| |
Hoofdstuk XXIV
De slag bij Ulundi
Lord Chelmsford rukte voorwaarts. Hij wilde nog een overwinning behalen voor Sir Garnet Wolseley het commando overnam. Na een half jaar voorbereiding waagde hij het, het leger door het vijandelijke land naar Ulundi te dirigeren. Van Transvaal uit marcheerden generaal Newdigate en generaal Wood op en uit Natal trok generaal Crealock Zoeloeland binnen. De sterke colonnes verenigden zich en het leger rolde als een brede stroom over het heu- | |
| |
velachtige terrein, gevolgd door de enorme legertrein. De opperbevelhebber was echter reeds spoedig genoodzaakt de afdelingen te splitsen, daar hij geheel in het onzekere verkeerde over de plaats, waar zich de hoofdmacht van het Zoeloeleger bevond. Hij liet daarom generaal Crealock achter om de terugtocht veilig te stellen en een mogelijke inval in Natal te verhinderen. Hij zelf trok met de colonnes Newdigate en Wood ten zuiden van de rivier de Unvolosi voorwaarts.
Pieter behoorde bijna voortdurend tot de voorste ruiters van de voorhoede; de vlugge, onverschrokken Boeren verkenden het terrein, voor de cavalerie- en infanterieregimenten aankwamen. Meermalen zag Pieter de donkere gestalte van Humbati in zijn nabijheid, want deze voerde aan het hoofd van enige duizenden Zoeloes uit Natal verkenningen, zodat, behalve door de Boeren, de tot de beslissende strijd aanrukkende hoofdmacht door een zwarte wolk van Zoeloestrijders omringd was.
De terugtrekkende vijand stak overal, waar de droogte het toeliet, het gras in brand en vluchtte met zijn kudden noordwaarts. De Engelsen schoten vuurpijlen en granaten in ieder kraal, die ze aantroffen. Vlammen en rookzuilen gaven de weg aan naar Ulundi.
Op zekere dag zag Pieter in de verte een troep zwarte mannen. Reeds wilde hij bericht zenden, dat de vijand in de nabijheid was, toen hij waarnam, dat deze Zoeloes lange, witte kleren droegen, een teken van hun vreedzame bedoelingen. Hij reed terug en meldde de commandant van de voorhoede, dat afgezanten in aantocht waren.
Langzaam kwamen de Zoeloes nader en werden, door ulanen geescorteerd, naar lord Chelmsford gebracht. Pieter bleef op bevel van de voorhoede-commandant bij hem om als tolk te dienen. Vooraan liepen prins Sirajo en de induna Molihabantschi, in golvende, witte klederen gehuld, met gouden ringen om het hoofd, ongewapend, en met grote ivoren staven in de hand. Ze werden gevolgd door twee andere induna's van het hof van Cetschwayo, ook ongewapend en met ivoren staven. Achter deze volgden enige mannen van lagere afkomst, die reusachtige olifantstanden en platte manden met gouden en andere kostbaarheden op de schouders droegen. Allen liepen zwijgend en ernstig met de voornaamheid, die Pieter zo dikwijls bij de Zoeloes had opgemerkt, en die steeds de bewondering opwekte van iedere Europeaan, die met hen in aanraking kwam. Sirajo en Molihabantschi leken twee koningen, zoals zij daar aan het hoofd van de afgezanten, door de ulanen omringd, aankwamen.
Door een aantal officieren van hoge rang begeleid, verscheen lord Chelmsford en ontving het gezelschap. De Zoeloes stelden zich tegenover de opperbevelhebber op en vol waardigheid begon Sirajo zijn rede:
‘De koning Cetschwayo groet de Engelse induna en hij spreekt door de mond van zijn broeder de volgende woorden: ‘Waarom
| |
| |
kroont gij mij 's morgens als koning en doodt mij 's avonds? Gij waart mijn vriend en gij hield van mij en toen ik u hielp tegen uw vijanden. Waarom wilt gij mij thans doden? Ik heb de oorlog niet gewild; ik zond u de ene vredebode na de andere. Ik kwam niet in het land van Engelands koningin, maar de Engelse strijders kwamen in mijn land - toen brak de oorlog uit en de vrede is ondergegaan in bloed en vlammen. Toen mijn regimenten op de uwe aanstormden, lagen reeds vele zwarte mannen ter aarde. Maar ik wil niet klagen over de machtige koningin, want zij is sterk en ik ben zwak. Zij is groot; haar schaduw hult het Zoeloeland in donkere nacht. Ik kom de vrede vragen. Een Engelse bode kwam tot mij en verlangde, dat ik mijn leger zou verminderen, de baai van Sainte Lucia zou afstaan en een gezant van de koningin in mijn hoofdstad zou laten wonen. Ik wees die eisen af, want ik wist niet, hoe sterk het Engelse leger was. Thans wil ik ze echter aannemen. Cetschwayo zal een trouwe zoon zijn van zijn blanke vader in Natal. Hij zendt geschenken om het hart van de Engelse induna te vermurwen en legt ze aan diens voeten neer als bewijs van zijn vredelievende gezindheid.’
Sirajo gaf een teken, zijn gevolg naderde lord Chelmsford en legde de grote olifantstanden en de sieraden op de grond neer. Daarna wachtten de Zoeloes zwijgend het antwoord af.
Pieter had Sirajo's woorden in de Engelse taal overgebracht en keek de lord in gespannen verwachting aan. Hij had reeds genoeg van de wereld en van Engelands politiek begrepen, om te weten, dat Cetschwayo's smeken tevergeefs was. Er was te veel bloed gevloeid en Engeland had zich reeds te veel opofferingen getroost, om zich tevreden te stellen met een halve vrede. Engelands eer stond op het spel. Alleen een volledige nederlaag van Cetschwayo kon die schande in de ogen van de hele wereld uitwissen.
‘Neemt die geschenken op,’ antwoordde lord Chelmsford, ‘en brengt ze aan de koning terug, Cetschwayo smeekt te laat om vrede; Engeland vertrouwt Cetschwayo niet. Hij ziet de vijandelijke troepen in de nabijheid van zijn hoofdstad; daarom doet hij een vredelievend masker voor. Wanneer ik mijn leger liet terugtrekken, zouden de oude trotsheid en de oude krijgslust van de Zoeloes herleven. De koningin wil meer zekerheid hebben dan Cetschwayo's woord; ik stel dus deze voorwaarde: Cetschwayo moet zich gevangen geven. Hij moet zich onderwerpen aan de maatregelen, die ik nemen zal. Onvoorwaardelijk moet Cetschwayo zich onderwerpen. Wil hij dat, dan zal ik vrede sluiten. Als bewijs, dat Cetschwayo zich wil onderwerpen, moet hij beginnen de kanonnen en de geweren, die zijn leger heeft buitgemaakt, uit te leveren. Een van zijn regimenten zal ze hier brengen en ook zelf zijn wapens overgeven. Tot de 3de juli zal ik wachten en vóór die dag noch Ulundi aanvallen, noch de Unvolosi overtrekken. Is die dag echter voorbij, zonder dat aan mijn eisen is voldaan, dan trek ik de rivier over en zal door geweld verkrijgen, wat ik hier met woorden eis.’
| |
| |
Sirajo strekte zijn rechterhand afwerend uit en zei: ‘De koning van de Zoeloes zal nimmer een knecht worden. Wilt u de vrede niet, zoals Cetschwayo u die aanbiedt, dan zullen wij vechten.’
Hij keerde zich om en ging heen; zijn gevolg raapte de geschenken bijeen en daarna vertrok het gezelschap met dezelfde waardigheid, als waarmee het gekomen was.
De opmars werd nu voortgezet. Pieter behoorde steeds tot de voorste ruiters; hij zag het eerst Ulundi en de kraals in de nabijheid van de hoofdstad. Hij reed met twee Boeren achter zich langs een voetpad, terwijl een dozijn Zoeloes de struiken aan weerszijden ervan doorzochten. Zij vermoedden de nabijheid van Cetschwayo's troepen. Pieter hield zijn paard in en bleef tussen de bomen verborgen, om evenals de Zoeloes de voor hem liggende vlakte te bespieden. Hij zag het landschap terug, dat hij met de zendeling had bezocht; het door hoge bergen ingesloten dal, waarin de zwarte kringen van de militaire kraals en van de hoofdstad Ulundi als kransen uitkwamen op een groen tapijt. Hij zag langs de rivier en verder in de vlakte ook een aantal Zoeloeposten. Pieter begreep, dat de Zoeloekoning in de onmiddellijke nabijheid van de hoofdstad en van de kraals, die door zijn voorvaderen bewoond waren geweest, de beslissende slag wilde afwachten.
Nadat hij zich een duidelijke voorstelling had gemaakt van wat hij zag, reed hij naar de voorhoede terug om rapport uit te brengen, dat van daar naar de hoofdcolonne werd gezonden.
De Engelsen sloegen hun kamp op, om eerst de volgende morgen tot aan de hoge rug aan deze zijde van de Unvolosi op te rukken en daar af te wachten of, volgens de eis van lord Chelmsford, de buitgemaakte kanonnen en geweren als teken van onderwerping zouden uitgeleverd worden.
Toen het leger in de vroege ochtend van de 3e juli opmarcheerde bleek reeds aan deze zijde van de rivier, dat de Zoeloes geen ogenblik aan onderwerping gedacht hadden. Talrijke kleine afdelingen lagen in de bossen en ravijnen verborgen en de hele morgen knalde geweervuur. Tegen de middag bereikte de voorhoede de laatste heuvelrug en kon de rivier en de vlakte aan de overzijde gadeslaan. Lord Chelmsford beval buiten geweerschotafstand een kamp op te slaan, terwijl hij kolonel Buller opdracht gaf met de ruiterij vooruit te rukken. Hij liet een batterij op een gunstige plaats opstellen en de hoogte, waarop zich de vijand vertoonde, met granaten beschieten.
Kolonel Buller trok met zijn sterke ruiterafdeling, waarbij zich ook tweehonderd Boeren, en met deze Pieter aansloten, op een doorwaadbare plaats de Unvolosi over, terwijl het artillerievuur de ruiters beschermde. Daarna werden de hoogten, waarop zich de Zoeloes bevonden, beklommen, rechts door de dragonders, links door de Boeren.
Kolonel Buller volgde. Men zag de Zoeloes vluchten in een nabij- | |
| |
zijnde kraal en uit de hutten en doornstruiken het vuren voortzetten. Kolonel Buller liet de helft van de Boeren achter om de terugtocht over de rivier veilig te stellen en liet daarna zijn cavalerie een zwenking links maken om de kraal aan te vallen.
Reeds meende kolonel Buller een gemakkelijke overwinning te hebben behaald, want Ulundi lag vrij voor hem, toen de cavalerie een diep ravijn naderde en plotseling ruim 2.000 Zoeloes, die daar in hinderlaag hadden gelegen, aanvielen. De kleine afdeling, die gevlucht was, had de opdracht gehad de cavalerie hier in de val te lokken. De gewoonte om aan te vallen was oorzaak, dat de Zoeloes hun goed beraamd plan niet geheel doorvoerden, zodat zij zelf het slagen van hun list verijdelden. In plaats van in het ravijn te blijven liggen en te vuren, vielen zij nu met schild en assagaai aan. Een verwoed gevecht van man tegen man ontspon zich in en om het ravijn. De assagaaien vlogen als dichte hagel door de lucht, de speren en sabels kletterden tegen elkaar.
Pieter reed midden tussen de dragonders. Hij had de buks over de schouder gehangen en vocht met zijn degen. Kalm en vastberaden ontweek hij de langs hem snorrende lichte speren. Opeens zag hij zich door twee strijders aangevallen. Maar Jager steigerde, zodat de greep van de een naar de teugel miste en Pieter hieuw tegelijkertijd met volle kracht naar de andere Zoeloe, die hem wilde doorboren. De zwarte hield het schild omhoog, maar de kling deed de ossehuid splijten en de punt drong diep in het voorhoofd van zijn aanvaller, zodat deze neerstortte.
Een van de officieren, die zich in de nabijheid bevond, uitte op dit ogenblik luide zijn bijval. Het was lord William Beresford, die zich met zijn sabel een weg baande door de zwarte massa. Een reusachtige Zoeloe trachtte hem de weg te versperren en stond, zich met zijn wit schild dekkende, tegenover hem. Lord Beresford stiet met zoveel kracht zijn sabel door het schild, dat de borst van de dappere zwarte ook doorboord werd. Op dit ogenblik zag Pieter zijn vriend, lord Fitzherbert, in groot gevaar. Hij was door Zoeloes omringd en scheen zich nauwelijks te kunnen verweren. Het bloed stroomde langs de hals van zijn moorkop en de helm was hem van het hoofd gevallen. Pieter vergat alle gevaar en sprong zijn vriend te hulp. Een zwarte, die juist naar de teugel greep, reed hij omver en met forse slagen maaide hij de aanvallers weg, zodat hij de jonge officier spoedig ruimte verschaft had.
‘Ik dank je, vriend!’ riep lord Fitzherbert, ‘ik zie dat ik de oude kling aan geen betere handen had kunnen toevertrouwen.’
De Zoeloes bleken echter te veel in aantal te zijn, de cavalerie moest terugtrekken. Ook van de andere zijde rukte een zwarte massa op, een heel leger, dat als uit de grond scheen verrezen te zijn en de Engelse ruiters de terugtocht trachtte af te snijden. Ook kolonel Buller had dit nieuwe gevaar ontdekt en de trompetters bliezen ‘retireren’. Bijna had Pieter vergeten, dat het tijd werd om te
| |
| |
vluchten, want hij ontdekte aan het hoofd van de naderende zwarte massa een ruitergestalte, die hem voorkwam als een geestverschijning. Hij kon zich niet vergissen. Dat was Dabulamanzi! Was die dappere aanvoerder niet door zijn hand gevallen bij Gingilowo? Pieter nam de teugels en staarde als versteend naar de zwarte ruiter. Maar de trompetters herhaalden hun signalen. Snel draaide hij Jager om en vluchtte in galop. Er moest spoed betracht worden, want bijna even snel als de paarden volgden de Zoeloes en Dabulamanzi trachtte met een sterke afdeling vóór de cavalerie de rivier te bereiken. Het was een geluk, dat een deel van de Boeren was achtergebleven en hun nooit missende schoten dunden de rijen van de vervolgers en hielden hen in hun vaart tegen. Ook lord Chelmsford had het gevaar opgemerkt, waarin kolonel Buller verkeerde, en liet de hoogten aan de overzijde met granaten beschieten, die zonder ophouden tussen de zwarte massa's invielen en er hun scherven en kartetskogels in het rond spreidden. Gelukkig kwamen de ruiters onder bescherming van dit granaatvuur over de rivier. Lord William Beresford droeg een gewonde sergeant voor zich op het zadel. Toch lag aan de overzijde menige roodjas tussen de zwarte lijken in het lange gras.
Deze dag had lord Chelmsford willen afwachten, om koning Cetschwayo in de gelegenheid te stellen zich te komen onderwerpen. Deze aanval bewees, dat er van onderwerping geen sprake was. Lord Chelmsford kondigde dan ook voor de volgende morgen een algemene aanval aan.
De morgen van de 4de juli reed de Engelse artillerie op twee punten tot aan de hoge oever van de rivier Unvolosi, om met haar vuur de overtocht van het hele leger te beschermen. Tot grote verbazing van lord Chelmsford en de overige aanvoerders vertoonde de vijand zich gedurende de opmars niet. Eerst trokken de Boeren naar de overkant en zochten dekking in het struikgewas langs de oever, om met hun buksen bij de hand te zijn, wanneer de vijand zich vertoonde. Er was echter geen Zoeloe te zien. Nu volgden in lange rijen de infanterie, daarna de artillerie, die onmiddellijk een geschikte stelling opzocht, vervolgens weer infanterie tot eindelijk het hele leger aan de overzijde was.
Lord Chelmsford wist, dat hij in het open veld moest strijden en voorwaarts rukken; hij wist, dat hij aangevallen zou worden en wilde dus voorzichtig zijn. Daarna vormde hij van de hele strijdmacht een carré, om naar alle zijden gedekt en beveiligd te zijn. Het 80ste infantierie-regiment en een batterij Gatlings vormden het front; het 90ste en een deel van het 93ste de linker-, het 13de en 58ste de rechter-, het 21ste, een deel van het 24ste en de rest van het 93ste de achterflank. Op de hoeken reden de kanonnen, zoals dat bij Gingilowo doelmatig gebleken was. De infanterie marcheerde in vier gelederen. Binnen het carré bevonden zich de zwarte bataljons; de cavalerie werd er voorlopig buiten gelaten. Van de legertrein waren
| |
| |
slechts de munitiewagens meegenomen, de rest bleef in het kamp aan de andere oever onder een sterke dekking achter. Ongeveer 6.000 man rukten op voor de beslissende slag.
Het verbaasde Pieter, dat de vijand zich niet liet zien. Waar waren de Zoeloeregimenten? Waar was prins Dabulamanzi gebleven? Daar hij bekend was met de omstreken van Ulundi, waagde hij zich ver vooruit en verkende alleen het terrein tot Ulundi. Terwijl hij zo over de vlakte joeg, leek het hem, alsof hij in de verte enige beweging zag, dicht bij de kraal Lickasi, waar zich een kleine heuvel was, die een uitzicht gaf mijlen in het rond. De kraal was het geliefkoosde verblijf van Cetschwayo; bij grote hitte zocht de koning daar gewoonlijk een schuilplaats, want op deze heuvel woei meestal een fris windje.
Pieter keek om. Het Engelse carré was niet meer te zien, de ruiters achter hem werden hoe langer hoe kleiner. Zou hij nog verder gaan? Hij vertrouwde op Jager en reed door. Binnen weinige minuten zag hij, wat hij had vermoed. Een grote massa Zoeloes was aan de voet van de heuvel van Lickasi opgesteld; hij herkende de versierselen en de wapens van de garde. De mannen stonden onbeweeglijk, het schild aan de arm, in een lange rij, vele gelederen diep, en vormden als het ware een wacht, want boven op de heuvel stond een groep, die hij als de koninklijke hofstoet herkende. Een gestalte, op een grote witte staf steunend stond vooraan, dat was koning Cetschwayo.
Nauwelijks had Pieter dit gezien, of de kogels floten hem om de oren en zag hij een kleine afdeling van de garde op zich afkomen. Snel wendde hij zijn paard en rende terug. Toen hij bij de zijnen terugkwam, hield hij Jager in en keek naar alle zijden rond. De cavalerie van het Engelse leger trok langzaam op het carré terug. Een wonderlijk schouwspel vertoonde zich aan zijn oog; evenwijdig met het Engelse leger, op een afstand van ongeveer 2.000 passen van de rechter flank, marcheerde een kolossale strijdmacht van de Zoeloes. Ook zij hadden een carré gevormd en het leek een schaduw van het Engelse leger. Stil en somber trok ze voorwaarts, even langzaam als de Engelsen.
De zon stond reeds vrij hoog aan de hemel; het was tussen acht en negen uur in de morgen. Pieter zag de rode linies en de schitterende wapens van de Engelse infanterie, de prachtige, met wit afgezette uniformen van de ulanen, en hoorde de muziekkorpsen de ‘Rule-Britannia-mars’ spelen. Somber stak daarbij het Zoeloeleger af, dat zwijgend en dreigend voortmarcheerde, wachtende op een gunstig ogenblik om zich op de vijand te storten.
Toen hij omkeek, ontdekte Pieter een tweede leger van de Zoeloes. Het kwam plotseling te voorschijn achter een laag kreupelbosje en bewoog zich op de linkerflank van de Engelsen, maar op grotere afstand dan het eerste. En dan verscheen ook de derde zwarte massa, die van Ulundi tegen het Engelse front oprukte. Zo was
| |
| |
het carré aan drie zijden omgeven, terwijl koning Cetschwayo uit de verte het gevecht gadesloeg, dat over het lot van zijn rijk zou beslissen.
Pieter volgde de overige ruiters, die nog in de vlakte waren gebleven, binnen het carré. De Zoeloes kwamen nader en nader en konden, zodra het hun gunstig toescheen, de drie strijdmachten tot een linie met gebogen vleugels verenigen en zodoende hun oude wijze van aanvallen toepassen. Lord Chelmsford en zijn staf waren vol bewondering voor deze manoeuvres van de vijand. Telkens liet de opperbevelhebber halt houden om de verbroken samenhang van zijn troepen te herstellen, want hij begreep, dat de Zoeloes, zodra er een opening ontstond, tot de aanval zouden overgaan. Eindelijk besloot lord Chelmsford halt te doen houden en de aanval van de Zoeloes af te wachten. De trompetten schalden, het front van het carré hield halt, de flanken sloten aan en de artillerie opende het vuur. De keuze van de stelling was uitmuntend. Het carré bevond zich op een hoogte met flauwe hellingen, zodat de Zoeloes de aanval bergopwaarts moesten doen, wat in hun nadeel was. Nauwelijks was het eerste kanonschot gevallen en de eerste granaat boven de zwarte massa op de rechterflank losgebarsten of de vijand stormde voorwaarts.
De beide voorste gelederen van de Engelsen lagen geknield, de beide achterste staken hun geweren boven de hoofden van de voorste uit en nu begon een moorddadig snelvuur. Zonder borstwering, in het open veld moest gevochten worden; standvastigheid moest voor de ontbrekende wal in de plaats treden. Niettegenstaande de hagelbui van kogels uit geweren en mitrailleurs, ondanks de granaten kwamen de Zoeloes nader, met hun snelle dansende stormpas. Maar hun gezang klonk niet over de vlakte; ze kwamen zwijgend aanstormen, men hoorde niets, want 't gekletter van hun wapens werden door het vuur van de Engelsen overstemd. Het was alsof daar een leger donkere, zwarte schaduwen oprukte. Pieter kon duidelijk zien, dat de rode, de blauwe en de zwarte schilden veel verliezen hadden geleden en nog maar afdelingen van vier- of vijfhonderd man vormden. Duidelijk herkende hij nu ook prins Dabulamanzi, die midden in de kogelregen op een zwart paard boven zijn krijgers uitstak. De prins gaf een wenk en de reserve rukte op om de voorste linie te versterken. Tegelijkertijd stormden nu ook de krijgers in het centrum en de vijandelijke rechtervleugel, die door Sirajo werden aangevoerd, naar voren, het vuur kwam overal vandaan en bedreigde ook de achterflank.
Pieter hield het oog voornamelijk op Dabulamanzi gericht. Met hoog opgeheven speer galoppeerde hij langs de linie en zette zijn vleugel en het centrum tot de aanval aan. De Zoeloes gehoorzaamden. Zij sloegen geen acht op de moorddadige kogelregen, die man na man deed neerstorten en stormden voorwaarts. Velen kwamen tot op dertig passen van het dood verspreidende carré. De Engelse soldaten zagen de dreigende, zwarte gezichten en de wapperende hoofdtooisels duidelijk voor zich. Slechts weinigen, alleen de dap- | |
| |
persten, kwamen nóg dichter bij. Het vuren was veel sterker dan bij Gingilowo, want de artillerie was talrijker, de infanterie vuurde in vier gelederen en voortdurend zorgden soldaten, die tussen de gelederen en de munitiewagens op en neer liepen, voor de vulling van de patroontassen en magazijnen. Geen dapperheid kon de zwarte strijders helpen, zij vielen allen neer. Alleen Dabulamanzi, hoewel voortdurend aan het vuur blootgesteld, bleef als door een wonder in het leven. Hij was overal, waar het gevaar het grootst was, terwijl Sirajo meer op de achtergrond bleef. Hij riep de vluchtenden halt toe, hij voerde de weer bijeenverzamelde troepjes voorwaarts. Om hem heen stortten de zwarte strijders bij tientallen neer, maar hij bleef te paard.
Tenslotte werden de verliezen zo ontzaglijk, dat de Zoeloes begonnen te aarzelen; Sirajo's vleugel maakte rechtsomkeert en het centrum trok langzaam terug onder een voortdurende kogelregen - een luid hoera klonk uit de door kruitdamp bijna onzichtbare gelederen van de Engelsen.
Lord Chelmsford reed op de ulanen toe. Hadden in de slag bij Gingilowo de dragonders de lauweren geplukt, nu zouden de ulanen een einde aan de strijd maken. Het carré opende zich, het regiment draafde naar buiten en reden êchelonsgewijze op. Het voorste escadron velde de lansen en rende op de Zoeloes los.
Maar de zwarten hadden van hun vijanden geleerd en Dabulamanzi was in hun midden. Zij vormden een kring, dekten zich met hun schilden en opende het vuur. Een aantal ruiters stortte uit het zadel. Een tweede escadron rende voorwaarts, het derde en vierde volgden. Hiertegen waren de Zoeloes niet opgewassen.
Speer en schild bleken onvoldoende tegenover de lange lansen van de Engelsen, die schild en borst doorboorden en de ene dappere verdediger na de andere zonk neer. Dabulamanzi ontkwam met slechts enkele getrouwen, maar ook het ulanenregiment liet bijna honderd man op het slagveld achter.
Op een wenk van de opperbevelhebber verlieten nu ook de Zoeloes het carré en stormden Humbati's troepen de vluchtenden achterna. De hele vlakte was bedekt met vluchtende troepen en de achtervolgende cavalerie deelde menige sabelhouw of lanssteek uit, en het hoera-geroep van de overwinnaars dreunde over het slagveld.
Pieter sloeg de richting in naar Lickasi-kraal; de heuvel was verlaten, de koning verdwenen. Hij reed naar Ulundi en zag, dat de Engelse ruiters reeds in de hoofdstad waren. Toen hij de woning van de koning naderde, zag hij het plein met ulanen gevuld en reeds lekte de vlammen langs de veranda. Hij reed langzaam terug; vol droefheid bij het zien van deze verwoesting.
Nog eenmaal keek hij om; Ulundi stond in lichterlaaie, de licht gebouwde hutten brandden als fakkels; donkere, zwarte rook steeg op. Cetschwayo's macht was gebroken en tot opluistering van de brand in zijn hoofdstad klonken de tonen van ‘Rule Britannia’.
|
|