| |
| |
| |
XIX. Steeds weer aan denken
| |
1. Maria Dermoût
In 1971 verscheen bij de uitgever Querido het Verzameld werk van Maria Dermoût in een fraai uitgevoerde uitgave van ruim zeshonderd bladzijden. Haar afzonderlijke werken werden vele malen herdrukt. Van De tienduizend dingen en Nog pas gisteren verscheen ook een pocket-uitgave in de Salamanderreeks. - Maria Dermoût is een van de meest vertaalde Nederlandse schrijvers. Haar boeken (vooral De tienduizend dingen), werden in elf talen vertaald. Sommige verhalen verschenen in buitenlandse tijdschriften, zoals ‘De sirenen’ in Harper's Magazine van 1963. Haar werk heeft in Amerika bijzonder veel succes gehad. De tienduizend dingen bleef zelfs enige weken op de bestseller-lijst staan van de New York Times Book Review. Time en Newsweek schreven over haar en Vogue. Een uitstekende beschouwing over De tienduizend dingen verscheen in The New Yorker van 3 mei 1958. Ook The New York Times Book Review schreef zeer lovend over hetzelfde boek in het nummer van 2 maart 1958. De boeken van Maria Dermoût zijn natuurlijk ook in Nederland veel besproken in kranten en tijdschriften. Men kan daarvoor de knipselverzameling raadplegen van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Afzonderlijk vermeld moet worden een interview in De Haagse Post van 5 juli 1958 door Tjalie Robinson. Al eerder had Maria Dermoût iets over zichzelf verteld in De Haagse Post van 26 november 1955 en in Singel 262 van 1954 en 1955. - Een biografie over haar is nog steeds niet verschenen. Wel is er een Nijmeegse doctoraal-scriptie (die niet beschikbaar was) en een licentieverhandeling van de Vrije Universiteit te Brussel van Gerardina Geerlandt-Offerhaus. Dit werkstuk, dat in 1958 geschreven werd, blijkt echter in meer dan een opzicht voorbarig te zijn geweest. In de verantwoording bij de uitgave van De sirenen (1963) wordt gezinspeeld op een uitgave van een ander deel van de nalatenschap, waaronder brieven, en van een bio- en bibliografie. Ze zijn tot dusver nog niet verschenen. En toch zal naar een publicatie door velen met verlangen worden uitgezien. ‘Zij schreef verhalen zoals zij ze kon vertellen; haar brieven zijn als haar werk’, staat in het Nawoord. Ze voeren beide naar de unieke schrijversfiguur die Maria Dermoût was.
| |
| |
| |
2. Beb Vuyk
In november 1972 verscheen bij Querido's Uitgeverij het Verzameld werk van Beb Vuyk in een deel. - Een korte bio- en bibliografie staat in Wie schrijft daar? (1971). Voor biografische gegevens kan men in de eerste plaats en het beste bij Beb Vuyk zelf terecht in de laatste en uitgebreide druk van de Wilde groene geur (1962), speciaal de hoofdstukken ‘Mijn grootmoeders’ en ‘De vervulling en de terugkeer’. Bij haar zestigste verjaardag verscheen in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 11 februari 1965 een goed informatief artikel dat door een van de redacteuren geschreven werd. In 1969 stond in dezelfde krant een interview met Beb Vuyk door Martin Hartkamp. - Menno ter Braaks artikelen over Beb Vuyk vinden we in deel 6 en 7 van het Verzameld werk, respectievelijk op bladzijde 383 en 309. Du Perron schreef enige malen over Beb Vuyk. Zijn bespreking van Duizend eilanden vinden we in deel 6 van zijn Verzameld werk, bladzijde 190; enige andere artikelen, die eerst in het Bataviaasch Nieuwsblad verschenen, zijn later ook in het Verzameld werk opgenomen, deel 6, bladzijde 263 en 268. Kees Fens heeft altijd veel waardering gehad voor het werk van Beb Vuyk; zie De Tijd van 16 maart 1963 bijvoorbeeld, en later de Volkskrant van 17 mei 1969 en 20 maart 1971. Het nummer van 17 mei 1969 bevat een bespreking van De eigen wereld en die andere dat trouwens in het algemeen een zeer goede ontvangst heeft gehad. Zie ook K.L. Poll in het Algemeen Handelsblad van 12 april 1969 met als titel ‘In de verbeelding toont zich de meester’. Kees Fens noemde Beb Vuyk ‘een van de beste en persoonlijkste verhalenschrijvers’ en hij betreurde het (‘jammer genoeg,’ schreef hij) dat ze in verhouding tot andere schrijvers weinig bekendheid had gekregen. Toch kreeg ze verschillende litteraire prijzen: de Van-der-Hoogtprijs, de Marianne-Philipsprijs en in 1973 de Constantijn-Huygensprijs. In de bekende bloemlezing met korte Nederlandse verhalen Kort geding nam de samensteller J.J. Oversteegen een verhaal van haar op. - In Beb Vuyks laatste boek Een broer in Brazilië (1971) is Indonesië ook aanwezig, maar als een bijkomstigheid, als vergelijkingsobject voor Brazilië met koloniale toestanden en een koloniale mentaliteit. Beb Vuyk zal in haar werk nooit van Indonesië kunnen loskomen; het zal steeds weer in haar boeken verschijnen, als plaats van handeling of als probleem.
| |
| |
| |
3. Johan Fabricius
Bij Fabricius' zestigste verjaardag, in 1959, schreef Rico Bulthuis een korte biografie: Johan Fabricius; een schrijver en zijn werk. Hierin vindt men meer boeken genoemd en besproken dan in het voorafgaande mogelijk was. Voor biografische gegevens heeft Fabricius zelf gezorgd. Hij schreef drie delen gedenkschriften: Mijn huis staat achter de kim (1951), Een wereld in beroering (1952) en Hop heisa, in regen en wind (1964). Het laatste gaat vooral over zijn kinderjaren in Indië. Het is het aardigste van de drie. - Voor besprekingen van Fabricius' boeken kan men de knipselverzameling raadplegen van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.
| |
4. H.J. Friedericy
Biografische en bibliografische gegevens over Friedericy vindt men in Wie is die ... auteurs van Singel 262 (1966). Het interview bij de zestigste verjaardag van Friedericy dat in de tekst meer dan eens genoemd wordt, staat in het Algemeen Handelsblad van 31 december 1960; zie ook Het Vaderland van 9 april 1959, de rubriek ‘Wij spraken met...’ - Een samenvattende beschouwing over het werk van Friedericy bestaat niet. - In het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde 1969-1970 (1971) staat een Levensbericht van Friedericy geschreven door Rob Nieuwenhuys met een korte levensloop en een lijst van afzonderlijk verschenen publikaties.
| |
5. A. Alberts
Alberts is in de Nederlandse letterkunde niet meer de buitenstaander van enkele jaren geleden. Na de verschijning van De vergaderzaal die enige weken achter elkaar op de ‘Top-tien’ bleef staan en onmiddellijk herdrukt moest worden, is hij een erkend schrijver geworden, zij het toch altijd binnen bepaalde kringen. Nog altijd is hij in de eerste plaats ‘a writer's writer’, met een kern van gelijkgestemden om hem heen en een grote kring van bewonderaars. Kees Fens gaf in Merlijn (juli 1964, blz. 1) een interessante maar toch niet overal bevredigende analyse van De eilanden, waaruit overigens wel zijn grote waardering voor het
| |
| |
werk van Alberts blijkt. - Het in de tekst meer dan eens genoemde interview met Alberts door Bernlef en Schippers dat in De Gids stond, is opgenomen in de bundel Wat zij bedoelen (1965). In 1975 kreeg Alberts na de verschijning van De vergaderzaal (1974), de Constantijn-Huygensprijs voor zijn gehele werk. Bij die gelegenheid werd hij nog eens uitvoerig en streng ondervraagd door K. Schippers en Rob Nieuwenhuys voor Hollands Diep (nummer van 20 december 1975). - Ook zijn boeken werden kort daarop door Van Oorschot herdrukt na eerst herdoopt te zijn: Namen noemen ging In en uit het paradijs getild heten, Met de Franse slag, Aan Frankrijk uitgeleverd. Nieuw was een bundeling van zijn verhalen die over bloemlezingen, weekbladen en relatieboekjes van wijnhandelaren of bankinstellingen verspreid lagen. Ze werden met enige moeite gevonden en gebundeld onder de titel Haast hebben in september (1975). Daarin staan ‘juweeltjes’ waaronder het eerste verhaal ‘De nachtegalen van de keizer’ of ‘De herfst van het heimwee’. Alberts verdiept zich graag in de geschiedenis. Hij schrijft een eigenzinnig soort historische boeken: De huzaren van Castricum (1973), De Hollanders komen ons vermoorden (1975) en Een koning die van geen nee wil horen (1976). Alberts wil nog eenmaal een boek over zichzelf schrijven dat De honden jagen niet meer zal gaan heten (‘Honden, vroeger die jaagden in kudden, ik ben een van die honden die zich uit de kudde heeft teruggetrokken’).
| |
6. Tjalie Robinson/Vincent Mahieu
Bij de verschijning van Tjies en Tjoek verschenen in de Nederlandse pers verschillende lovende artikelen, zoals in De Groene Amsterdammer van 27 december 1958 en 25 juli 1959, geschreven door C.J. Kelk; in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 18 juli 1959 door Adriaan van der Veen en in Het Vaderland van 4 juli 1959 door J. Greshoff. Hoe goed bedoeld en prijzend deze boekbesprekingen ook waren, ze hebben het werk van Tjalie Robinson bijna uitsluitend litterair beoordeeld. Aan een beschrijving van de bijzondere positie van deze dubbelfiguur als Indo-Europeaan in de Nederlandse letterkunde zijn zij niet toegekomen, evenmin aan een analyse van zijn taalgebruik. Vooral het laatste onderwerp is een studie waard, maar dan zal de aanstaande onderzoeker zich niet tot de taal kunnen beperken. Hij zal vele andere dingen over- | |
| |
hoop moeten halen, zoals de positie van de Indogroep in de samenleving en de individuele verhouding van Tjalie Robinson tot deze groep. Dan zal hij ook (en misschien wel in de eerste plaats) de Piekerans van een straatslijper in zijn onderzoek moeten betrekken, een bundel schetsen waar in de Nederlandse pers weinig aandacht aan is geschonken. Ook zal hij de vele jaargangen van Tong Tong moeten doornemen. Over de positie van de Indo-Europeaan in de Nederlandse samenleving ontketende Tjalie Robinson zelf door zijn uitspraken een polemiek na een interview in Het Vaderland van 12 januari 1971, op zijn zestigste verjaardag. De eerste reactie kwam van Th. A. Corsmit, zelf Indo-Europeaan, in Het Vaderland van 19 januari 1971; latere reacties van anderen volgden in Het Vaderland van 5 februari 1971 met als titel ‘Indische mensen - een polemiek’. Hierop antwoordde Tjalie Robinson weer met een ingezonden stuk op 8 februari 1971. Tevoren had Tjalie Robinson in zijn eigen tijdschrift Tong Tong van 1 november 1970 al geschreven over ‘De verdeeldheid van de Indo’. - Bij de Staatsuitgeverij verscheen een belangrijke publicatie van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk over de Allochtonen in Nederland (1971), waarin men een beschouwing aantreft van de socioloog H.G. Surie over de gerepatrieerde Indische Nederlanders. Daarin is de litteratuur over de Indo-Europese groep samengevat. Een recent getuigenis van een Indische Nederlander over Indische Nederlanders; een ontheemde bevolkingsgroep zonder toekomstbeeld (1971) is dat van G.L. Cleintuar (Moessonreeks, uitgeverij Tong Tong). - Een ‘nagekomen’ bespreking van het verhaal ‘Tjoek’, een voortreffelijke analyse, en ditmaal van een insider, vindt men in Tong Tong van 1 en 15 maart 1972, geschreven door dezelfde Cleintuar.
| |
7. Drie dichters
Over Nes Tergast is weinig geschreven. Enkele kranteknipsels met besprekingen van zijn bundels vinden we in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. - Over Willem Brandt vindt men een en ander aan bio- en bibliografische gegevens in het uitgaafje van Querido, Wie is die ... (1966). Daarin is ook enige litteratuur opgegeven. Voor de bespreking van zijn afzonderlijke bundels zie men weer de knipselverzameling van het Letterkundig Museum. -
| |
| |
Resinks gedichten werden in 1963 verzameld uitgegeven onder de titel Kreeft en steenbok waarin het grootste deel van zijn poëzie werd opgenomen dat eerst onder de titel Op de breuklijn was verschenen. Men zie voor de verschillende drukken de bibliografie van ‘Persoonlijke documenten’ door Dorothée Buur. - Over Resink kan men het interview met H.L. Leffelaar lezen in Tirade, april 1966, blz. 226 en met D.F. van de Pol in Vrij Nederland van 30 maart 1968.
| |
8. Vijf schrijfsters
Over Hella Haasse raadplege men Lezersmemorie (1977), een uitgave van Querido dat beknopte bio- en bibliografieën bevat en een opgave van de voornaamste besprekingen. In 1970 voltooide mejuffrouw H. Alofs een driedelige doctoraalscriptie over Hella Haasse. Daarin vindt men uitvoerige bio- en bibliografische gegevens, benevens in deel iii een ‘proeve van motievenonderzoek’. Zelfportret als legkaart (1954) en Persoonsbewijs (1967) zijn als autobiografische boeken reeds genoemd. Een bespreking van uitsluitend het Indische werk van Hella Haasse doet haar figuur als schrijfster niet tot zijn recht komen. Een nieuwer testament is een uitstekende roman en Leestekens (1965) is een bundel essays op een niveau dat men niet zo heel veel in Nederland aantreft. De tuinen van Bomarzo is een bewonderenswaardig exempel van beschouwing en verbeelding. - Over Verdroomd seizoen van Rini Carpentier Alting en de boeken van Lin Scholte kan men het beste de knipselverzameling van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum raadplegen. Zeer verhelderend voor de sociale positie van Lin Scholte als schrijfster van verhalen die zich afspelen in die gesloten gemeenschap van ‘mindere militairen’, is het interview dat in het weekblad De Tijd van 19 december 1975 heeft gestaan. - Voor besprekingen van de boeken van Aya Zikken kan weer verwezen worden naar de knipselverzameling van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. In een bespreking van De Atlasvlinder in de Haagse Courant van 10 januari 1959 staan ook enkele biografische gegevens. In haar werk zijn autobiografische gegevens ruimschoots aanwezig, maar ze zijn versluierd, op een ander plan gezet en of in ander verband gebracht.
| |
| |
| |
9. ‘Indonesia revisited’
De bespreking van Hella Haasses Krassen op een rots door Kees Fens staat in De Volkskrant van 24 oktober 1970. - Over Dipanegara en de Java-oorlog is in de laatste jaren nogal wat geschreven dat niet van westers, maar van Javaans gezichtspunt uitgaat, zoals de ongepubliceerde m.a.-thesis van G. Forrester, The Java War 1825-30; some Javanese Aspects, Australian National University, Canberra (1971), en de studies van Peter Carey, thans lecturer aan het Magdalen College te Oxford, The cultural Ecology of early nineteenth Century Java (1974), uitgegeven door het Institute of South East Asia Studies te Singapore en ‘Javanese Histories of Dipanegara’ in de Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde, deel 130 (1974), blz. 259. - Over de opstand van Pattimura, de Ambonese vrijheidsheld, bestaat overal verspreid nogal wat litteratuur. Wie in deze figuur geïnteresseerd raakt, kan misschien het beste uitgaan van een interessant en goed geïllustreerd artikel in het VU-magazine van maart 1976, 5de jaargang, nr. 3, een uitgave van de Vrije Universiteit te Amsterdam, waarvan Ben van Kaam redacteur is, schrijver van het boekje Ambon door de eeuwen (1977) en waarschijnlijk ook van dit niet ondertekende artikel. Men vindt er de meeste gedrukte bronnen in vermeld, waaronder ook de zeer zeldzame uitgave van de in 1875 geschreven herinneringen van het kind dat de opstand overleefde, Jean Ruppert van den Bergh van Saparoea, Herinneringen mijner jeugd. Een kleinzoon verzorgde de uitgave, lichtte de tekst toe, voorzag haar van foto's en een schetskaartje en voegde er een ‘zo getrouw mogelijke weergave’ bij van ‘De tragedie op het eiland Saparoea in het jaar 1817’ (1942). Het boekje kwam niet in de handel, maar bleef onder de familie en enkele belangstellenden. - Het interview met Margaretha Ferguson staat in Het Vaderland van 12 oktober 1977.
| |
10. Rob Nieuwenhuys/E. Breton de Nijs
Een bijzonder knappe analyse van Vergeelde portretten tegen de achtergrond van de Indische samenleving schreef Albert Besnard in het Algemeen Handelsblad van 15 januari 1955 onder de titel ‘De ondergang van een clan’. Over Vergeelde portretten is een bekroonde licentiaatsverhandeling geschreven (1965-1966) voor de Vrije Universiteit te
| |
| |
Brussel door Nieneke Bertouille (= N.M.C. Bertouille-Jaquet). Daarin zijn een drietal interviews met Breton de Nijs verwerkt; ze maakte bovendien gebruik van zijn persoonlijk archief waarin zich de tekst bevond van een lezing die hij in november 1957 in de Openbare Bibliotheek in Den Haag hield. Hieruit werden grote stukken door haar geciteerd. In het Tijdschrift van de Vrije Universiteit van Brussel schreef dezelfde mevrouw Bertouille nog een artikel waarin ze ook het andere werk van Breton de Nijs betrok (negende jaargang, 1966-1967, nrs 3-4). - In Zeventien auteursgeheimen (1957) in de reeks Singel 262, staat een beschouwing van Breton de Nijs zelf ‘Kroniek of roman?’ In het Singel-boekje van 1954 vinden we enkele autobiografische notities. In Eenentwintig jeugdherinneringen, Singel 262 (1955) staat een verhaal dat een jeugdherinnering bevat, getiteld ‘Het huis en de regen’. Een andere (school-)herinnering is te vinden in Honderd jaar V.H.M.O., Gedenkboek 1867-1967 (1967). In het bijzonder over zijn verzorgster Nènèk Tidjah en haar invloed schreef Breton de Nijs eerst in Het Parool van 17 september 1954 in de rubriek ‘Onze gast van Vandaag’ en nog eens uitvoeriger in het Singel-boekje Schrijven is blijven (1976) onder de titel ‘Oedjan datang, kambing lari’ en nog eens in Tong Tong van 15 februari 1977. In de bloemlezing Het laat je niet los, Salamanderreeks nr. 336 (1974), is een novelle opgenomen ‘Robespierre’. - Een korte bio- en bibliografie is te vinden in Lezersmemorie (1977). Een volledige bibliografie vindt men in het kaartsysteem van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. - Min of meer als aanvulling op de verantwoording achter in dit boek is het artikel ‘De Oost-Indische Spiegel gespiegeld’ te beschouwen, gepubliceerd in Tirade 1974, blz. 118.
|
|