Tot slot
Het voorkomen van een aantal indicismen en een nog groter aantal
vreemde woorden, uitdrukkingen en zinswendingen heeft me achteraf zelf verrast.
Ze zijn echter zo vanzelfsprekend in mijn spraakgebruik opgenomen, dat ik er
niet aan denken kan ze door mogelijke Nederlandse equivalenten te vervangen
zonder mezelf geweld aan te doen.
Daar ik voortdurend over gebeurtenissen heb geschreven die lange of
korte tijd voor de soevereiniteitsoverdracht hebben plaatsgehad, zullen mijn
vocabulaire (vooral in de dialogen) en mijn spelling (van de Indonesische
woorden) verouderd aandoen. Ik kan het niet helpen. Een aanpassing bij de
hedendaagse situatie zou volstrekt oneigenlijk zijn.
Dan nog iets: ik heb het altijd ongeloofwaardig gevonden als een
schrijver vooraf verklaart geen bepaalde personen of toestanden op het oog te
hebben gehad. Ik geloof dat een ieder naar modellen werkt en van bestaande
situaties uitgaat, maar dat betekent niet dat alles wat er staat wáár is,
integendeel. Misschien maakt dit familieverhaal de indruk van een ‘ware
geschiedenis’, ook door de vorm die iets van een documentaire heeft, in
werkelijkheid is het toch een verhaal in de literaire zin van
het woord. Dat wil zeggen: fictie, of beter nog, een mengeling van fictie en
werkelijkheid.
De Amerikaanse schrijver John P. Marquand, wiens romans niet zonder
invloed op mij geweest zijn, schreef eens (in Wickford
Point): ‘A writer must be an untrustworthy, mendacious fellow who can tell
a good deal of falsehood and make it stick.’ Zo is het, geloof ik.