| |
Hoofdstuk XXXII
De bestorming van de Majubaberg
Nadat de officieren zich verwijderd hadden, stond Pieter op en ging terug naar de plaats waar de cavalerie lag te slapen. Hij dacht na hoe hij weer uit het kamp zou kunnen komen, om de Boeren het plan van generaal Colley mede te delen. Het was echter niet gemakkelijk. Te paard was, met het oog op de schildwachten, die op de wal stonden, onmogelijk. Zou hij over de borstwering klauteren en te voet verder gaan? Ook dat was moeilijk. Hij besloot op een donkere plek over de borstwering te klimmen en dan naar het Boerenkamp te sluipen.
Terwijl hij hierover nog peinsde en naar een hoekje van het kamp liep, dat door het schijnsel van de vlammen niet werd verlicht, werd het plotseling drukker in het kamp. Een aantal jonge officieren liep rond. Generaal Colley had bevolen, dat de troepen
| |
| |
zich gereed zouden maken om op te breken en zonder signalen werden die bevelen mondeling verder gebracht. Een onderofficier riep Pieter en beval hem mee te gaan. Nu moest hij zich wel in het onvermijdelijke schikken, want terwijl alles op de been was, kon hij er niet aan denken nog te vluchten. Overal sprongen de slapers overeind, overal werden de geweren opgenomen, de paarden gezadeld en patronen en levensmiddelen rondgedeeld. Generaal Colley had bevolen, dat iedere infanterist, behalve zijn gevulde patroontas, nog tachtig reservepatronen zou meenemen, en dat iedere man, cavalerist, zowel als infanterist, voorzien zou worden van drie dagen levensmiddelen.
Pieter nam zijn plaats in en wachtte de dingen af, die komen zouden.
Alles ging snel in zijn werk, want generaal Colley drong op spoed aan en beval de grootst mogelijke stilte in acht te nemen, zodat de vijandelijke voorposten niets van het oprukken van de troepen zouden bemerken. Hij zelf verscheen in een kleding, die hem het beklimmen gemakkelijk zou maken; hij had zijn grote rijlaarzen door een licht schoeisel en slobkousen vervangen, droeg een stok in de hand en een revolver in de gordel. Hij ging langs de gelederen en deelde de troepen in. Van de Hooglanders zouden 180 man, van de overgeblevenen van het 58ste regiment 148, van die van het 60ste regiment 150 man, bovendien 70 marine-soldaten en matrozen, de huzaren en een deel van de dragonders het expeditie-korps uitmaken; de rest van de troepen zou in het kamp blijven en het in geval van nood verdedigen, totdat generaal Wood met zijn versterkingen kwam opdagen.
De mars werd in zuidelijke richting begonnen, om langs een omweg de Majubaberg te bereiken en in diepe stilte slingerde zich de colonne over de hoogten en door de dalen van de Drakensbergen, die nog in een nachtelijk duister gehuld waren. Generaal Colley liep met de Boer, die tot gids diende, vooraan en liet zijn paard, aan de teugel geleid, volgen. De dragonders, die met het eigenaardige terrein bekend waren, werden van tijd tot tijd zijwaarts gezonden, om er zeker van te zijn, dat men niet hier of daar in een hinderlaag viel.
Bij een van deze gelegenheden had Pieter wel kunnen ontsnappen, maar hij bedacht dat het verstandiger was de verdere opmars van de Engelsen mee te maken, om een juiste voorstelling te hebben van de positie, die zij innamen. Tegelijkertijd overwoog hij hoe hij het zou aanleggen om ongemerkt weg te komen, om generaal Joubert op de hoogte te stellen. Zolang het donker bleef, was er geen gevaar voor ontdekking; voordat de zon opging moest hij echter weg zijn, anders zou het hem zonder twijfel het leven kosten.
Zwijgend werd de mars voortgezet, geen ander geluid werd vernomen, dan dat van vele voetstappen, van het eigenaardige gekraak en geschuifel van de ransels, broodzakken, veldflessen en wat de soldaat nog meer bij zich heeft. Eindelijk lag de hoge berg, die het
| |
| |
doel van de tocht was, voor hen en Pieter zag duidelijk hoe scherp de platte kruin zich tegen de heldere nachtelijke hemel aftekende. De hellingen waren over het algemeen steil; toch was de zijde, die naar de Boeren was gekeerd, minder ongenaakbaar dan die, waarheen de Engelsen optrokken.
Generaal Colley liet de gehele colonne opmarcheren tot aan het punt waar de eigenlijke kegel van de Majuba aanving en de helling zó steil was, dat voor de cavalerie de verdere beklimming onmogelijk was. Daarna liet hij halt houden. De huzaren en dragonders ontvingen met twee compagnieën infanterie het bevel beneden te blijven als reserve en de verbinding te onderhouden met het kamp, terwijl een afdeling, door Pieter geschat op ongeveer 400 man met twintig officieren, opdracht kreeg de beklimming te beginnen. Generaal Colley wierp zijn stok weg om de beide handen bij het vastpakken van de rotblokken vrij te hebben en ging voorop, terwijl hij de soldaten toeriep: ‘moed gehouden, mannen!’
De beklimming was moeilijk en vol bewondering zag Pieter de dappere generaal de tocht aanvaarden. De helling was met kloven en rotsblokken bezaaid. Ze was het best te vergelijken met een trap van reusachtige afmetingen, waarvan de door de rotsblokken gevormde treden ieder afzonderlijk moesten worden beklommen. Het verband in de troep werd nu verbroken, want ieder had zóveel met zichzelf te doen, dat men geen acht kon slaan op zijn buurman, Pieter moest onwillekeurig aan een troep bokken denken, die springend en klauterend naar boven klommen. Niettegenstaande de Hooglanders geoefende bergbeklimmers waren, eiste deze taak toch al hun kracht en vaardigheid. De opdracht, die de zeesoldaten hadden te volvoeren, was echter veel zwaarder dan die van de infanterie. Hoewel zij zich inspanden op een wijze, die elke lof te boven ging, slaagden ze er toch niet in, om het Gatling-kanon naar boven te brengen; al hun pogingen bleken tevergeefs, het was onmogelijk en eindelijk gaf generaal Colley het bevel het stuk te laten staan. Gewapend met hun buksen volgden de zeesoldaten de infanterie.
Terwijl de helling langzamerhand geheel bedekt was met klimmende, kruipende, zuchtende en vloekende soldaten, begon het te dagen.
Er kwam uit het oosten een frisse koelte opzetten, de sterren begonnen te verbleken en de maan was verdwenen. Het ogenblik om te vluchten was nu voor Pieter Marits gekomen. De troepen aan de voet van de berg stonden niet meer in gelid. De cavaleristen verzorgden hun paarden, de huzaren en dragonders hadden bij de beklimming nog geen schildwachten uitgezet. Langzaam en telkens stilstaande om naar de berg te zien, ging Pieter naar de rechterkant en toen hij de laatste roodjas voorbij was, zette hij het op een lopen. Wel keken sommigen hem na en hoorde hij vragen, waar hij heenging, maar hij werd niet teruggeroepen en ook niet achtervolgd. Toen hij aan de straatweg kwam, die tussen het Boerenkamp en de
| |
| |
Majubaberg doorliep, stiet hij op een dubbele wachtpost van zijn landgenoten; ruiters stonden met de buks in de arm en bewaakten de straatweg. Op dit ogenblik brak de eerste zonnestraal door en onmiddellijk daarop verspreidde zich het schitterende zonlicht over het land. Pieter riep luid en wenkte met de hand, want reeds richtten de Boeren, op het zien van de rode uniform, hun buksen op hem en dodelijke schoten hadden hem voor zijn vaderlandslievende daad kunnen belonen! Zodra de Boeren hun eigen taal en de waarschuwende roep van de ‘Engelsman’ vernamen, lieten zij hun buksen, tot zijn geluk, zakken en lieten Pieter naderbij komen. Hij deelde hun in korte woorden mede, waarom hij in Engels uniform was en rende daarna verder.
Spoedig had hij het kamp bereikt; enkele Boeren liepen reeds rond, maar verder heerste er rust en vrede in het kamp en geen van de slapende Boeren had er enig vermoeden van wat de Engelsen die nacht hadden voorbereid. Tussen de wijd uiteenstaande wagens zag men een aantal tenten en afdaken, die door de Boeren uit de huiven van hun wagens waren vervaardigd.
Pieter ging naar de tent van de generaal en wilde juist binnengaan, om Joubert te wekken, toen de waakzame aanvoerder buiten kwam met de verrekijker onder de arm, om zijn gewone morgenverkenning te gaan doen. Men kan zich zijn verbazing indenken, toen hij daar een Engels soldaat voor zich zag en hij barstte in lachen uit, toen hij Pieter herkende. Hij werd echter weer ernstig, toen Pieter hem meedeelde, waarom hij in deze wonderlijke kleding was en wat generaal Colley had gedaan.
Hij reikte Pieter de hand en keek hem met dankbare blik aan.
‘Dus de Engelsen zijn op de Majuba!’ riep hij uit en hij richtte zijn kijker op de platte kruin van de berg, waarvan de reusachtige vormen in het volle zonlicht afstaken bij de overige lage toppen van de Drakensbergen. ‘Dat heeft generaal Colley knap gedaan, maar ik vermoed, dat wij het hem daarboven zó lastig zullen maken, dat hij sneller beneden zal zijn dan hij boven is gekomen.’
Met grote aandacht bestudeerde hij de vorm van de berg. De zon bescheen de naar het Boerenkamp gekeerde helling, zodat hij deze nauwkeurig kon opnemen.
‘Nu zie ik de Engelsen,’ riep de generaal plotseling uit, nadat hij lange tijd door zijn kijker naar boven had getuurd, ‘ze zijn tot aan de rand gekomen.’
‘Ik zie ze ook,’ zei Pieter Marits, die ook zonder kijker het schitteren van de wapens en de rode uniformen op de top kon onderscheiden.
Gedurende enige minuten zagen beiden, hoe een rij gedaanten zich langs de rand van de kruin opstelde; daar werd een licht wolkje zichtbaar, door twee andere gevolgd en na enige tijd hoorden ze de knal van drie geweerschoten.
‘Ze willen tonen, dat ze er zijn,’ sprak Joubert. ‘Ik zal de aan- | |
| |
voerders bijeenroepen en dan zullen wij ons aanvalsplan opstellen. Ga wat uitrusten, Pieter, we hebben de tijd, onze manschappen moeten rustig hun ontbijt gebruiken. De Engelsen daarboven lopen niet weg.’ Hij reikte de jongeman de hand, bedankte hem nogmaals en keerde naar zijn tent terug, terwijl Pieter naar zijn gemeente ging.
Hier lagen de Boeren nog in een vaste slaap; maar de Kaffers waren met de vuren bezig. Pieter ging naar de wagen, waarin hij met lord Fitzherbert huisde. De lord ontwaakte bij zijn binnenkomen en wreef zich de ogen uit, alsof hij ze niet vertrouwde.
‘Wat is dat nu voor een aardigheid?’ vroeg hij.
‘Vandaag zul je er getuigen van zijn, dat de Boeren ook kunnen aanvallen,’ antwoordde zijn vriend. ‘Generaal Colley is met meer dan vierhonderd man boven op de Majubaberg.’
Toen Pieter de Engelsman vertelde hoe alles in zijn werk was gegaan, kon deze van verbazing bijna niet spreken. Met een gezicht waarop grote bezorgdheid te lezen stond, keek hij naar de hoge berg, maar wierp toch ook een bewonderende blik op zijn onverschrokken vriend.
‘Pieter,’ zei hij, ‘de Boeren zijn onversaagde krijgslieden; ik zie het, Engelands ster gaat onder.’
Treurig keek hij voor zich, in de wollen deken gehuld, waarmee hij zich tegen de nachtelijke koude had beschut en eerst na lang heen en weer praten wilde hij pas met de Boer in uniform gaan ontbijten.
‘Wat ben jij een kranige soldaat geworden, Pieter!’ sprak hij. ‘Was je maar in dienst van Engelands koningin, dan zou je spoedig cavalerie-officier zijn en misschien nog een beroemd generaal worden.’
Pieter lachte en schudde het hoofd. Hij zat daar in uniform aan het vuur en zijn vriend in een Boerenkiel naast hem. Zo waren de rollen omgewisseld, maar toch waren zij vrienden gebleven en gebruikten samen hun koffie en maïsbrij.
Het werd nu druk in het kamp; de Boeren hoorden het bericht van de nabijheid van de vijand en maakten zich gereed voor de strijd. Daarna verzamelden zij zich om hun oudsten, die met Joubert de aanval hadden besproken. De ossen werden voor de wagens gespannen, om, in geval van een nederlaag, snel te kunnen terugtrekken. De zon stond reeds hoog aan de hemel en het was ondertussen 9 uur geworden. Nu zou de aanval op de Majuba beginnen.
De ruiters verzamelden zich aan de rand van het kamp. Tweehonderd Boeren, onder bevel van Joubert, zouden de noordoostelijke helling van de Majuba bestormen, terwijl andere afdelingen gereed stonden, om mogelijke tegenaanvallen van de Engelse troepen, die beneden waren gebleven, af te slaan. Tweehonderd man achtten de onverschrokken Boeren voldoende, om de tweemaal sterkere vijand uit zijn hoge stelling te verdrijven.
| |
| |
Zwijgend lag de indrukwekkende hoogte voor hen, de vijand hield zich stil; na de drie schoten, die vermoedelijk tot teken hadden gediend, dat men op de vlakke kruin was aangekomen, was er niet meer gevuurd. Naderbij komend, kon Pieter de vorm van de steile kegel waarnemen en de rotsblokken, spleten en struiken onderscheiden. Generaal Joubert had de beste bergzijde voor de aanval uitgekozen en Pieter moest onwillekeurig aan de waarschuwende woorden van de Schotse majoor terugdenken, die zijn bezwaren bij generaal Colley had laten horen over de in te nemen positie. Inderdaad bood de berg veel gelegenheid aan de bestormers, om goed gedekt, pas voor pas naar boven te komen. Aan de voet van de berg, buiten geweerschotafstand, hielden de Boeren halt en stegen van hun paarden. Steil en dreigend lag de hoge top voor hen, tweeduizend voet hoger dan de plek, waar de paarden werden achtergelaten. Toch bleken de Engelsen hen te hebben waargenomen, want er knalden enige schoten en de kogels vlogen over de hoofden van de Boeren heen. Onmiddellijk ging een troepje verspreid vooruit, gevolgd door andere kleine afdelingen, die allen een uitstekend gebruik wisten te maken van de oneffenheden, die zich op de helling bevonden. Pieter was, evenals zijn kameraden, alleen met buks en jachtmes gewapend. Het was een gevaarlijke tegenpartij, die generaal Colley zich op de hals had gehaald.
Pieter zag een kloof voor zich, die iets schuin naar boven liep en waarvan de bovenrand volledig dekking bood tegen het vijandelijke vuur. Gevolgd door enkele kameraden verborg hij zich daarin. De berg was aan deze zijde veel minder moeilijk te beklimmen dan aan de kant, waar de Engelsen hem beklommen hadden; toch was hij steil en werden er sterke spieren vereist om naar boven te komen. De kloof waarin Pieter naar boven klom, bracht hem een heel eind vooruit en hij was hier veilig tegen het steeds sterker wordende vuur. Talrijke kogels floten over hen heen, maar dit geluid schonk de Boeren vleugels. Toen Pieter het einde van de kloof had bereikt, keek hij uit zijn schuilhoeken naar boven. Hij zag de vijand. Ongeveer duizend voet boven zich ontdekte hij een aantal helmen boven een muur van stenen, die de platte kruin als een borstwering omringde. Zijn scherpe ogen herkenden de uniform van een officier van de Hooglanders, toen deze zich voorover boog om naar beneden te zien. Er knalde een schot, de echo weerkaatste de knal enige keren - het was het eerste schot dat door de Boeren was gelost - en de officier stortte getroffen neer. Gedurende een minuut zweeg het vuren van de Schotten; de val van de officier had ontsteltenis en verwarring onder hen teweeggebracht, maar daarna werd het aantal kogels, dat naar beneden floot, hoe langer hoe groter. De schutters zochten naar de onzichtbare vijand. Terwijl ze schoten gaven zij hoofd en helm boven de rand bloot en werden voor de Boeren beneden een doel voor hun nooit falende buksen. Schot op schot knalde en de kogels troffen met dodelijke zekerheid. De witte helmen teken- | |
| |
den zich duidelijk tegen de lucht af en de Boeren verkwistten hun munitie niet.
Links en rechts van Pieter waren de brede hoeden verschenen en een lange, dunne keten van Boeren nestelde zich op de helling. Deze keten breidde zich hoe langer hoe meer uit en omvatte de hoge top aan de oost- en noordzijde. Verscholen achter rotsblokken en stekelachtig struikgewas, klauterden de Boeren als gemzen tegen de helling op en naderden hoe langer hoe meer hun doel. Hun verbrande gezichten gloeiden van hitte en inspanning, hun ogen fonkelden van strijdlust. Alle vaardigheid, die zij bij de jacht hadden verkregen, gebruikten de mannen om zo dicht mogelijk bij de gehate vijand te komen.
Het was geen gemakkelijke taak de berg onder het vijandelijk vuur te beklimmen en niet zonder grond beweerde generaal Colley, dat deze berg onmogelijk was te bestormen. De Boeren dachten er echter anders over en bewezen hem, dat hij niet juist had gezien. De Engelse generaal had zijn tegenstanders nog onderschat, niettegenstaande hij reeds twee malen had ondervonden, wie zijn vijanden waren. In de kruitdamp op de Majuba toonden deze strijders hun volle kracht. Overstelpt door een aanhoudende hagelbui van kogels en tegenover een veel sterkere vijand gingen ze tegen een loodrechte berg ter overwinning voorwaarts. Hun aanval was niet af te slaan. Als ze achter een rotsblok lagen was het alsof ze een deel uitmaakten van het gesteente en als ze een nieuwe dekking wilden bereiken, sprongen ze vooruit, alsof ze vleugels hadden. Uren lang had het gevecht nu reeds geduurd, toch hadden de Boeren nog geen man verloren.
Pieter had met een twaalftal kameraden een nieuwe kloof gevonden, waarin ze volkomen gedekt tot op ongeveer vijfhonderd voet van de rand konden komen. Ook de vijand lag achter zware rotsblokken, maar deze waagde het niet meer zijn hoofd te vertonen, om te schieten. Waar een helm of een stukje van een rode uniformjas te zien was, werd onmiddellijk gevuurd. Wel troffen niet alle kogels van de Boeren, maar het was te zien, dat de soldaten van de koningin niet op hun gemak waren.
‘Hebben wij de rand bereikt,’ zei Pieter tot zijn makkers, ‘dan bestrijken wij het hele platte deel van de bergtop en zullen er slechts weinig ontkomen.’
Terwijl hij nog sprak, bemerkte hij beweging bij de vijand. De Engelsen voelden zich ingesloten en deden een poging om hierin verandering te brengen. Een afdeling verliet de kruin en liepen zo snel mogelijk naar een alleenstaande rots, die iets beneden de eigenlijke kruin lag en vanwaar de bestormer in de flank kon worden beschoten. Wel vielen er enkelen tijdens de verplaatsing, maar onmiddellijk daarop verdwenen de Engelsen en werd er van die plaats een hevig vuur op de Boeren geopend.
‘Dat gaat zo niet,’ zeiden de Boeren, ‘wij moeten die kerels ver- | |
| |
jagen.’ Twintig tot dertig Boeren kwamen bij elkaar en doken achter de stenen weg, terwijl zij gedeeltelijk tegen de kruin hun vuur richtten. Pieter kroop echter met vijf anderen achter een rotsblok, dat iets terzijde lag, om de nieuwe vijand daarvandaan te bestoken. De Engelsen waren achter de stenen verborgen en spoedig zag hij de blauwe jekkers en de rode jassen voor zich. Het waren er ongeveer vijftig, onder aanvoering van een marine-officier. Ze wisselden schoten met de Boeren in de kloof, maar Pieter zag, dat ze moeite hadden om er stand te houden, want de kogels vlogen steeds rakelings over hen heen. Pieter en zijn vijf makkers richtten nu hun buksen, er knalden zes schoten en zes mannen stortten neer. Een panische schrik greep de meesten aan. Een twintigtal dappere marine-soldaten sprongen op en woedend stormden ze op het kleine troepje af, terwijl alle anderen vluchtten, maar ze kwamen niet ver. Nauwelijks hadden ze een honderdtal passen afgelegd, of de helft van hen lag tegen de grond. De overigen weken vol ontzetting terug, daar zij zowel aan het vuur uit de kloof als aan dat van Pieter en zijn mannen waren blootgesteld. Slechts enkelen keerden terug.
‘Nu vooruit en hen achterna!’ riep Pieter. ‘Nu moeten wij trachten de rand te bereiken.’
Met gloeiende, door stof en kruitdamp zwart geworden gezichten stormden zij vooruit over struiken en rotsblokken. Geweerschoten knalden om hen heen en hulden de steile helling in een nevel van kruitdamp. De Boeren, die in de kloof waren opgesteld geweest, sloten zich bij Pieter en zijn makkers aan. Het vuren van de vijand had bijna opgehouden, maar toch zouden zij niet te stuiten zijn geweest. Over de lichamen, die tegen de helling waren blijven liggen, stormden ze naar boven en bereikten de top. Met een luid en woest geschreeuw kwamen de Boeren te voorschijn en voor dit onstuimige geweld vluchtten ook de laatste verdedigers van de rand. De Boeren waren boven en nestelden zich onmiddellijk achter de rotsblokken, die eerst hun vijanden tot borstwering hadden gediend.
Ze zagen nu de uitwerking van hun buksen. Overal doden en kreunende gewonden. Tal van Engelse soldaten lagen nog achter de borstwering geknield, alsof ze leefden, het geweer in de hand, de helm op het hoofd. Ze waren echter dood. Pieter vond ook de oude Schot, die de dood van Colley voorspeld had. Hij lag met het geweer in de aanslag en leek meer op een levende dan op een dode. Bijna allen, die hier lagen, waren in het hoofd getroffen en onmiddellijk dood geweest, slechts enkelen hadden lichtere wonden.
Van de plaats, waar Pieter en zijn makkers zich bevonden, was het hele plateau te overzien. De hele rand bestond uit los op elkander geworpen rotsblokken, die een sterke borstwering vormden, de overzijde was echter niet duidelijk te zien, omdat ze te ver weg was en het hele plateau bovendien in kruitdamp gehuld was. De Engelse troepen op het andere deel van het hooggelegen slagveld waren echter goed te zien en Pieter begreep dat de overwinning nu zo
| |
| |
goed als behaald was. Hij begon onmiddellijk te vuren en alle Boeren volgden zijn voorbeeld. Dwars over het plateau liep een diepe kloof, die het in twee delen splitste en hier vonden de Engelsen nog een laatste gelegenheid om weerstand te bieden.
Generaal Colley liet onmiddellijk deze kloof bezetten. De strijd werd echter wanhopig voor de Engelsen, want ze moesten zich naar twee kanten verdedigen. Langzaam klommen de Boeren langs de oostelijke helling naar boven en schoten de verdedigers ook van deze rand weg. Man na man stortte neer en spoedig heerste er een panische schrik onder de verdedigers. Door enige kameraden vergezeld, rende Pieter tot aan de hoge rand van de kloof en hier zag hij, dat de Engelsen in verwarring naar het zuiden terugtrokken. - Hooglanders, marine-soldaten en infanteristen van verschillende regimenten dooreen. De officieren trachtten hen tegen te houden, maar hun pogingen waren tevergeefs. Het was een vreselijk toneel. Zoals jagers op een drijfjacht op het voorbijsnellende wild, zo vuurden de Boeren nu op de vluchtenden. Ook aan de oostzijde kwamen de brede hoeden over de rand kijken en ook van daar vielen schoten. Opeens zag Pieter generaal Colley. Hij stond temidden van een groep soldaten, die hij tot stand houden trachtte te bewegen, de revolver in de rechterhand, de linkerhand hoog in de lucht. Het volgende ogenblik zonken zijn armen slap langs het lichaam; hij stortte neer en om hem heen vielen de soldaten als gemaaid koren. Overal waren nu Boeren op het plateau. Zij sprongen over doden en stervenden heen en renden naar de tegenoverliggende helling, waarlangs de laatste Engelsen op de vlucht gingen. Op hetzelfde punt, waar ze langzaam en met veel moeite de berg hadden beklommen, snelden ze nu in doodsangst naar beneden. Als een troep schuwe antilopen sprongen de Engelsen van rots op rots, en verschillenden vielen er met gebroken benen in een van de vele kloven. Velen werden door kogels in de rug getroffen. De Boeren stonden allen langs de rand. Ze hadden een lange linie gevormd en vuurden op alles wat uniform droeg.
Maar niet alleen de troepen, die boven geweest waren, ook zij, die beneden achtergelaten waren, kwamen onder het moorddadige geweervuur. Plotseling zag men de huzaren in wilde galop op de vlucht gaan. Ze werden door een afdeling Boeren achtervolgd. Generaal Joubert had hen om de noordkant van de berg heen gezonden en zij dreven de troepen in het dal voor zich uit. Pieter wendde zijn oog van het vreselijk schouwspel af en liet zijn blik over het plateau gaan. Ze hadden een volkomen overwinning behaald! Ongeveer tweehonderd Engelse soldaten stonden, door Boeren bewaakt, als gevangenen midden op het plateau, de overigen waren dood of de hellingen afgejaagd. De Majuba was het toneel geworden van dood en verwoesting. Overal doden, overal gewonden, overal zuchten en kreunen. Officieren en soldaten lagen dood om hun gesneuvelde generaal en de zegevierende Boeren verenigden zich op het plateau.
| |
| |
Pieter vroeg naar de verliezen. Het was als een wonder: slechts één dode en zes gewonden. ‘Wat een overwinning!’ riep de jonge Boer. ‘Wat een overwinning!’
|
|