Claudius Domitius Nero(1618)–Guilliam van Nieuwelandt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio A3r] [fol. A3r] Balade Tot lof des Autheurs vant teghenvvoordich boeck. IS T soo ons heeft gheleert Pythagoras vermaerdt, Als d'edel siele schoon, die nimmermeer can steruen Van hier verhuysen moet, door dat den mensch naer aert, (Mides der Fatalen ampt) sijn vleesch comt te bederuen, Dat sijnen gheest dan gaet een ander lijf be-eruen: Dit schijnt gheheel versiert, oft voor de handt ghedicht, Nochtans soo sietmen claer, condy t'verstant verweruen, Dat nu Homerus gheest compt weder blincken licht Int lijf van Nieuwelant, spijt Momus den booswicht, En de Zoylisten al, die hem dees eer benijden: Want dit treurspelgih boeck den leser ondericht Wat redenrijckxsche const hy baert aen alle sijden In Neder-duytsche tael, reyn maet, constich int snijden. Dus Mineruisten fraey thoont dat ghy const bemint, Dicht desen dichter lof, van nu tot allen tijden: Want den Lauriren crans heeft hy te recht verdiendt. Henricq Fay-d'herbe slecht Facteur vande Peoene, Int schoone Mechels pleyn, Schreef dees Balade recht Van Nieuwelandt, die groene Schoon bloeyt in consten reyn: Want neuen Schildery, Die d'werck is sijnder handen, Dicht hy oock Poesy, Bouen alle verstanden. Selden rust. Vorige Volgende