| |
| |
| |
Kartini, legende en werkelijkheid
Om de figuur van Raden Adj eng Kartini, de regentsdochter uit Japara die in 1904 op 25-jarige leeftijd overleed, heeft zich een legende ontwikkeld. Haar geboortedag wordt ieder jaar over geheel Indonesië herdacht en ook elders op de wereld komt de Indonesische gemeenschap op 21 april bijeen om met eerbied te gewagen van de strijdster voor de rechten van de Indonesische vrouw, tegen polygamie, tegen gedwongen huwelijk en prostitutie. Men ziet in haar een wegbereidster, een lichtend voorbeeld en men heeft haar verheven tot symbool voor ‘de ontwaking van het Indonesische volk’. Haar portret heeft in het presidentieel paleis een plaats gekregen naast die van de grote nationale helden als Diponegoro en Teuku Umar. Men omhangt het bij de herdenking van haar geboortedag met bloemenslingers en men tracht op welsprekende wijze haar betekenis te schetsen, maar beseft niet hoe men al pratende een legende weeft, waarachter de ‘werkelijke Kartini’ hoe langer hoe meer schuilgaat. Nu kan de legende een realiteit zijn en de legendevorming één der werkzaamste elementen ter ondersteuning van bepaalde processen: sociale, politieke dan wel andere. Ze kan op deze wijze ‘ten goede’ werken, d.w.z. dienen voor het beoogde ‘goede doel’. De legendevorming draagt een uitgesproken pragmatisch karakter. In haar projecteert zich het verlangen van een volk en verleent er - hoe paradoxaal dit ook moge klinken - een werkelijkheidsgehalte aan. In de legende leert men het verlangen kennen van de legendevormer(s), maar niet van het object waar zij bezit van hebben genomen, niet - zoals in dit geval - van de 22- of 23-jarige Kartini. Willen we haar leren kennen, dan moeten we trachten zoveel mogelijk de legende uit de werkelijkheid los te wikkelen en hiervoor zijn feiten en gegevens nodig. Men heeft in Indonesië geen behoefte deze te ken- | |
| |
en, omdat het niet om de
‘werkelijkheid’ gaat, maar om de legende.
De belangrijkste bron voor de kennis van Kartini is nog altijd de uitgebreide brievenverzameling Van duisternis tot licht, die in 1911 uitkwam. Ze is echter lang niet volledig. De samensteller Mr. J.H. Abendanon, oud-directeur van Onderwijs, zegt uitdrukkelijk in zijn inleiding, dat hij niet alle brieven openbaarde en van de opgenomen brieven (aan een tiental personen) slechts die gedeelten liet overschrijven, die naar zijn mening ook door Kartini voor openbaarmaking geschikt zouden zijn geacht. Er is dus een deel - een niet onbelangrijk deel - weggelaten, om redenen waarnaar wij nu kunnen gissen, maar die, vóóral in verband met andere ‘geheimzinnigheid’ onthullen dat er iets verzwegen moest worden, om welke reden dan ook.
We weten nu iets meer dank zij Dr. H. Bouman, oudbestuursambtenaar, die blijkens zijn dissertatie bijzonder geïnteresseerd was in het Indonesisch nationalisme. Hij begon enige jaren geleden een speurtocht langs particuliere archieven met de bedoeling meer gegevens over Kartini te verkrijgen. Hij schreef ook verschillende personen aan en zocht hen op. Het bleek dat een deel van het materiaal dat in 1911 waarschijnlijk nog bereikbaar zou zijn geweest, verloren was geraakt, waaronder de brieven van Kartini aan haar Hollandse vriendin Stella Zeehandelaar, met wie zij vijf jaren bleef corresponderen, van 1899 tot haar dood toe. Toch slaagde Dr. Bouman er nog in verschillende andere brieven op te sporen die Kartini aan een viertal personen uit haar tijd schreef. De heer F. van Kol (zoon van de met Kartini bevriende Ir. van Kol en de schrijfster Nellie van Kol) bleek de volledige correspondentie van zijn ouders - waaruit ook Abendanon had geput - te hebben bewaard; hij bleek verder nog in het bezit te zijn van brieven van Kartini's zuster Roekmini, Dr. N. Adriani, Stella Zeehandelaar e.a. die over Kartini gaan. Ze blijken van belang te zijn voor het antwoord op een aantal vragen over Kartini's leven; ze geven aanwijzin- | |
| |
gen en bevestigen sommige vermoedens, helaas echter zonder de tegenstrijdigheden te kunnen opheffen. Daarom juist is het zo te betreuren, dat de uiteraard zeer belangrijke en omvangrijke brievenverzameling die in het bezit is van de heer E.C. Abendanon te Nice (bevattende brieven aan zijn ouders en hemzelf en vermoedelijk ook aan nog anderen) ondanks alle moeite die Dr. Bouman zich daarvoor gaf, ontoegankelijk bleef.
Een andere vriendin van Kartini (die intussen in begin 1959 is overleden) heeft uit overwegingen die wij verplicht zijn te respecteren, geweigerd haar medewerking te verlenen aan het onderzoek van Dr. Bouman. Zij achtte zich door een zwijgplicht gebonden aan de Tjondronegoro's, de familie van Kartini en heeft volgens de verklaring van haar kinderen, de brieven van Kartini vóór haar dood vernietigd. Juist deze weigering van twee zijden om mede te werken onthult iets en bevestigt de reeds sterke vermoedens, dat achter Kartini om een spel gespeeld is, waarin haar omgeving, haar familie, haar vrienden en de N.I. Regering een rol hebben gespeeld, een spel waaraan politieke oogmerken niet vreemd zijn geweest. Kartini was er de inzet van. Maar hoe dit spel precies gespeeld is, weten we niet. De aanwijzingen zijn helaas te vaag en andere gegevens zijn voorlopig niet beschikbaar. Over een beslissende periode in Kartini's leven hangt een diepe schaduw. Dr. Bouman - de eerste die een systematisch bronnenonderzoek instelde - is het inderdaad gelukt ‘meer licht over Kartini’ te doen schijnen (om de titel van zijn boekje te gebruiken) de schaduw in Kartini's leven (die ongetwijfeld verband houdt met haar uiteindelijke nederlaag) heeft hij niet kunnen verjagen. We kunnen ons niet onttrekken aan de indruk dat de resultaten van het onderzoek - ook voor Dr. Bouman zelf - teleurstellend zijn geweest, dat hij zich oorspronkelijk meer illusies moet hebben gemaakt en dat hem oorspronkelijk het schrijven van een biografie voor ogen moet hebben gestaan. Het heeft niet zo mogen zijn; met de uiteindelijk beschikbare gegevens was dit niet mogelijk. Hiervan kan men echter hemzelf allerminst een
| |
| |
verwijt maken. Uit zijn mededelingen, uit de citaten en talrijke literatuuropgaven, blijkt dat hij met grote toewijding en veel doorzettingsvermogen te werk is gegaan, maar dat hij op een gegeven ogenblik vastliep. Zonder zijn onderzoek en zonder zijn verdere belangstelling zou overigens dit opstel nooit de huidige vorm hebben gekregen; zonder de resultaten van zijn onderzoek zou het beeld van Kartini toch enigszins anders zijn uitgevallen; waarmee misschien een nieuwe legende zou zijn geschapen.
Wie was Kartini? En hoe treedt ze uit de beschikbare gegevens naar voren? Als een hartstochtelijk, beweeglijk en uiterst gevoelig Javaans meisje; intelligent, moedig en bewust. Veel te bewust om in haar tijd en in haar omgeving gelukkig te zijn. Ze werd in 1879 in Midden-Java geboren in het plaatsje Majong gelegen in het regentschap Japara. Kort daarop werd haar vader tot regent benoemd en verhuisde het gezin naar de gelijknamige hoofdplaats Japara. In de grote ambtswoning, de stille en koele ‘keboepatèn’ sleet Kartini vrijwel haar hele leven.
Haar grootvader, regent van Demak, was één der eerste verlichte regenten uit het midden van de vorige eeuw die Hollands sprak en een westerse opleiding van groot belang achtte, al werd in Javaanse kringen zijn standpunt bekritiseerd. Hij liet zijn kinderen de boodschap na: ‘zonder ontwikkeling zult ge u later niet gelukkig voelen, zonder haar zult ge ons nageslacht met de dag achteruit zien gaan; let op mijn woorden.’ (Herinneringen van Pangeran Ahmad Djajadiningrat, 1936.) Hij gaf het voorbeeld, zond zijn kinderen naar school en stelde daarna een Hollandse gouverneur aan. Zijn drie zoons zijn bekende regenten geworden en hebben zich ieder op hun wijze onderscheiden. Kartini's vader was de jongste: Raden Mas Adipati Ario Sosrodiningrat. Ook hij was doordrongen van het nut van een westerse opvoeding; ook hij zond zijn kinderen naar school en liet zijn zoons verder studeren. Voor zijn dochters ging hij echter niet zo ver. Wel liet hij ze naar school gaan (op zichzelf iets bijzonders en in strijd met de Javaanse tra- | |
| |
ditie), maar verder wilde hij niet gaan. Zijn positie als regent legde hem tegenover zijn volk beperkingen op; een verdere schending der traditie zou de bevolking van angst vervuld hebben voor haar gemeenschappelijk welzijn. Men moet de handelingen van de zich verantwoordelijk voelende regent zien in het licht van de religieus-feodale verhoudingen. Na hun twaalfde jaar moesten meisjes, dus ook zijn dochters, ‘de doos’ in en dat betekende dat zij jaren opgesloten bleven binnen de muren van de ‘keboepatèn’, om deze niet eerder te verlaten dan als de echtgenote van de man die de ouders intussen voor hun kinderen hadden uitgezocht. Zo gemakkelijk als de oudste dochter zich na de schooljaren had laten inpassen in de Javaanse traditie, zo opstandig en weerspannig bleek de tweede en die tweede was Kartini. Over deze tijd (die toen al achter haar lag) schreef ze
aan haar correspondentie-vriendin Stella Zeehandelaar een brief in een uitstekend Nederlands, dat slechts hier en daar wat stijf en schools aandoet. Ze vertelt eerst hoe ‘modern’ haar vader is, hoe haar oudere broers en neven de H.B.S. hebben mogen doorlopen, maar hoe zij en haar zusjes, ‘als meisjes slechts povertjes hebben mogen profiteren van de vooruitgang wat het onderwijs betreft.’ En dan: ‘Op mijn twaalfde jaar werd ik thuis gehaald; ik werd in huis opgesloten in algehele afzondering van de buitenwereld, waarin ik niet eerder terug mocht keren dan aan de zijde van een echtgenoot, een wildvreemde man, die onze ouders voor ons uitkiezen en met wie we getrouwd worden zonder dat we het weten. (...) Vier lange jaren heb ik tussen vier dikke muren doorgebracht, zonder ooit iets van de buitenwereld te zien. Hoe ik die tijd doorkwam, weet ik niet; ik weet alleen maar dat hij verschrikkelijk was.’ En in een andere brief, die blijkbaar op de eerste zinspeelt. ‘Je vraagt me hoe ik tussen vier dikke muren kwam te zitten. Je dacht zeker aan een cel of zoiets. Neen, Stella, mijn gevangenis was een groot huis, met een uitgestrekt erf rondom, doch hieromheen was een hoge muur, en deze hield mij gevangen. Hoe ruim ons huis en erf ook zijn, als je er altijd blijven
| |
| |
moet, dan wordt het je toch te benauwd. Ik herinner mij, hoe ik in stomme wanhoop mijn lichaam telkens tegen de steeds gesloten deuren en de koude stenen muur wierp. Welke richting ik ook nam, 't eind van iedere wandeling was een stenen muur of een gesloten deur!’
Wat Kartini schrijft in een voor haar vreemde taal (men sprak thuis onderelkaar altijd Javaans) maakt duidelijk hoe ze zich gevoeld moet hebben; de wijze waarop ze zich uitdrukt, is tekenend voor haar temperament. En als we dit lezen, zien we haar als klein meisje in sarong kabaja lopen, zoals ze op enkele foto's afgebeeld staat met haar lief typisch Javaans gezicht, met grote donkere ogen - altijd op een drafje, bijna altijd huppelend. ‘Trinil’, noemde men haar naar een beweeglijk en hippend vogeltje.
De eerste jaren van haar gevangenschap waren de moeilijkste. Haar jongere zusjes Roekmini en Kardinah met wie zij later een ‘klaverblaadje’ zou vormen, gingen nog naar school. Ze deelde haar gevangenschap met een oudere zuster, met wie de verhouding slecht was. Deze eiste van Kartini dat de ingewikkelde Javaanse omgangsvormen streng in acht werden genomen en hield haar zoveel mogelijk weg van de jongere zusjes, uit jalouzie en wantrouwen. Er was ook een oudere broer en deze vooral behandelde zijn jongere zusje hooghartig en laatdunkend. Aan Mevrouw Abendanon schrijft Kartini - in de 3de persoon; uit een gevoel van schroom voor een al te directe kritiek - hoe hem van kind af aan geleerd was, de vrouw te beschouwen als een wezen van lager orde. Hoe dikwijls had ze niet haar moeder, haar tantes en vrouwelijke kennissen horen zeggen: ‘een meisje, het is maar een meisje.’ Als klein kind al, kookte haar het bloed als ze zoiets hoorde zeggen en wij kunnen gemakkelijk raden tot welke conflicten dit thuis geleid heeft. Bij haar moeder - haar stiefmoeder, zoals achteraf blijkt - vond ze geen steun. Het is in dit verband - en vooral gegeven de Javaanse verhoudingen - belangrijk te weten, dat Kartini geen kind was van de Raden Ajoe (aanspreektitel voor de vrouw van een regent), maar van een bijvrouw.
| |
| |
Eerst nadat de oudste zuster in het huwelijk was getreden en het huis had verlaten, werd de afzondering draaglijk. Roekmini en Kardinah voegden zich bij haar; het was hun beurt ‘de doos’ in te gaan. Kartini die nu de oudste was geworden, bracht een volkomen verandering in de onderlinge omgang. De zusjes en broertjes gingen spoedig met haar als gelijke om. ‘Onder ons,’ schreef ze aan Stella, ‘geen stijfheid, het is enkel vriendschap en hartelijkheid. De zusjes zeggen jij en jou tegen mij en spreken dezelfde taal als ik (eigenlijk hadden ze haar in het Hoogjavaans moeten aanspreken en zij hen in het Laagjavaans). Eerst laakte men vreselijk de vrije, gelijke omgang tussen broertjes en zusjes onderling; wij heetten “kinderen zonder enige opvoeding” en ik was een “koeda koree”, een wild paard, omdat ik zelden liep, maar steeds sprong of huppelde; en waarvoor scholden ze mij ook weer uit, omdat ik zo vaak schaterlachte en onbehoorlijk!!! veel van mijn tanden liet zien. Maar nu men ziet, hoe innig en prettig onze verhouding tot elkaar is, nu moeders étiquette voor onze vrijheidszin op de vlucht is gegaan, benijdt men ons de harmonische eendracht, die vooral zo sterk tussen ons drieën heerst.’ (18 aug. 1899.) Merkwaardig is de capitulatie van de Raden Ajoe. Kartini's voor die tijd en haar kring, extravagant gedrag, is blijkbaar langzamerhand, zo niet geheel aanvaard, dan toch getolereerd.
Door zijn dochters volgens de traditie enige jaren af te sluiten van de buitenwereld, had de regent voor zijn volk voorlopig voldaan aan de eisen van de Javaanse traditie. Hij was niet bezweken voor de aandrang van Europeanen, noch voor de overvloedige tranen van zijn 12-jarig lievelingsdochtertje, de ‘kleine Ni’, zoals hij haar noemde, maar haar gevangenschap heeft hij verlicht zoveel hij kon. De lectuur van Hollandse boeken en de correspondentie met Hollandse vrienden heeft hij haar nooit ontzegd; hij deed zelfs al het mogelijke om haar van boeken te voorzien. ‘Hij bedierf mij met boekgeschenken,’ zou Kartini later schrijven. Lezen en schrijven, ‘ze waren mijn alles’, ‘zonder die twee zou ik misschien omgekomen zijn.’ Ze
| |
| |
had altijd van lezen gehouden, ‘doch nu’, zo staat in een brief aan Stella, ‘was haar liefde voor lectuur een passie geworden.’ Ze las eerst alles, rijp en groen; later pas begon ze te kiezen: ‘boeken met mooie karakters, edele levensopvattingen, grote zielen en geesten’ en er waren genoeg van zulke ‘mooie’ boeken, ‘ze behoefde slechts haar hand uit te steken en te grijpen in de leestrommel.’ De leestrommels - leesportefeuilles zegt men hier in Holland - zijn voor de ontwikkeling van Indië van ontzaglijke betekenis geweest; ze vonden hun weg tot diep in het binnenland; ze kwamen in de huizen der Europeanen, maar ook in die van de ‘ontwikkelde Inlanders’ en misschien werden ze daar nog wel het gretigst gelezen. Er viel immers nog een hele wereld te veroveren. Door de leestrommel drongen ook tot Kartini de eerste geluiden van de buitenwereld door, van de ‘nieuwe tijd’ en het ‘herboren Europa’, zoals ze vanuit Japara het ‘verre westen’ ziet. Maar het waren niet alleen deze stemmen die haar ‘bewust’ maakten. ‘Reeds in mijn kinderjaren,’ schrijft ze, ‘toen het woord emancipatie nog geen klank had, nog geen betekenis voor mijn oren had (...) ontwaakte in mij een verlangen dat gaandeweg groter en groter werd: het verlangen naar vrijheid en onafhankelijkheid, zelfstandigheid. Toestanden in mijn directe en indirecte omgeving, die mijn hart braken en deden schreien van nameloos verdriet, riepen het wakker.’ Op haar tiende jaar las ze voor 't eerst over Pundita Ramabai, een Indiase pionierster en strijdster voor vrouwenrechten. Ze gloeide van geestdrift en het drong toen als jong kind al tot haar door, dat het niet alleen Europese vrouwen behoefden te zijn die vrijheid en zelfstandigheid konden verwerven.
We zijn in het geval van Kartini voor een groot deel afhankelijk van de inlichtingen die zij zelf in haar brieven geeft. Zo weten we uit een brief aan Dr. N. Adriani, dat ze in 1896 voor 't eerst weer de buitenwereld zag. De bevrijding geschiedde overigens niet abrupt en niet zonder dat de resident Sijthoff zijn invloed had aangewend; ze geschiedde geleidelijk. Maar wat vooral voor Kartini en
| |
| |
haar zusjes van belang was: het obligate slot van het gedwongen huwelijk bleef uit! Kartini zou pas op 24-jarige leeftijd trouwen; iets ongehoords voor een Javaans meisje en nog wel een regentsdochter!
De jaren tussen 1896 en 1899 zijn jaren van gisting geweest, van lezen, denken en schrijven, kortom van bewustwording. Als ze in correspondentie raakt met Stella Zeehandelaar, is Kartini twintig. Ze is dan in zekere zin al gevormd en naar Javaanse verhoudingen en maatstaven meer dan ‘bewust’; ze heeft dan al een ontwikkeling achter de rug. In haar eerste brief uit Door duisternis tot licht aan Stella, schrijft ze (25 mei 1899) dat ze altijd zo verlangd heeft kennis te maken met een ‘modern meisje’ en dat is voor haar ‘het fiere, zelfstandige meisje’, werkend tot heil van de medemens. Ze voelt zich zelfstandiger en vrijer dan haar vrouwelijke landgenoten, maar tegelijk realiseert ze zich, dat ze met handen en voeten vastgeketend is aan de traditie van haar volk. Zij voor zichzelf, is wel in staat, zegt ze, deze af te schudden, maar het is de gebondenheid aan haar familie, aan haar vader vooral, die het haar toch onmogelijk maakt. Ze is gespleten en ze doorleeft de dubbele tragiek van meisje te zijn en te leven tussen twee werelden. Welke invloeden hebben in deze jaren op haar gewerkt? Ze schrijft aan Stella in die eerste brief, dat ze al eerder in het Hollands gecorrespondeerd heeft en dat ze veel Hollands leest. Er gaat dus aan de brievenverzameling van Abendanon een geschiedenis vooraf. Ze schrijft opvallend goed Nederlands voor een meisje dat thuis altijd Javaans spreekt, ze is zelfs reeds ingesteld op een bepaalde toonhoogte en deze moet een weerklank zijn van de stijl van haar Hollandse vriendinnen en haar Hollandse lectuur. Wie zijn vóór mei 1899 haar briefpartners geweest? We kennen ‘Letsy’, een schoolvriendinnetje uit Japara, dat reeds in 1892 naar Holland terug ging. Van haar is één brief bewaard gebleven.
Verder moet Kartini reeds enige brieven hebben gewisseld met Justus van Maurik die in 1896 een reis door Indië had gemaakt. Maar in zijn lijvig reisverhaal (Indrukken van
| |
| |
een ‘totok’, 1897) komt ze nergens voor! Fragmenten uit haar brieven aan deze altijd ietwat banale Van Maurik, die eigenlijk zo slecht past bij de hooggestemde Kartini, werden op een taal- en letterkundig congres te Gent in 1899 door haar broer Sosrokartono voorgelezen, die toen in Delft studeerde. Beter bij Kartini past de schrijfster Johanna van der Woude, met wie ze ook reeds vóór 1899, in briefwisseling stond en die een zuster was van de veel bekender en ook beter schrijvende romancière Annie Foore.
Johanna van der Woude - in werkelijkheid Mevrouw van Wermeskerken-Junius - was redactrice van het in die tijd zeer bekende damesweekblad De Hollandse Lelie, een blad dat men een eigen toon niet ontzeggen kan, dezelfde toon waarin Kartini zich in haar brieven hoe langer hoe meer zou uitdrukken. En deze is dierbaar. We behoeven maar enkele jaargangen door te bladeren om telkens weer te lezen van een ‘reine verbeelding’, van een ‘onverzwakt geloof aan mensenadel’, van de ‘schoonste taak op aarde’, van een ‘nobel hart’ enz. enz. Over terecht vergeten onleesbare romans en verhaaltjes wordt geschreven alsof het ‘kostbare edelstenen’ of ‘kleine juweeltjes’ zijn. Alle vriendinnen van Kartini hebben iets met De Hollandse Lelie te maken. Hoe kwam ze aan De Hollandse Lelie? Ze had er een abonnement op, dat weten wij. Ze schreef er zelfs in, dat weten wij ook. Ze voelt zich erbij horen. Uit één van haar brieven blijkt, dat ze een tijdlang met plannen heeft rondgelopen voor de oprichting van een eigen tijdschrift in het Nederlands, in de trant van De Hollandse Lelie, van ‘ònze Lelie’, zegt ze dan.
Ook haar correspondentievriendin Stella Zeehandelaar leert ze door De Hollandse Lelie kennen. Hoe kwam ze aan dit blad? Vond ze het in de leestrommel? Of kwam ze eraan door Mevrouw Ovink-Soer, de assistent-residentsvrouw te Japara, die zelf een geregeld medewerkster was? Dr. Bouman vond in bijna elke jaargang één of meer bijdragen. De invloed van Mevrouw Ovink-Soer, die tussen 1894 en 1899 valt, moet ongetwijfeld groot zijn geweest.
| |
| |
Toen het echtpaar Ovink in Japara kwam, bracht het uiteraard een beleefdheidsbezoek aan de regent. Het hoorde daar bijzonderheden over Kartini en haar zusters en ofschoon de meisjes toen de ‘keboepatèn’ eigenlijk nog niet mochten verlaten, stemde de regent erin toe dat zijn dochters van tijd tot tijd een bezoek brachten aan de assistent-residentsfamilie. Ofschoon beide woningen slechts enkele honderden meters van elkaar verwijderd waren, werden de meisjes steeds angstvallig met een rijtuigje gebracht. Mevrouw Ovink-Soer, een dochter van een marine-officier, kwam uit een familie met litteraire aspiraties. Ook haar zuster Elise Soer schreef verhalen en romans. Haar huwelijk was kinderloos. Vandaar dat ze al haar aandacht en haar sympathie kon uitdragen en richten kon op de drie dochtertjes van de regent, in de eerste plaats op Kartini, die van het drietal de levendigste en de intelligentste was. Kartini op haar beurt moet zeer aan Mevrouw Ovink-Soer gehecht zijn geweest. In haar brieven die geschreven zijn nadat de familie Ovink Japara reeds had verlaten, noemt ze haar ‘Moesje’ en zo deden ook haar zusjes. Ze schreef ook, dat ze haar eerste ontwikkeling en vorming geheel aan Mevrouw Ovink te danken had. Hoe heeft haar invloed gewerkt? Voor een deel ten goede, ongetwijfeld. Maar voor een ander deel ten kwade, voorzover dit de ‘litteraire vorming’ van Kartini betreft. Na enkele bladzijden uit de roman In het zonneland te hebben gelezen, weten we dat de juichkreten van voortdurende verrukking en vertedering niet eerder zullen ophouden dan met de laatste bladzijde. De geregelde omgang met deze Nederlandse schrijfster - en zo moet Kartini haar hebben gezien - is natuurlijk op het nog geen zestienjarige meisje niet zonder invloed geweest. In de eerste brieven die we van Kartini kennen, heeft ze de dierbare toon al te pakken. Maar Kartini schrijft - al is ze een
Javaanse - in zekere zin beter dan Mevrouw Ovink, misschien juist omdat ze er niet volledig in slaagt de invloed te verwerken. Ze is althans in haar brieven aan Stella, anders, minder dierbaar, omdat Stella ook anders geweest zal zijn: bij alle vage idealisme die ook háár ken- | |
| |
merkt, zelfbewuster, militanter, radicaler en tegelijk minder zwevend dan de anderen. Ze was overtuigd socialiste en een typische feministe, die reformkleding droeg en geheelonthoudster was. De brieven aan Stella behoren tot de beste die Kartini geschreven heeft en juist daarom betreuren wij het, dat Mr. Abendanon van de 20 of 25 brieven die er geweest moeten zijn, er niet meer dan 14 publiceerde en dan nog maar gedeeltelijk. Nu zijn ze niet meer te achterhalen.
Van even groot belang als haar vriendschappen per brief is ook haar lectuur geweest. Ook deze heeft haar ontwikkeld en gevormd. Wat had ze, laten we zeggen vóór 1900 al gelezen? De courant in ieder geval. En dat was De Locomotief uit Semarang, waarvan de vooruitstrevende Mr. Pieter Brooshooft hoofdredacteur was van 1886 tot 1895 en van 1898 tot 1904. Hij was één der eerste ‘ethici’ vóór de term nog burgerrecht had verkregen. Brooshooft voerde in zijn dagblad een voor die tijd opvallend progressief beleid ondanks veel tegenwerking, zowel van de kant van de Europeanen als van de Javaanse priaji's. Hij tastte hun wereld aan. Kartini moet in hem een bondgenoot hebben gezien.
In de leestrommel vond Kartini De Gids, ook De Nieuwe Gids, verder de Wetenschappelijke Bladen, en de Bijdragen tot de Land-, Taal- en Volkenkunde. Uit haar brieven blijkt, dat zij ze werkelijk las, en met aandacht. Ze maakte aantekeningen en noemt bepaalde artikelen; een enkele maal citeert ze er zelfs uit. Men merkt haar belangstelling voor maatschappelijke problemen en niet alleen voor vrouwenemancipatie. Ze zag tóen al het streven van de vrouwen naar gelijke rechten, naar vrijheid en zelfstandigheid, als een deel van een groter maatschappelijke beweging; haar belangstelling was breed en verbreedde zich in de loop der jaren.
Welke waren de schrijvers en de boeken die ze vóór haar twintigste jaar las? Multatuli in elk geval. Ze bezat de Max Havelaar en had vóór 1900 de Minnebrieven al tweemaal gelezen. Ze las ook Couperus die in 1899 een reis
| |
| |
door Java maakte en van wie ze ‘een schitterend boek over haar (mijn) land verwachtte’. Een toentertijd druk gelezen feministische roman van Mevrouw Goekoop-de Jong van Beek en Donk Hilda van Suylenburg had ze in 1899 al driemaal gelezen (een ‘heerlijk mooi boek’). Ze kende ook De Genestet en had van De kleine Johannes genoten.
Als men deze titels beziet, wat een vreemde mengeling! En de bontheid van haar lectuur zal later nog erger worden. Daarover zijn we beter ingelicht door de brieven die van mei 1899 lopen tot vlak vóór haar dood in 1904. Behalve allerlei artikeltjes over Javaanse kunst enz., die ze blijkbaar uit de trommel heeft opgediept, noemt ze verschillende schrijversnamen en titels van romans: Van Eeden, Augusta de Wit, Fritz Reuter, Vosmaer (Inwijding) e.a. En natuurlijk las ze in Hollandse vertaling Die Waffen nieder van Bertha von Suttner en... Bas Veth, op wie ze natuurlijk erg boos werd. Er is moeilijk een lijn in haar lectuur te vinden. Ze is afhankelijk geweest van het toeval, al bestelt ze een enkele keer rechtstreeks uit Holland. Aan de Indische boekhandel mankeerde toen nog alles. De leestrommels waren wèl gevuld, maar slecht geselecteerd. Ze vindt moeilijk een weg in de verschijnende lectuur, maar de voorkeuren zijn duidelijk aangegeven. Hoe Javaans leest ze ook eigenlijk! In de allereerste plaats om de lering, om de zedelijke werking die van haar voorbeeld uitgaat. En hoe kon het ook eigenlijk anders? De ‘andere wereld’ was nog niet veroverd, haar basis kon (nog) niet anders zijn dan de oude Javaanse cultuur en in deze valt het ‘schone’ nu eenmaal samen met het wijsgerige, religieuse en ethische. Hierin ligt ook een verklaring van het gemis aan wat wij ‘litterair onderscheidingsvermogen’ noemen. Ze leest eenvoudig om iets ànders, haar geestesstructuur werkt, om het eens fraaier te zeggen, met andere categorieën. Couperus vindt ze prachtig (‘wat is zijn taal toch enig mooi’), maar ‘de personen in zijn werken vinden wij doorgaans ziekelijk.’ Zo'n opmerking is typerend! Ze noemt Multatuli ‘geniaal’, ze leest hem met ‘vervoering’, zegt ze, maar ze vindt ook Henri Borel ‘hoogst
verrukke- | |
| |
lijkst’. De Kleine Johannes is ‘innig fijn’, maar ze dwéépt ook met Marie Metz-Koning. Voor de goede luisteraar is Kartini's litteraire smaak duidelijk, maar deze smaak is helaas verkeerd; haar voorkeur is afgestemd op een bepaalde toon die te hoog ligt en vals klinkt en die al deze schrijvers bezitten, de beteren als ‘bijgeluid’, de minderen als stem zelf.
Kartini vertrouwt Stella een keer toe dat ze schrijversaspiraties had; ze voelde zich als Javaanse onzeker en daarom oefende ze zich erin zó te schrijven als haar oudere en jongere vriendinnen, die allen aan literatuur ‘deden’ en dat was in de half-zachte toon van De Hollandse Lelie.
1900 is een belangrijk jaar voor Kartini. Dan treden in haar leven de heer en mevrouw Abendanon op. Prof. Snouck Hurgronje, adviseur van de Regering, had de aandacht van de heer Abendanon, die toen hoofd was van het Departement van Onderwijs, op de regentsdochters van Japara gevestigd. Hij ging met zijn vrouw op dienstreis en bezocht op 8 augustus 1900 Japara, om ‘met de regent, de Raden Ajoe en dochters te overleggen op welke wijze het best te voorzien zou zijn in de geestelijke ontwikkeling van de inheemse meisjes.’ Vooral de ontmoeting met de dochters en in het bijzonder met Kartini, ‘gaf ons een blijde verrassing,’ schrijft hij. Dit eerste bezoek heeft ook op Kartini grote indruk gemaakt. Ze verkeerde toen juist lichamelijk en geestelijk in een crisis. Door de komst van de heer Abendanon en zijn vrouw kwam ze over de depressie heen. ‘Stella,’ schrijft ze, ‘jubel met me!’
Wat haar vooral opviel, was dat de heer Abendanon volkomen vrij was van de ‘hoogheidswaan’ van de Europese ambtenaren. Juist omdat Kartini zich zo vaak daaraan gestoten had, trof haar de hoffelijkheid van de directeur van Onderwijs. Als bijzonderheid vermeldt ze dat hij haar vader in het rijtuig op de achterbank had doen plaats nemen naast zijn vrouw, terwijl hijzelf op de voorbank ging zitten. Een maand later brachten de regent met de Raden Ajoe en hun drie dochters een tegenbezoek te Batavia.
| |
| |
Men logeerde bij de Abendanons. De band met de familie Abendanon is nooit meer verbroken; ze werd door een geregelde correspondentie aangehouden.
Een andere belangrijke ontmoeting in Kartini's leven was die met het latere socialistische kamerlid Ir. Van Kol, die van 1876 tot 1892 bij de Waterstaat in Midden-Java was geweest en die nu een reis door Java maakte. Op verzoek van Stella bezocht hij ook Japara. Hij was een imponerende figuur. Ook op de regentsfamilie maakte hij grote indruk. Door hem kwam Kartini in contact met het spiritisme. Er zijn in de regentswoning tijdens het verblijf van Van Kol en ook later, heel wat séances gehouden. Eenmaal moet Mevrouw Van Kol - met wie Kartini in correspondentie was getreden - haar waarschuwen niet te roekeloos te zijn. Er zijn in Door duisternis tot licht een vrij groot aantal brieven aan Mevrouw Van Kol, die ook alweer schrijfster was en die zelfs nogal bekend is geworden door haar Brieven aan Minette, een reeks gebundelde feuilletons die in het Soerabajaas Handelsblad waren verschenen.
Kan men van Kartini's brieven aan Stella zeggen dat ze goed geschreven zijn, nu nog altijd leesbaar en soms bepaald ontroerend, zonder allures nog, zodra Mevrouw Van Kol optreedt, is het mis. Kartini blijkt in haar briefstijl sterk afhankelijk van de respons. Tegenover Mevrouw Van Kol gaat Kartini hoe langer hoe filosofischer en religieuzer doen. Wie haar God (ook wel Allah en Opperwezen genoemd) heeft doen vinden? Wel, Nellie van Kol! En haar dankbaarheid voor deze bekering kent geen grenzen. Ze weet deze niet beter te uiten dan door geheel in dezelfde trant terug te schrijven, ook aan anderen. Ze raakt soms in een warnet van woorden en begrippen verstrikt en komt er niet meer uit. Brokstukken uit haar brieven krijgt Nellie van Kol retour, een enkele keer in bijna dezelfde bewoordingen met inbegrip van alle onderstrepingen, uitroeptekens en puntjes, puntjes, puntjes. Kartini krijgt soms iets - het akelige woord moet er uit - geëxalteerds. Dan krijgt haar figuur iets meelijwekkends en tra- | |
| |
gisch tegelijk. Het is alsof ze met haar altijd labiele zenuwgestel (de nervositeit die ook Dr. Adriani opviel) de spanning niet verdragen kan. En het is ook niet weinig wat ze had te verwerken! Er zijn in haar korte leven talrijke depressies geweest. Uit de gepubliceerde brieven blijkt dit reeds. En wat er dan nog ongepubliceerd bleef!
In november 1901 is ze weer vertwijfeld en wanhopig. Op goed geluk doet ze een greep in haar boekenkast: het zijn Multatuli's Minnebrieven. Met een schok leest ze de woorden, die precies op haar situatie slaan: ‘Vader, zeg haar dat weten, begrijpen en begeren zondig is voor een meisje.’ Arme Kartini!
In haar brieven vertelt ze hoe ze door een schijnbaar onbelangrijke vraag tot het besef van haar komende staat komt en van haar verzet daartegen. Tijdens het speeluur van de Europese school vraagt een groot, blond meisje (en dit meisje is ‘Letsy’): ‘Ni, je hebt mij nog nooit verteld, wat wil je later worden?’ ‘Weet niet,’ antwoordt de elfjarige Kartini. Neen, zij wist het werkelijk niet, zij had daar nooit aan gedacht. Maar de vraag blijft haar bezighouden en thuis vraagt ze: ‘Wat zal ik later worden, vader?’ maar het is haar oudste broer die antwoordt: ‘Wel, Raden Ajoe natuurlijk!’ Eerst na enige tijd begint Kartini te begrijpen wat dit betekent: ‘meisjes moeten trouwen, een man toebehoren, zonder te vragen, wat, wie, hoe.’ ‘En wat het kind kon weten van het leven dier vrouwen, deed in haar harte de geest van verzet wakker worden.’
Maar dat was de bedoeling van de ouders niet geweest. Ze was naar de Hollandse school gestuurd om Hollands en Hollandse maniertjes te leren en niet om een ‘opstandig’ meisje te worden en toch werd ze dat. Ze vergelijkt zich met een blindgeborene die men eerst ziende heeft gemaakt en daarna blinddoeken wil.
Kartini heeft het gevoel gehad dat het overal om haar heen rommelde; maar in Japara was het heel stil en haar stem mocht vooral niet ver dragen. (‘Dat ik de Hollandse taal machtig ben, is heel mooi, zegt vader, maar ik mag daarvan niet gebruik maken om mijn mening te zeggen.’) Na- | |
| |
tuurlijk is er een opgekropt verlangen naar vrijheid en wat dies meer zij en dit tracht zich een weg te banen naar ‘verwante zielen’, desnoods over het papier heen en de woorden zetten dan uit tot Plicht, Waarheid, Roeping, Extase, Volmaking, Hartebloed, Geluk, Zielevrede. Het is ook mogelijk dat Kartini tegelijkertijd, onder het schrijven gevoeld heeft dat het zó niet ging, dat ze daaronder ‘bezwijken’ zou en dat brieven schrijven toch altijd ‘te weinig’ zou zijn. Daarom misschien zoekt ze hardnekkig naar middelen om uit te breken. Holland is van den beginne af aan haar droom: ‘Naar Europa gaan zal tot mijn laatste ademtocht mijn ideaal blijven.’ Steeds klinkt het weer: ‘in een ander land,’ ‘in een andere omgeving om vrij te kunnen zijn’ (onderstreept). De gedachte aan Holland laat ze niet dan met pijn en veel moeite los. Eerst in 1903, na een gesprek met de heer Abendanon, verzaakt ze aan haar illusies (‘arme illusie’, zegt ze) en ze doet het met een glimlach, zoals het een Javaanse betaamt.
Er zit iets vreemds in dit plotseling verzaken. Hoe komt het, nadat ze drie jaar lang werkelijk gevóchten heeft voor een opleiding in Holland, nadat ze alle krachten gemobiliseerd heeft, nadat ze eindelijk - en met hoeveel pijn en moeite - de weerstand van haar ouders overwonnen heeft, hoe komt het dat ze in één dag bezwijkt voor de argumenten van de heer Abendanon, die misschien wel min of meer overtuigend voorgedragen zijn, maar die toch zeker geen nieuwe gezichtspunten naar voren brengen. Hij is het toch geweest, hij en Van Kol, die in het jonge meisje telkens weer het verlangen hebben wakker geroepen naar Holland, óók als zij zich al verzoend schijnt te hebben met een opleiding in Batavia. Er is geen enkele weifeling bij Kartini zelf ten opzichte van haar plannen, zelfs kort tevoren niet. Een brief van 5 januari 1903 bewijst dit. En toch, precies drie weken later komt de Directeur van Onderwijs en Eredienst persoonlijk in Japara. Hij neemt haar mee naar het strand en in een gesprek weet hij haar ertoe te bewegen Holland uit het hoofd te zetten (zie de uitvoerige brief van 27 januari 1903).
| |
| |
Hoe is het mogelijk vraagt men zich af, deze snelle capitulatie? Wat er vlak daarna in Kartini is omgegaan, de hemel mag het rechte weten, maar wat ze in een korte brief schrijft is voor ons genoeg: ‘een gevoel om van te stikken.’ Wat heeft hierachter gezeten?
De plannen waren reeds in een vergevorderd stadium. Er was in Nederland zelfs al over een voogdijschap gesproken, hetzij door één persoon, hetzij door een commissie (Dr. Bouman, t.a.p. blz. 59). Bleek de Regering achteraf toch niet bereid de kosten van de opleiding te dragen? Het was inderdaad een tijd waarin steeds weer op zuinigheid werd aangedrongen, maar daartegenover staat dat Minister Idenburg na een pleidooi van Van Kol in de Kamer, zijn volledige steun had toegezegd voor wat hij noemde ‘zeer zeldzame gevallen’ als deze (Dr. Bouman, t.a.p. blz. 52). Wat is de harde waarheid geweest, die verzacht moest worden door een persoonlijke overkomst van de Directeur van Onderwijs zelf? Waarom moest hij al zijn gezag en welsprekendheid inzetten? Voor wie en in naam van wie? We kunnen slechts gissen. Vermoedelijk leed het verzoek van Kartini niet in Holland, maar in Indië schipbreuk. We weten dat de heer Abendanon zich wel verenigen kon met het plan om naar Holland te gaan, maar dat hij toch bedenkingen had, zoals ook Dr. Adriani blijkens een door Bouman voor 't eerst gepubliceerde brief aan Mevrouw Van Kol van 2 december 1902, dus ongeveer 1½ maand vóór het beslissende gesprek met Kartini. Adriani vond de meisjes en vooral Kartini nog te onrustig en was bang voor een ‘geestelijke indigestie’. Hij voorzag ‘veel ellende’ voor hen in Holland en drong op uiterste voorzichtigheid aan.
De ‘verantwoordelijke autoriteiten’, zoals men ze noemen kan, zullen de nodige adviezen hebben gevraagd en ongetwijfeld ook aan vooraanstaande prijaji's. Naar hun advies behoeft men niet te gissen. Er was ook nog iets anders. Door Kartini's min of meer openbaar optreden, door haar schrijven in tijdschriften, door de bezoeken aan de familie Abendanon en zelfs aan de Gouverneur-generaal, was haar
| |
| |
naam algemeen bekend geworden. Haar optreden moet vooral in Javaanse kringen op veel verzet zijn gestuit. In verschillende brieven klaagt Kartini over tegenwerking en zelfs laster. Ze stikt soms bijna van verontwaardiging: ‘Nòg lieflijker dingen werden mij toegevoegd, wij vinden ze te laag om ons er tegen te verdedigen.’ Men had zelfs geïnsinueerd dat ze er op uit was een Hollander te trouwen. Maar daarmee - Kartini zegt het zelf - zou ze haar eigen ruiten hebben ingegooid.
Een opleiding in Holland zou haar verwijderd houden van haar gemeenschap, en terug op Java, zou ze met wantrouwen worden bejegend en daarmee verder dan ooit van haar levensdoel raken. Zo ongeveer leidt men uit Kartini's brieven de argumentatie van de heer Abendanon af. Bedenkt men nog, dat het streven en de plannen van Kartini zelfs een verwijdering hadden bewerkstelligd tussen haar en haar vader aan wie ze zich zo sterk verbonden voelde, dan beginnen we langzamerhand te beseffen welke krachten tot de weigering hebben geleid, al is deze dan in de vorm van een persoonlijk advies gegoten. Ondanks de ongetwijfeld fraaie inkleding moet het besluit van de Regering Kartini diep hebben geschokt. Stella schreef op 26 oktober 1904 aan Mevrouw Van Kol: ‘Het is zo oneindig hard te denken dat dat mooie, veelbelovende leven is opgeofferd aan zelfzuchtige ideeën; want ik deel in deze geheel de mening van wijlen de heer Van Overveldt (die als voogd voor Kartini zou optreden) dat zij is opgeofferd aan de belangen van de Ned.-Indische Regering.’
Men neemt een 24-jarige natuurlijk niet direct alle illusies af, welnu, ze zal in Batavia kunnen ‘studeren’, als ze maar een request aan de Gouverneur-generaal stuurt. Ten slotte kan ze door in haar land te blijven, zich eigenlijk beter dienstbaar maken ‘ten bate van de Javaanse vrouw’. Het is maar hoe men de nadruk legt. Waar Kartini de zelfbeheersing vandaan haalt, is onbegrijpelijk, maar het request aan de Gouverneur-generaal gaat nog dezelfde maand in zee. Kort daarop wordt ze ernstig ziek, een langdurige ziekte. Enige tijd later is er weer sprake van ziekte.
| |
| |
Ze lijdt aan ‘rheumatische hoofdpijnen’, zegt ze, al zullen het waarschijnlijk wel zenuwhoofdpijnen zijn geweest. Uit een brief van 27 juni blijkt, dat ze juist weer hersteld is. In een voetnoot staat: ‘Op ons request nog geen antwoord gekregen, wij verlangen daar zo vurig naar’ - dat is dus vijf maanden nadat het verzonden is!
4 juli 1903. Een brief met potlood geschreven aan Mevrouw Abendanon: ‘De vervulling van onze dierbaarste wens scheen al zo nabij en nu staan wij er ineens weer zó ver af. Moedertje, o Moedertje.’ Kartini is diep bedroefd en moedeloos: ‘Nu wil ik aan niets meer denken, niet aan strijd, aan lijden, aan zorg, aan beproeving; het maakt mijn hoofd zo moe en mijn hart zo krank.’ En dan op 1 augustus, ineens de mededeling aan Nellie van Kol, dat ze gaat trouwen met de veel oudere regent van Rembang, weduwnaar en vader van vele kinderen. De dag tevoren is de langverwachte toestemming van de Gouverneur-generaal gekomen. In dankbaarheid ontvangen, maar de beslissing is nu eenmaal gevallen. Als we naar de brievenverzameling van de heer Abendanon grijpen, om te weten wat Kartini's overwegingen zijn geweest, laat de correspondentie ons in de steek, en we lezen de nogal laconieke opmerking, dat enige brieven ‘die niet voor openbaarmaking vatbaar zijn’, zijn weggelaten.
Kartini was sterk gebonden aan haar vader. Eén ding is zeker: zijn wens is van invloed geweest op haar besluit en wij weten hoe bijzonder hij ingenomen was met het huwelijksaanzoek. Hij van zijn kant moet zijn lievelingsdochter hebben gadegeslagen; hij heeft haar natuurlijk meegemaakt in haar talrijke buien van neerslachtigheid en wanhoop; de geestelijke en lichamelijke overspanning waarin hij haar zag verkeren, heeft hem natuurlijk vervuld van angst en zorg en hij zag maar één middel om haar tot rust te brengen: haar te doen terugkeren tot haarzelf en haar bakermat. Toen de regent van Rembang - en deze was een zeer vooruitstrevend regent - met het aanzoek kwam, moet hij dit beschouwd hebben als een teken van hogerhand en ditmaal zette hij met kracht door - uit
| |
| |
liefde, en terwille van haar. Zo moet hij het gezien hebben; we kunnen dit uit de weinige gegevens opmaken. Op 8 november wordt het huwelijk zonder ceremonieel, in stilte voltrokken, zoals Kartini zelf vertelt aan Mevrouw Abendanon: ‘hij in uniform en ik zoals u mij steeds gezien heeft.’ Nog geen jaar later, op 17 september 1904 sterft Kartini onverwachts enige dagen na haar bevalling. Haar plotselinge dood en de verschijnselen waaronder ze stierf, hebben een stroom van vergiftigingsgeruchten ontketend.
Maar wat tussen deze data ligt - een klein drama misschien? - hierover lichten de beschikbare brieven ons onvolledig in. Er is geen brief van Stella bij, maar dat kan aan de heer Abendanon gelegen hebben. We weten uit een door Dr. Bouman gepubliceerde brief hoe Kartini's beslissing Stella getroffen had: ‘Het leed dat ik ondervonden heb door Kartini's daad was te intens, dan dat het mij mogelijk was daarover te schrijven en nog is mij dit onderwerp te pijnlijk om het aan te roeren.’ (Brief van 26 september 1904.) We kennen alleen de zéér opgewekte brieven van Kartini aan de familie Abendanon, tè opgewekt om niet direct te begrijpen hoeveel er verzwegen is. En dat moet wel. Ze is immers weer Javaanse geworden, niet?
Kartini is jarenlang tijdens het Nederlandse bewind een dierbare figuur geweest; ze is het gebleven in de Japanse bezettingstijd en ook in de revolutie die erna kwam, ondanks haar Hollandse sympathieën en vriendschappen. Het is een traditie dat haar geboortedag op 21 april wordt herdacht, elk jaar. In 1946, op een tijdstip dat elke persoonlijke toenadering tussen Indonesiërs en Nederlanders nog moeilijk en riskant was, wijdde de bekende Indonesische publicist Mr. Takdir Alisjahbana in zijn blad Pembangunan (‘Ontwaking’) een herdenkingsartikel aan Kartini, dat hij Goodwil terhadap Belanda (‘Goodwill ten opzichte van Nederland’) noemde en waarin hij over het hoofd van Kartini heen een samenwerking met de Neder- | |
| |
landers bepleitte. Opmerkelijk is dat Kartini als aangrijpingspunt heeft kunnen dienen. Zij vertegenwoordigt op zichzelf reeds een goodwill, maar hoeveel groter had deze kunnen zijn, zo gaat Takdir Alisjahbana voort, als de Nederlandse Regering meer cultureel begrip had getoond; het is trouwens de grief van zovele Indonesiërs tegen het vroegere koloniale bewind. Begrijpelijkerwijs horen de Nederlanders niet graag, dat ze in gebreke gesteld worden en het valt hun moeilijk een verwijt als dit te verwerken tegen de achtergrond van een eis: de volledige onafhankelijkheid van Indonesië. En toch is de kritiek van de lieve en dierbare Kartini niet minder scherp geweest en er zijn in haar brieven plaatsen te over waarin haar stem eenvoudig overslaat van schaamte, beledigde trots en verontwaardiging: ‘Het grieft mij zo ontzettend en men heeft het ons maar al te dikwijls laten voelen, dat wij Javanen eigenlijk géén mensen zijn. Hoe willen de Nederlanders toch door Javanen bemind zijn als ze ons zó behandelen.’ Terecht schreef een Indonesische oud-minister van onderwijs in 1949, in het weekblad
de Mimbar Indonesia: ‘Als deze woorden waren uitgesproken door een revolutionair leider, in een vurige rede op een massavergadering in de revolutietijd, zouden ze een stormachtig applaus hebben geoogst. Maar ze zijn afkomstig van een idealistische, zachtmoedige vrouw, die veel Nederlandse vrienden en vriendinnen had, die zij respecteerde.’ Aan Stella schreef Kartini ook: ‘O, Stella! Ik heb blikken geworpen in allerhande toestanden in de Indische maatschappij. Er zijn afgronden zo diep Stella, dat het gezicht ervan alleen je reeds doet duizelen.’ En dan is er nog de brief van 12 oktober 1902 aan Mevrouw Abendanon. Kartini is dan zeker niet meer de Kartini van enige jaren tevoren; ze is agressiever dan ooit. Haar eerste ‘roerende verering’ voor Europeanen, bekent ze, heeft ‘dodelijke steken’ ontvangen. Het is een verbitterde brief. Ze bedankt ervoor door Nederlanders ‘interessant’ gevonden te worden en ze schrijft: ‘... als we eens mochten sterven aan ons vermoord ideaal, dan zal het o, zo machtig interessant zijn!’ Maar dan is helaas door de
| |
| |
heer Abendanon weer een stuk weggelaten. Het is merkwaardig hoe deze het nodig geoordeeld heeft in de uitgave van 1923 plaatsen als zulke te moeten commentariëren met: ‘gelukkig is dit thans anders’ of ‘verbeteringen zijn ingevoerd’. Men kan zich dan telkens afvragen: welke en hoeveel? Maar het was vooral een gelukkige bijkomstigheid dat Kartini in haar tijd nog ‘onbesmet’ was door de politiek voor zover men dit zeggen kan op grond van de gepubliceerde brieven. Maar er is zoveel niet gepubliceerd. Kartini's kritiek richt zich tegen het gedrag van bepaalde koloniale Nederlanders, in het bijzonder tegen dat van vele bestuursambtenaren, het richt zich ook tegen de Europese samenleving, maar het tast nergens de grondslagen van het koloniaal bewind aan. Van een politiek nationalisme is bij Kartini geen sprake, omdat er toen nog geen nationalistische politiek bedreven werd. Dit maakt het zelfs typische diehards mogelijk haar snijdende kritiek te aanvaarden als de keerzijde van haar betuigingen van genegenheid en dankbaarheid jegens bepaalde Nederlanders. Aan de andere kant lijdt het geen twijfel dat men haar in sommige Indonesische kringen niet meer ‘bruikbaar’ vindt, dat men om haar zal glimlachen en haar naïef zal noemen. Dit zijn de uitersten, maar daartussen zijn de Nederlanders en Indonesiërs voor wie Kartini een gemeenschappelijke strijd vertegenwoordigt. Het zijn in de eerste plaats de Hollandse ‘ethici’, die slechts met ontroerde stem en oprechte liefde over Kartini kunnen spreken - en de duizenden Indonesiërs, Indonesische vrouwen vooral, voor wie Kartini de onvergetelijke figuur is (‘Kami ta' lupa biar sedjurus’; hetgeen zeggen wil: ‘we zullen u geen ogenblik vergeten’). Ze is de strijdster voor de rechten van de vrouw tegen mannelijke zelfzucht, tegen polygamie en prostitutie. Ze is een wegbereidster,
een lichtend voorbeeld, een pionierster en er is maar één stap verder nodig, om haar te maken tot ‘symbool voor de ontwaking van het Indonesische volk.’
‘Kartini djadi penundjuk djalan’ (‘Kartini is een wegbereidster geworden’) dicht een Indonesische en toch voert
| |
| |
de weg die Kartini met haar leven en denkbeelden heeft aangegeven, niet ver genoeg naar het hart van het tegenwoordige Indonesië. Ze voert eigenlijk in het geheel niet ver. Kartini is in haar tijd zeker niet de enige strijdende vrouw geweest. Er waren vooral in de Sundalanden (maar niet alleen daar) vele vrouwen geëmancipeerder dan zij, vrijer en zelfstandiger; vrouwen die meer ‘geslaagd’ zijn dan zij. Ze schrijft er trouwens zelf over. Het is juist het tragische in Kartini, dat zij eigenlijk helemaal niet geslaagd is. De enige vorm waarin ze voor zichzelf, na zoveel jaren, iets heeft kunnen verwerkelijken van haar illusies, is een eigen schooltje geweest met negen meisjesleerlingen! Het is toch werkelijk niet veel; in elk geval blijft het ver achter bij Kartini's bescheiden wensen betreffende het onderwijs aan de Javaan, voorzover deze zijn neergelegd in de bekende ‘nota uit het hart’, die de heer Abendanon haar te schrijven gaf na de mislukking van de Hollandse plannen.
Wat is er van dit schooltje geworden na haar huwelijk? We weten dat het door haar zusjes werd voortgezet en dat het in april 1904 tweeëntwintig leerlingen telde, maar dat zijzelf, vijf maanden na haar huwelijk nog niet begonnen was. Ze is intussen in blijde verwachting, of zoals zij dit uitdrukt, er zal een ‘Godsgezantje’ komen, en dat schept nieuwe illusies. Wat ze vlak vóór haar huwelijk voorziet, is gebeurd: haar leven is anders geworden dan zij het zich gedacht heeft. In deze maanden zijn de brieven spaarzaam. Ze heeft dan ook de zorg en de opvoeding van de talrijke kinderen van haar man en ze schijnt die met volle toewijding te verrichten. Er is zeker enige gewetenswroeging, maar we voelen hoe het gevoel van teruggevoerd te zijn tot haar oorsprong, een ontspanning geeft, zelfs een zekere rust. Maar al doet Kartini alle moeite het oude met het nieuwe te omkleden, in wezen is ze in de ‘sleur’ vervallen die ze nog geen twee jaar tevoren in andere vrouwen zo sterk had gegispt.
Stella schrijft aan Mevrouw van Kol: ‘Kartini heeft haar gehele zijn verloochend. Wie zoals ik gedurende vijf jaar
| |
| |
haar hele zieleleven heeft meegeleefd, die weet veel te goed wat die stap voor haar betekende, die weet dat zij daarmee één harer grootste idealen prijsgaf.’ (Dr. Bouman t.a.p. blz. 63). Het heeft geen zin Kartini op welke wijze dan ook hard te vallen. Geen mens die haar brieven gelezen heeft, zal hier het recht toe nemen. Alleen zijzelf heeft het recht op de belijdenis van haar nederlaag. Dat zij dit, zelfs tegenover haar beste vrienden niet doet, en wegvlucht in abstracties, het is gewoon een kwestie van lijfsbehoud.
Er hangt om de hele figuur van Kartini iets aandoenlijks. Haar leven, de wijze waarop ze schrijft, haar manier van optreden; dit alles wekt een gevoel van genegenheid en medelijden tegelijk. Medelijden om al wat in haar verijdeld is, genegenheid om de bijna heldhaftige wijze waarop ze haar ‘verzwegen strijd’ heeft gevoerd en er is heel wat in Kartini verzwegen! Maar het heeft geen zin de betekenis van haar figuur in vergrote proporties te zien, zoals eigenlijk algemeen gedaan wordt. Een simpele behoefte om Kartini-zelf te leren kennen en de zaken los te maken van mythe- of legendevorming, verzet zich hiertegen. De ‘werkelijke’ Kartini is oneindig veel aantrekkelijker dan de legendarische figuur, gecreëerd door Indonesiërs en Nederlanders. Want er bestaat ook een Nederlandse legende van Kartini, waarin ze optreedt als het symbool van een samenwerking van twee volkeren die achteraf op teveel ficties berustte om gerealiseerd te kunnen worden. Maar nu er toch eenmaal een legende om Kartini ontstaan is - en legendes zijn onuitroeibaar - waar ligt dan het begin? Bij Kartini's Hollandse vrienden en vooral bij de familie Abendanon.
Wij vragen ons af, wat er gebeurd zou zijn als de heer en mevrouw Abendanon Kartini niet beschouwd hadden als hun geestelijk pleegkind, als de heer Abendanon de brievenuitgave eens niet verzorgd had, als hij geen Directeur van Onderwijs was geweest, als er later geen meisjesscholen ‘onder de hoede van haar naam’ gesticht waren? Ze zou jong als ze gestorven is, in het duister van de vergetel- | |
| |
heid zijn geraakt, evenals zovele van haar zusters, die evenals zij ‘gespleten’ en ‘ontworteld’ werden.
En zijzelf zou waarschijnlijk - de bescheiden en lieve Kartini - het meest van allen verrast zijn geweest, als ze nú, uit het graf verrezen, haar legende zou hebben kunnen horen. Maar ze zou zich er ‘innig over verheugd hebben haar volk tòch nog te hebben kunnen dienen - zij het op een andere wijze dan ze zich dit voorgesteld had. En daarmee is achteraf toch een deel van haar meisjesillusies vervuld.
|
|