Poëma vanden mensch(1621)–Guilliam van Nieuwelandt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Ter eeren den const-vloyende Gvil. van Nievvelandt op zijn Neder-duytsch Poema vanden Mensch. RIjst op Antwerpsche Maeght, siet wat u wort ghesonden, Van een die u ghedicht beglanst door sijne strael, Als een ciraedt des Eews, ja die u suyuer tael Van het wt-lantsche schuym verlost heeft en ontbonden. Leeft vrij ô Maegt, leeft vrij, soo suldy licht door-gronden, Hoe const-rijck sijn verstandt wt-beelt met rijp verhael, Het Leuen vanden Mensch, vol lijdens altemael, Soo dat alleen de Doodt zijn ruste wordt bevonden. Dus wan hy u ghenoeght (ghelijck hy seker sal) Soo heyscht dit lof-baer werck, dat ghy hem in't ghetal VVilt stellen by de gheen die Helicon vercieren. Maer oft ghy vraeghden; VVie heeft sulcken eer verdindt? Het is van Nieuwelandt, een man der Musen vrindt, Die croont (want u belieft) zijn hooft met Lauwerieren. De deucht gaet sonder vrees. Vorige Volgende