deel vii, blz. 296. - In de dissertatie van A. Hendriks over Willem Hofdijk (1928) staat niets over Hofdijks Indische gedichten. Deze werden eerst na 1880 geschreven en Hendriks gaat niet verder dan 1858. Ook de andere biografische bijdragen besteden nauwelijks aandacht aan de Indische periode. De meeste informatie geeft nog Jan ten Brink in zijn driedelige Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de xixe eeuw, 1889, deel ii, blz. 215. Prof. Brom toont weinig waardering voor Hofdijk en bijzonder weinig voor de drie dichterlijke vertellingen uit Java (vergelijk Java in onze kunst, blz. 111 en Romantiek en katholicisme, deel i, blz. 147). Eén van de stellingen uit het proefschrift van Hendriks luidt overigens: ‘Gerard Brom [...] blijkt Hofdijks dichtwerk slechts oppervlakkig te kennen.’ - Over S. van Deventer JSzn, die in 1891 stierf, verscheen in hetzelfde jaar een levensbericht in de Levensberichten, blz. 287, van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Verder zie men het Verzameld werk van Du Perron, deel vii, blz. 268, maar ook een artikel in het Koloniaal Tijdschrift, 1923, blz. 517 van S. Kalff dat vele biografische gegevens bevat die Du Perron niet gekend schijnt te hebben. - Voor al de hier genoemde dichters (A.J. Bik c.s.) en nog enkele andere had Du Perron een plaats ingeruimd in het tweede deel van zijn (nooit verschenen) Van Kraspoekol tot Saïdjah. - Voor gegevens over J. van Soest kan men Du Perron lezen in het Verzameld werk, deel vii, blz. 274 en een artikel van A.M. van Gelder-Lubberhuizen, ‘Johannes van Soest, een Indische kinderdichter’ in Cultureel Indië, 5de jaargang, 1943, blz. 88.