand, ook niet den hartnekkigsten Atheist, soo hy eenighsints in sigh selfs sonder vooroordeel wil gaan, oit tegen een toekomende eeuwigheit eenige ruste verwagten of gemeten kan.
Ten vyfden, hoedanigh nu dese bysondere saken syn of namaals ten opsigt van ons syn sullen, weet een ygelyk dat niemand uit syne bloote gedagten kan afleiden: maar dat of eigen ondervindingen, of die van andere, of de getrouwe verklaringen en getuigenissen van die dese bysondere saken in het toekomende in syn magt heeft, om haar na synen wille te doen wesen en werken, een yder daar vanalleen kunnen sekermaken.
Een Ongodist nu die alle ondervindingen enalle getuigenidden verwerpt, en alleen op syne bloote, sonder eenigen vasten grond of ervarentheit gemaakte denkbeelden sigh vertrouwt, oordeele dan selfs, hoe weinigh dese syne gedagten hem ruste kunnen geven, soo lange hy weigert de bysondere saken selfs te ondersoeken,
| |
| |
En op dat hy hier van volkomen overreedt magh wesen, hy segge ons, dewyl 'er in de Wereld soo veel saken gebeuren, die hem onbekent syn, en dit een bysondere saak is; hoe hy de onmogelykheit bewysen sal, dat die Maght, welke syn lichaam eens uit aarde geformeert heeft, hem weder na syn dood uit syn stof sal doen op staan, en rekeninge van syn daden doen geven. Het welke, soo het voor hem maar onseker is, hem geen kleine redenen van vrefeen onrust moet geven.
Hy denke, met wat grond hy sal wederleggen het geene de Christenen geloven, dat de Werelt en andere bysondere saken, daar deselve uit bestaat, door vyer aangestoken synde sullen verbranden: en hoe hy aan sigh selfs, en andere die verstandigh syn bewysen kan, dat dit valsch is en de Wereld in desen stand eeuwiglyk blyven sal.
Hy neeme syne geheele Philosophie te hulp en alle die met soo veel gewaande sekerheit geheele boeken daar over geschreven hebben; en segge ons, wat'er aan de andere syde van den sigtbaren Sterren-Hemel is. Sal ny niet moeten erkennen, dat dit aan hem soo seer onbekent is, als of men hem vraagde, wat'er in een toegesloten kasse besloten was? En indien een Christen aan hem segt, dat den Formeerder van het Geheel-Al aan de andere syde boven de Sterren eene plaatse der Heerlykheit gemaakt heeft, op dat syne ware liefhebbers aldaar syne Goedertierenheden en Goddelyke volmaaktheden in eeuwigheit souden kunnen genieten: Kan hy ook yets anders, daar op antwoorden? als dat wel syne Philosophie hem dit niet en leert en hy anders denkt; maar egter, dat hy moet bekennen dat het aan hem onbekent is.
Syn dan soo groote saken, daar een eeuwig geluk of ongeluk meede vergeselfchapt gaat, voor hem nogh verborgen; kan hy de onmogelykheit daar van niet aantoonen; kan syne Philosophie hem geen sekerheit daar oit van geven; hoe groote redenen heeft hy dan na andere middelen, die hem seker daar van kunnen maken, uit te sien, en de kragt van der Christenen bewysen met ernst te ondersoeken; Die niet hare bloote gedagten, maar Godt in syne werken beschouwen, en aan syne ontwyffelbare getuigenissen in het H. Woord geloven, waar op veele (die hy waarlyk voor verstandigh moet houden, indien hy selfs niet voor dwaas wil doorgaan) sigh met soo veel versekertheit en dikwils blydschap des herten, in leven en dood vertrouwen en gerustelyk met alle sekerheit verlaten. Of den Aanbiddelyken Weldoender van alle sigh mogte erbermen en hem doen sien door al het voorgaande, en ook selfs in desen nogh door al het geene hy aan hem onbekent gelieft te laten voorkomen, dat 'er saken in de Wereld geschieden kunnen, die hy noit in syne gedagten soude gekregen hebben, soo niet een gewisse ondervindinge hem daar van versekert hadde: en by gevolge dat syne Philosophie in desen gebrekkelyken gansch nietig is. En het Den selven dan verder mogte gelieven de oogen en het verstant van dese ongelukkige te verligten, op dat hy niet
| |
| |
alleen van des grooten Scheppers verwonderlyke onnaspuerelyke Wysheit, van Syne soo gedugte en vry-magtige na syn welbehagen werkende Mogentheit, en van Syne vrywillige en onverdiende Goedertierentheit uit het Heerlyke samen-stel van dese soo schoone Wereld, en al het verwonderlyke dat daar in is, met volle overredinge mogte overtuigt werden: maar ook de wonderen van de Goddelyke genade uit de vaste en onbeweegelyke gronden van Desselfs H. Woord (het welke ter saligheit van alle Sondaren geopentbaart is, waarom ook eertyds uit onwetentheit lasterende Godtloochenaars bekeert synde, daar van niet behoeven te wanhoopen) met het gelovigh Christendom magh ondervinden, om daar door in de soo seker nakende Eeuwigheit gelukkig te wesen.
EYNDE.
|
|