Aegyptica ofte Aegyptische tragoedie van M. Anthonius en Cleopatra(1624)–Guilliam van Nieuwelandt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ter eeren Gvilliam van Nievwelandt Op sijne Cleopatra. COnstrijcken goeden vriendt, ghy Phoenix in het dichten, Hoe salmen tot u eer nu groene cranssen vlichten? Men pluckt nu ouer al de soete Violier, Die nu ghebonden wordt met tacken van Laurier. Den soeten reuck van d'een, de groenicheydt van d'ander, Die comen op u hooft, ghevlochten in malcander. Dicht nu de Violier, versoet de bitterheydt, Die inden Lauwerier altijdt verborghen leyt. 'Tis een seer oudt ghebruyck, om't suer en soet te thoonen, Des dichters hooft altijdt met Lauwerier te croonen. De soetigheydt des reucks tot proeuen ons verweckt, Maer proeuende den smaeck vol bitterheden steckt. Soo ist met dichten oock, die proeft sijn soeticheden: Maer 't eynde meestendeel die smaeckt vol bitterheden. [Folio B4v] [fol. B4v] Waer met wordt hy gheloont, al doet hy 't sonder dwanck? Sijn const die wordt beschimpt, veracht voor sijnen danck: Maer nu dees edel const crijght door u sulcken voordeel, Men singht nu haeren lof voortaen met beter oordeel. Apollo is u met, gheen blom gheuonden wordt, Daer hy sijn milde cracht soo seer heeft inghestort. Dat is de Violier, soo crachtigh in haer wercken: Want haeren soeten geur een treurigh hert can stercken. Besiet de schoone blom die Phoebus nu bedauwt, Oft haer coleur en cracht niet is ghelijck het goudt. Van seluen comt sy voort, sy wast op hooghe mueren, Oft anders haer ghewas en can niet blijuen dueren. Een yder is belust door schoonigheydt en reuck, Al waer hy can oft magh, de tacken doen afbreuck. Sy slacht u edel const, u const die slacht de blomen: Sy wilt niet zijn ghesaeyt, sy wilt van seluer comen. In steenen comt sy voort op mueren ongheplant, Soo comt dees edel const in onghebouwt verstandt. Hy is seer veer verdoolt, die dese const wilt saeyen, En grooten arbeydt doen, eer hy sal vruchten maeyen. Daerom wordt dese const van veele soo veracht, En meestendeel van die met arbeydt daer toe tracht. Als ymandt die vercrijght, het dunckt veel esels wonder, Sy spouwen op die const veel blixem ende donder. Daerom ist een manier, met Lauwer constigh 'thooft Te croonen, want sijn cracht des donders cracht verdooft. Voor u groot constenaer sal gheen Lauw'rier ghebreken: Want uwen grooten lof en is niet uyt te spreken: Men sal de Violier nu eeren breedt en wijdt, En in den Lauwerier nu maecken Dieren tijdt. Francoys Diertijdts. Vorige Volgende