toria, de jongedame met het bruine haar. Met een vriendelijk lachje reed ze op hem toe, hetzelfde lachje, dat hem eens zo goed was bevallen en ze nam een rode roos van haar rijkleed.
‘Beste Pieter,’ sprak ze, terwijl ze de roos overhandigde, ‘neem deze bloem van mij aan als een bewijs van de dank, van ons vrouwen van Transvaal, aan de verdedigers van ons vaderland.’
Pieter nam de roos aan met een gevoel van geluk, zoals hij nog nooit had gekend.
Toen viel zijn oog op een treurig, somber gelaat. Lord Fitzherbert was, door het gejuich aangetrokken, het rijtuig van de president Brand genaderd, waarin ook een Engelsman was gezeten en hij vroeg of de vrede werkelijk gesloten was.
‘Kom, Adolphus, kijk niet zo somber!’ riep Pieter hem op hartelijke toon toe. ‘Ik ben zo blij, dat ik je graag wat van mijn vreugde wil afstaan. Laat mij je vriendschap niet verliezen, al is de krijgskans in ons voordeel gekeerd!’
De lord schudde afwerend het hoofd. ‘Het valt de overwinnaar gemakkelijk zo te spreken,’ antwoordde hij.
Pieter sprong van zijn paard en reikte de vlag over aan een van de Boeren. Hij liep op de Engelsman toe en legde beide handen op zijn schouders.
‘Wees niet boos, Adolphus,’ sprak hij, ‘laten wij op deze vreugdevolle dag toch vrienden blijven.’
De lord wilde zich losmaken, maar was toch geroerd door het verzoek van zijn vriend. Plotseling bleef hij echter stokstijf staan en zag verbaasd voor zich uit. Door het gewoel van mannen, paarden en wagens baande de oude zendeling zich een weg. De menigte maakte plaats voor deze eerbiedwaardige verschijning en de zendeling trad op de beide jongemannen toe.
‘Ik zie u arm in arm,’ sprak hij op de hem eigen, vriendelijke toon, ‘en ik vertrouw, dat een vriendschap die zelfs een oorlog heeft overleefd, een goed voorteken zal zijn voor een duurzame vrede. Hij zal alle volken, die Afrika's bodem met hun bloed hebben gekleurd, met elkaar verzoenen en onder het licht van het christendom zal dit land een vruchtbaar veld worden voor het zaad van het woord Gods.’