scherp aankeek en nadenkend het hoofd schudde: ‘Waarde neef, ik geloof, dat alles waar is, wat je mij daar vertelt, maar heb je wel bedacht, dat wij in volle vrede leven met Engeland? De Oranje-Vrijstaat voert geen oorlog. Hoe kun je veronderstellen, dat ik mannen van paarden en wapens zal voorzien, die hierheen zijn gekomen, om de Boeren uit de Vrijstaat tot oorlog tegen Engeland aan te zetten?’
Pieter was uit het veld geslagen. Bijna had hij een fel antwoord gegeven, maar hij zag in, dat men tegenover een hooggeplaatste persoon als de president een onderdanige houding moest aannemen.
‘Mijnheer de president,’ zei hij, ‘ik ben te jong om Uwe Excellentie te durven tegenspreken, maar wij in Transvaal beschouwen deze oorlog heel anders en ik heb altijd horen zeggen, dat de Oranje-Boeren onze broeders zijn en ons zouden helpen. Mijnheer de president Kruger moet dat ook wel denken, anders zou hij ons niet uitgezonden hebben om de Oranje-Boeren op te roepen onze gelederen te komen versterken.’
‘Ja, mijn waarde neef, daarover zullen we maar niet verder praten,’ antwoordde de president lachend. ‘Ik zal maar doen alsof ik niet gehoord heb, wat je mij daar verteld hebt en ik raad je aan zo spoedig mogelijk naar Transvaal te gaan. Hoogstens kan ik je, als je gebrek aan geld hebt, zoveel geven, dat je met de postwagen tot aan de grens kunt komen.’
Pieter kreeg een kleur en wilde met een woord van dank heengaan, toen er voor het huis een rijtuig stilhield, waarin hij de staatssecretaris Swart opmerkte.
‘Ik verzoek Uwe Excellentie beleefd,’ sprak Pieter snel, ‘mij te willen toestaan hier te mogen blijven tot de heer, die daar voorrijdt, mij gezien heeft.’
De president, die de wagen opmerkzaam gadesloeg, knikte hem toe en bood hem een stoel aan, maar Pieter bleef staan en wachtte het binnenkomen van de staatssecretaris af.
De heer Swart werd op voorkomende wijze door de president ontvangen en hoogst verbaasd keek hij de jonge Boer aan. Toen Pieter zijn geschiedenis verteld had, gaf de heer Swart de president inlichtingen over hem en hield Pieter tegen toen hij wilde heengaan.
‘Dit is een heel betrouwbare jongeman,’ zei hij tot president Brand. ‘Ondanks zijn jeugdige leeftijd is hij een verdienstelijk soldaat, die in een veldtocht tegen Cetschwayo in het Engelse leger het Victoriakruis heeft verworven. Hij kent het Engelse leger en het zou mij aangenaam zijn, als hij bij het onderhoud, dat ik aan Uwe Excellentie verzoek, tegenwoordig was, om ons zonodig inlichtingen te geven.’
President Brand verklaarde daar niets op tegen te hebben en liet de beide gasten koffie brengen. Daarna nam de staatssecretaris het woord.
‘Ik ben hier met de opdracht van de Transvaalse regering om