| |
Hoofdstuk XXII
De slag bij Gingilowo
Lord Chelmsford had zijn sterke stelling aan de Tugela verlaten en trok noordwaarts de vijand tegemoet. Zijn regimenten, met hun talrijke wagens en ossen, bedekten in een brede stroom het heuvelland en bewogen zich langzaam bergop, bergaf. De Engelsen waren voorzichtiger geworden. Ze verdeelden hun troepen en wagens zo, dat men elkaar bij een onverwachte aanval ondersteunen kon. Ook hadden ze een voor- en achterhoede en flankdekkingen, die de nadering van de vijand tijdig konden ontdekken, zodat de hoofdmacht voldoende tijd had om zich in slagorde op te stellen.
| |
| |
Hierbij waren de lichte ruiters van groot nut en de Boerenvrijwilligers maakten zich zeer verdienstelijk. Hun ogen waren veel meer aan het land en zijn eigenaardigheden gewend en bovendien scherper dan die van de Engelsen en hun paarden konden meer vermoeienissen verdragen. 's Nachts, wanneer het leger aan alle zijden door verschansingen gedekt, en achter de wagens aaneengesloten in rijen en in elkaar sluitend, werd opgesteld, vormden de Boerenruiters weer een lange keten van dubbelposten, luisterend, met de buks op het zadel, naar de minste beweging in het lange gras en hun ogen bespiedden iedere schaduw, die over die vlakte trok of uit het bos te voorschijn kwam.
Pieter verwierf bij deze vermoeiende dienst de grote tevredenheid van zijn superieuren. Luitenant Dubois was met honderd ruiters bij de voorhoede van kolonel Law ingedeeld en behoorde met Pieter altijd tot de voorsten. Soms voegde zich ook majoor Walker op zijn stevig bruin paard bij hen en dan vertelden de beide officieren allerlei verhalen uit hun vroegere diensttijd, die volop de belangstelling van Pieter hadden.
Zo trok men dag aan dag verder, tot het leger het fort Ekowe tot op enige mijlen afstand genaderd was. Lord Chelmsford wilde hier trachten door signalen met kolonel Pearson in verbinding te komen. Hij zocht een hoogte op in de nabijheid van het kamp, vanwaar men fort Ekowe met de verrekijker kon zien liggen, en liet daar de heliograaf opstellen. Pieter begaf zich mee in de kring der officieren, die om de generaal stonden. Hij zag lord Chelmsford nu voor de eerste maal. Een officier van de staf plaatste een driepoot, waarop zich een beweegbare spiegel bevond; hierin werden de zonnestralen opgevangen en in de richting van het fort Ekowe weerkaatst, terwijl een andere officier het fort door een verrekijker gadesloeg.
Pieter kon fort Ekowe met het blote oog als een donker vlekje aan de horizon zien liggen en na enige tijd leek het hem, of ook daar iets flikkerends was waar te nemen. Inderdaad was het gelukt de aandacht van de belegerden te trekken en met hen in verbinding te treden. Eén van de adjudanten van de generaal schreef het aantal waargenomen flikkeringen, de volgorde en de duur op en bracht deze in begrijpelijk Engels over. Pieter sloeg dit alles met verbazing gade, maar de Zoeloes stonden er vol ontzetting bij, daar ze dit voor toverij hielden van de ergste soort en zelfs Humbati's gezicht stond heel somber.
Toen lord Chelmsford het bericht van het fort Ekowe had doorgelezen, wenkte hij Humbati en onderhield zich geruime tijd met hem. De fiere induna verloochende ook in zijn omgang met deze hooggeplaatste blanke zijn aangeboren waardigheid niet.
Nadat lord Chelmsford het onderhoud met Humbati beëindigd had, wendde hij zich tot de oudste officier van zijn staf. ‘Kolonel Pearson meent,’ sprak de lord, ‘dat er minstens 35.000 Zoeloes in de nabijheid zijn en raadt me aan op mijn hoede te zijn. Ook deze
| |
| |
induna gelooft, dat dit cijfer niet overdreven is en dat het leger van die zwarte kerels, niettegenstaande de geleden verliezen, nog meer dan 40.000 man sterk is.’ De lord zuchtte. ‘Sir Frere heeft ons een taai kluifje bezorgd,’ ging hij voort. ‘Met het tiende gedeelte aan geld en bloed zouden we binnen weinige jaren op vredelievende wijze ons doel bereikt hebben en het ergste is, dat dit ongelukkige land, wanneer wij ons doel bereiken..., er nog ellendiger aan toe zal zijn dan vroeger.’
De andere officier haalde de schouders op en antwoordde zo zacht, dat Pieter niet kon verstaan wat hij zei. Lord Chelmsford riep daarna op luide toon: ‘Te paard, heren, wij kunnen een aanval verwachten en moeten ons op een goede ontvangst van de Zoeloes voorbereiden!’
Terwijl hij zijn oppasser wenkte om hem zijn paard te brengen en het hele gevolg opsteeg, kwam een ruiter in volle ren in de richting van het kamp aanrijden. Allen wachtten zwijgend zijn komst af. Hij reed de heuvel op waar de opperbevelhebber nog steeds naast zijn paard stond en reikte deze een depêche over, terwijl hij mondeling berichtte, dat hij door kolonel Wood was gezonden.
‘Kolonel Wood heeft de 28ste en 29ste maart hevige gevechten geleverd, maar is overwinnaar gebleven,’ zei hij luid. ‘Toch heeft hij op de eerste dag 12 officieren en 86 man verloren en de tweede dag nog veel meer.’
De generaal keerde met zijn hele gevolg naar het kamp terug, aan de verdediging waarvan intussen hard was gewerkt. Het kamp vormde een reusachtige vierhoek, groot genoeg voor de troepen en de duizenden ossen die de wagens en kanonnen tot hier hadden voortgesleept. De vier zijden werden door grachten en wallen gevormd. Op enkele plaatsen waren de wallen door muren vervangen, daar de soldaten stenen uit de nabijheid hadden bijeengebracht en op elkaar hadden gestapeld. Bovendien werden de wagens in een lange rij geplaatst om achter de omwalling een tweede sterke stelling te vormen; doornstruiken werden aangebracht om alle gaten dicht te stoppen, de wallen te bedekken en onbeklimbaar te maken.
Alleen voor het geschut waren openingen vrijgelaten, waaruit de kanonnen, de vuurpijl-batterijen en mitrailleurs hun monden dreigend te voorschijn staken. Deze mitrailleurs van het Gatling-systeem hadden ieder vijfentwintig lopen, die tot een bundel verenigd waren. Bovendien werd aan de van de vijand afgekeerde kant een opening vrijgelaten, waardoor de cavalerie ten aanval kon uitrijden. Hier waren geen wallen opgeworpen en grachten gegraven, maar enige zware wagens opgesteld. In het midden van het carré bleef de nodige ruimte over voor de tenten. Drie bataljons Zoeloes, elk 800 man sterk, onder aanvoering van Humbati, versterkten de Europese troepen. Terwijl Pieter dwars door het reusachtige carré reed, trof hij lord Fitzherbert te midden van zijn dragonders aan.
De beide vrienden hadden elkaar slechts enkele malen even ont- | |
| |
moet, want ieder was te veel door de dienst beziggehouden geweest, zodat ze nu blij waren een rustig uurtje te kunnen praten. Pieter steeg af en bond Jager aan de lijn. De zon ging onder en helder begonnen de kampvuren het hele kamp te verlichten. Lord Fitzherbert nam met enige andere officieren en Pieter bij een van de vuren plaats en samen bespraken ze de gebeurtenissen. Tegen middernacht stond Pieter op. Hij had order gekregen op dat uur met vierentwintig ruiters af te marcheren en een bepaalde plaats voor het front van het kamp te bezetten, dichtbij de Inyezane-rivier, die met grote kronkelingen langs de noord- en oostzijde van het Engelse kamp stroomde, en zich twintig mijlen verder in de oceaan stortte.
De Boerenruiters kampeerden bij de dragonders en lagen eveneens rondom het vuur in een diepe slaap. Pieter wekte de aangewezen manschappen; enige ogenblikken later waren allen opgestegen en trok het kleine groepje door de opening in de wallen de versterking uit en was weldra in de donkere nacht verdwenen. Na een kwartier bereikte Pieter de oever van de rivier, loste de posten af en zond hen naar het kamp terug.
Het was doodstil; alleen het geroep van de verkenners, die elkander aanriepen en onophoudelijk heen en weer reden, was te horen. Zelfs het geluid van de hoeven werd door het hoge gras gesmoord. Bijna onhoorbaar spoelden de golven langs de oever van het ondiepe en smalle riviertje. Over het water lag een blauwgrijze nevel. Ongeveer een uur na middernacht begon de hemel duister te worden, inktzwarte wolken trokken boven de omtrek samen. Bliksemstralen doorkliefden het luchtruim en weldra kraakten de donderslagen zonder tussenpozen en viel de regen in stromen neer. Het was onmogelijk in dit noodweer iets meer te zien dan de felle bliksemstralen en het kostte grote inspanning de paarden rustig te houden. Men kon geen tien pas voor zich uitzien en de hevige regen maakte ook het horen onmogelijk. Dit onstuimig weer hield ongeveer drie uren aan; toen trokken de wolken weg en verschenen de sterren weer aan de donkerblauwe hemel. Maar het landschap had grote veranderingen ondergaan. De grond was doorweekt en het gras geplet; de Inyezane stroomde niet meer in haar bedding, maar was meer dan driemaal zo breed geworden en joeg haar golven bruisend en schuimend naar de vlakte, waar de Boeren zich bevonden. De morgen brak aan en Pieter bespiedde zorgvuldig het terrein, want hij wist, dat de Zoeloes het liefst de eerste morgenuren gebruikten voor hun aanvallen. Alles bleef echter stil. De morgenwind blies door het druipnatte gras en deed Pieter en zijn ruiters in hun natte kleding huiveren van de kou.
Plotseling dacht hij dat hij een donker voorwerp in het water zag drijven. Er werden echter tal van stukken losgerukte boomwortels, takken en struiken meegesleept door de bruisende stroom, dat hij de volgende seconde zijn achterdocht dwaasheid noemde. Hij liet Jager door het harde riet en de scherpe varens vooruitgaan. Met voor- | |
| |
overgebogen hoofd bekeek hij aandachtig het in de schemering bijna onzichtbare voorwerp. Plotseling dook hij in elkaar, zijn ogen stonden wijdopen en hij legde de buks aan in de richting van het verdachte voorwerp. Vóór hem lag, nog half in het water, de ellebogen op de oever steunend, een Zoeloe. De Zoeloe bleek verrast te zijn; hij had niet verwacht op een waakzame vijand te stoten; onbeweeglijk staarde hij in de loop van de buks. Maar 't was Pieter onmogelijk te schieten. Hij had nog nooit mensenbloed vergoten en er voer hem een rilling door de leden bij de gedachte de zwarte kerel als een stuk wild neer te moeten schieten. Jager rekte de hals, spitste de oren en begon te snuiven. Nog een seconde aarzelde Pieter, toen riep hij zacht in de taal van de Zoeloes. ‘Terug, Zoeloe!’ Er kwam een straal van vreugde op het gezicht van de zwarte krijger en de parelwitte tanden werden tusen de dikke lippen zichtbaar. Daarna liet hij zich van de oever glijden en zwom naar de overkant. Pieter wendde zijn paard en rende langs alle posten. ‘Pas op,’ riep hij hun toe, ‘de Zoeloes zijn in aantocht!’
De ruiters verdubbelden hun aandacht en toen de zon boven de horizon zichtbaar werd en als met één slag de hele omtrek verlichtte, werden een aantal zwarte gedaanten zichtbaar, die aan de overzijde van de stroom kwamen aansluipen, of zich reeds in het water bevonden.
Pieter zond een van de verkenners naar het kamp terug, om te melden, dat de vijand oprukte; hijzelf ging verderop, om te weten te komen, waar de vijand de rivier overtrok en hoe sterk hij was. Het leek hem, of daar, waar Engelse ruiters de wacht hielden, meer zwarte gedaanten zichtbaar waren, dan waar hij nu stond. Inderdaad zag hij in de verte donkere massa's op de rivier aanrukken. Het terrein aan de andere zijde was moeilijk te overzien, want de heuvels en de hellingen waren met bomen en struikgewas bedekt; maar Pieter vergiste zich niet; een sterke legermacht was in aantocht.
Intussen was het vuren bij de wachtposten sterker geworden. Een aantal Zoeloeschutters had zich al in het riet aan deze zijde van de rivier genesteld. De Boeren waren naar het kamp teruggereden en ook de Engelse verkenners waren teruggetrokken; slechts enkele ruiters hielden nog stand en onderhielden een levendig geweervuur met de voortdurend in aantal toenemende Zoeloes. Door een nauw ravijn tussen de rotsen verschenen de Zoeloes in gesloten rijen en stortten zich zonder enige aarzeling in de stroom. De rijen volgden elkaar snel op. Ze marcheerden snel, schouder aan schouder, schild aan schild, en tussen de schilden blonken de punten van de speren en de lopen van de geweren in de morgenzon. Nauw aaneengesloten zwommen ze naar de overzijde. Wel werden enkele strijders medegesleept door de sterke stroom en Pieter zag vol ontzetting, hoe die dappere kerels in de diepte verdwenen; maar de massa ging onverschrokken voorwaarts.
Pieter zette zijn paard aan en reed naar het kamp terug, zonder
| |
| |
zich te ver van de rivier te verwijderen. Boven de plek, waar de blauwschilden de rivier overtrokken, naderde een ander regiment met een breder front en Pieter herkende een van de oude regimenten van Mainzekanze. Nu keerde hij in galop terug, om door de laatste opening, die nog niet gebarricadeerd was, binnen te rijden.
Er heerste een diepe stilte in het Engelse kamp. Vele officieren, waaronder lord Chelmsford zelf, stonden op de wal door verrekijkers naar de kant te turen, vanwaar de vijand werd verwacht. Pieter deelde mede, dat naar zijn mening de kern van het Zoeloeleger in aantocht was en dat hiertoe dezelfde troepen behoorden, die bij Isandula onder Dabulamanzi hadden gevochten.
Met belangstelling vernam de generaal alles, wat de Boerenzoon vertelde over de tactiek, die de Zoeloes toen gevolgd hadden en zijn ogen waren vol strijdlust. Dit onderhoud duurde echter slechts kort, want in het volgende ogenblik werd het Zoeloeleger zichtbaar. De zwarte massa's naderden over het groene, golvende terrein en omsingelden het front en de beide flanken van het kamp in een grote boog. Lord Chelmsford keek op zijn horloge.
‘Half vijf,’ zei hij tot een van zijn adjudanten. ‘De afstand zal ongeveer 3.000 pas zijn; laat het granaatvuur openen.’
De adjudant wendde zich tot de commandant van de artillerie, die gespannen het oog op de opperbevelhebber gericht hield, en gaf een teken. Vijf seconden later dreunde de zware stem van een negenponder door de lucht en onmiddellijk daarop werd een wit wolkje zichtbaar boven de vijandelijke linie. Snel volgden de schoten elkaar nu op en de ene granaat na de andere vloog de Zoeloes tegemoet. Op de borstwering staande zag men duidelijk, dat de Engelse artillerie de goede naam, die zij bij het leger heeft, eer aandeed; granaat op granaat ontplofte in en boven de gelederen van de naakte strijders en het ene gat na het andere werd in de dicht opeengedrongen rijen geslagen. Maar steeds vulden zich die openingen weer en zonder oponthoud, met verbazingwekkende snelheid en regelmaat rukte het Zoeloeleger voorwaarts. De afstand was nu veel minder geworden en het geratel van de mitrailleurs mengde zich in het gebulder van de kanonnen. Ondanks dit verschrikkelijke vuur en geheel ongedekt voerden de Zoeloes nu een beweging uit die van hun vroegere tactiek afweek. Ze weken naar de linkerflank uit, totdat de rechtervleugel tegenover het Engelse front kwam te staan en deden nu een aanval tegen dit front.
De Engelse soldaten stonden stil en gespannen achter de omwalling. Het was te zien, dat hun hart sneller sloeg dan gewoonlijk. Zij hadden genoeg over de Zoeloes gehoord, om te weten, dat het hier een strijd op leven en dood gold.
De afstand was echter nog te groot, en de tirailleurs, die voor de aanstormende massa's uit gingen, vonden geen gunstig doel. Hun projectielen sloegen gaten in de wal en in de kappen van de wagens;
| |
| |
slechts drie of vier verdedigers werden gewond. Lord Chelmsford en zijn staf verlieten hun hoge observatiepost en stegen te paard om vanuit het middengedeelte met hun veldkijkers de beweging van de vijand gade te slaan.
Het schieten van de Zoeloes werd nu heviger. In het front van het carré kwam enige beweging; kolonel Northey, commandant van het 60ste regiment, waaraan de verdediging van dit gedeelte was opgedragen, werd zwaar gewond. Hij had over de borstwering gekeken, toen de kogel van een goed mikkende Zoeloe hem in het hoofd trof.
Toen begonnen de scherpschutters met een snelvuur uit hun Remmington geweren. Het onafgebroken geknetter hiervan vormde de grondmelodie voor de donderslagen van de negenponders en het geratel van de mitrailleurs. De kruitdamp hing als een dichte nevel boven het kamp en de gracht, zodat men niets meer van de vijand kon zien. Toch merkte men zijn aanwezigheid aan een vervaarlijk krijgsgezang, dat zelfs boven het hevige vuren uitklonk. Pieter zag, hoe de donkere massa's van de Zoeloebataljons achter de rode linies van de afgestegen dragonders stonden te beven.
Terwijl het gezang al nader en nader kwam, stak er plotseling een noordwestenwind op, die de kruitdamp uiteen dreef, zodat de ruiters, die op hun paarden waren blijven zitten, de Zoeloeregimenten weer konden zien. ‘Ah! Kijkt toch, ziet toch!’ riep lord Chelmsford vol bewondering, ‘zij dansen in het gevecht! Wat een dappere kerels!’
Pieter Marits volgde met zijn oog de aanval van de Zoeloes met dezelfde verbazing als de Engelse aanvoerder. De aanvalslinie had dezelfde breedte als het Engelse front. In het midden bevond zich het regiment van de koning, op de rechtervleugel dat van de witte en op de linkervleugel dat van de rode schilden. Aaneengesloten rukten ze voorwaarts, het schild voor de borst, de stootassagaai in de rechterhand; de vederen van de hoofdtooisels en de ossestaarten voor de borst en scheenbenen gingen gelijkmatig heen en weer. De gekleurde en gevlekte hoofdbanden waren duidelijk te herkennen. Uit de gesloten massa's werd geen enkel schot gelost. In looppas rukten ze op, geheel zonder dekking, de voornaamste induna's vooraan, en inderdaad leek de manier van hun lopen iets op een dans, zoals lord Chelmsford het genoemd had. Hun pas was huppelend en springend, alsof ze een feestdans uitvoerden. Niets kon hen tegen houden. De granaten vielen tussen hen in en krakend ontploften ze in hun dicht aaneengesloten rijen. Ze sprongen eenvoudig over hun doden en gewonden door hun gelederen, maar ze joegen hun geen vrees aan. De kleine, loden kogeltjes van de Gatling-mitrailleurs vielen als hagel in hun rijen, maar onmiddellijk werden de opengevallen plaatsen weer opgevuld. Elk schot uit de Remmingtons doorboorde schild en borst, maar het woeste gejuich en het krijgsgezang hielden aan. Ze waren nog slechts 200 pas van de wal ver- | |
| |
wijderd; de witte tanden en de rollende ogen waren duidelijk te zien. Met op elkaar geklemde tanden stonden de Engelsen achter de borstwering, schouder aan schouder, buks aan buks, en het achterste gelid stak de lopen van de geweren tussen de openingen in het voorste gelid door. Wat noch de granaten, noch de mitrailleurs, noch de vuurpijlen hadden kunnen volbrengen, deed nu het moordende vuur van de achterladers. Geen schot miste op deze korte afstand en het groene gras voor de gracht werd rood gekleurd door het bloed en was niet meer te zien door de
vele lijken. Er verschenen enkele hoofden dreigend boven de rand van de wal, maar ze zonken onmiddellijk terug en de massa kwam zo ver niet. Bij deze zware verliezen wankelden zelfs de Zoeloecolonnes; het gebrul verstomde, de overgebleven vluchtten en een zucht van verlichting ontsnapte aan de dappere verdedigers.
‘Hoera voor Oud-Engeland!’ hoorde Pieter een stem roepen. Hij keek naar lord Chelmsford, die juist zijn kijker van de ogen nam en op de hals van zijn paard klopte. ‘Hoera voor Oud-Engeland!’ klonk bij de staf en ‘Hoera voor Oud-Engeland!’ herhaalde het hele kamp.
Opeens zag Pieter een ruiter achter de resten van het regiment van de koning. Dabulamanzi rende met de speer in de hand op de vluchtelingen toe, om te trachten hen tot staan te brengen. Hij bereed een vos en Pieter herkende het luipaardevel op de rug van het paard. Zonder zadel of stijgbeugels zat hij op het vurige paard en liet het steigeren te midden van de vluchtenden, terwijl hij met de speer er op insloeg. Nieuwe troepen, de reserve, die de prins in de achterhoede gehouden had, liet hij nu oprukken. Drie verse regimenten stormden voorwaarts, hielden de teruggeslagenen tegen en voerden ze weer mee ten aanval op het front van het Engelse kamp. Nauwelijks waren de juichkreten in het carré verstomd, of reeds volgde met dezelfde snelheid en onverschrokkenheid de tweede aanval.
Een waarschuwend commando ging langs de rijen van de soldaten en onder stilzwijgen wachtte men opnieuw de aanval af. Weer klonk het vervaarlijke krijgsgezang over de vlakte. Dabulamanzi liet de verstrooide groepjes van de verslagen regimenten vóór en op de flanken van de stormcolonnes mee oprukken en van die kant de vijand met geweervuur bestoken. Dit vuur bleef niet zonder uitwerking. Menige kogel vloog door de openingen, waarachter de kanonnen waren geplaatst of over de wal en de wagens in de binnenruimte van het carré.
‘Majoor Walker!’ riep lord Chelmsford, ‘laat de Boeren oprukken ter versterking van het 60e regiment!’
De reusachtige majoor wendde zijn paard om, reed naar de Boeren, die nog steeds naast hun paarden stonden en beval hun zich naar de wallen te begeven. Slechts een klein gedeelte bleef achter, om naar Boerengebruik de paarden vast te houden; de anderen
| |
| |
klauterden tegen de verschansingen op. Ook Pieter steeg af en voegde zich bij zijn landslieden. Ze namen tussen de roodjassen plaats en naast de witte helmen kwamen honderden donkere hoeden boven de verschansing uit en honderden repeteergeweren versterkten de talrijke Remmingtons. Ze stonden hoofd aan hoofd en loop naast loop staarde de Zoeloes tegen, die met dezelfde ontembare moed onder het hevige vuur voorwaarts stormden.
De Boeren openden met de schutters van het 60ste regiment een moorddadig vuur. Krijger na krijger beet in het zand, de doodskreten vermengden zich met het krijgsgezang. Pieter lette goed op het verschil, tussen de manier van vuren van de Boeren en die van de Engelsen. Terwijl hijzelf vuurde, liet hij zijn oog langs de mannen, die naast hem stonden, gaan en zag, dat de Engelsen richtten op de massa en onophoudelijk vuurden en laadden, terwijl de Boeren nauwkeurig mikten zoals geoefende jagers en een bepaalde man op de korrel namen. Ook behoefden ze niet telkens te laden. Ze namen hun wapen slechts zelden van de schouder, de ene kogel volgde de andere met moorddadige zekerheid.
De wind dreef de kruitdamp nog steeds naar rechts, zodat de aanvallende colonnes duidelijk zichtbaar waren. Pieter had in dit gemeenschappelijke gevaar zijn afkeer van te doden overwonnen. Wanneer ook maar één plek de wanhopig aanrukkende naakte krijgers de verschansing binnenkwam, dan zou na een half uur geen enkele man meer in het kamp leven. Dat wisten allen, die daar achter de wal stonden.
Plotseling leek het Pieter, of hij beweging bespeurde achter het dikke gordijn van kruitdamp. Hij meende daar het schitteren van speren op te merken en hij herinnerde zich de eigenaardige manoeuvre, die de Zoeloes voor het begin van de slag hadden uitgevoerd. Pieter keek naar lord Chelmsford. De generaal stond nog steeds op zijn plaats in het midden van het carré en al zijn aandacht was aan het front gewijd. Pieter merkte Humbati op, die van de wagen afsprong en de opperbevelhebber naderde. Lord Chelmsford boog zich naar hem over, en richtte zijn kijker op de verdachte plaats. Daarna zond hij een van zijn adjudanten naar rechts. Deze reed de linie langs en deelde de officier mede, dat voor de rechterflank een nieuw gevaar dreigde.
Het duurde niet lang, of de Zoeloes verrieden zichzelf. Terwijl de aanval op het front werd voortgezet. Het dreunende, regelmatige krijgsgezang klonk ook aan de rechterzijde en verse regimenten kwamen uit de kruitdamp naar voren. Zonder te vuren rukten ze snel op en richtten hun aanval niet alleen op de rechterflank, maar ook op de achterzijde, die door de Schotten was bezet. Hun aanvalskreet deed de moed herleven van de anderen en stormden de zwarte drommen van drie kanten op het kamp af. Het carré leek een vuurspuwende krater; het geraas van de talloze vuurwapens en de brullende zwarten was oorverdovend. Op alle hoeken vuurden de ka- | |
| |
nonnen en mitrailleurs onafgebroken en duizenden geweren mengden zich in dit helse concert.
Meermalen leek het of de Zoeloes hun doel zouden bereiken. Over de lichamen van de gevallenen heen, die de grachten vulden, beklommen ze de borstwering. De Engelsen hadden hun bajonetten op de geweren geplaatst en staken man voor man neer, die over de borstwering heen kwam. De artilleristen schoten met hun karabijnen en de officieren met hun revolvers de enkelen neer, die binnendrongen.
Eindelijk hield de stormloop op, het gebrul verstomde. Het snelvuur van de Europeanen achter de wallen was te moorddadig voor de vijand, de tactiek van de blanken was de zwarten te machtig. De Zoeloeregimenten, sterk gedund, trokken terug en verspreidden zich over het terrein.
Lord Chelmsford gaf een teken. De wagens aan de achterzijde, die voor een uitval was bestemd, werden opzij geschoven en Humbati met zijn zwarte bataljons stormden het carré uit. Daar klonken de trompetten en de dragonders wierpen zich in het zadel. Majoor Walker trok zijn sabel en gaf ook de Boeren bevel op te stijgen. De achteruitwijkende vijand moest achtervolgd worden.
Pieter reed naast luitenant Dubois voor de Boeren uit en de reusachtige majoor wees hun de weg. Zich in het zadel omkerende schreeuwde hij: ‘Voorwaarts, dappere dikkoppen. Maakt gehakt van die nikkers!’
Maar deze ruiteraanval beviel de Boeren niet. Wel draafden ze een eind mee, maar toen ze bemerkten, dat de Zoeloes weer stand hielden, hielden ze hun paarden in. Zonder op de dreigende woorden van majoor Walker en luitenant Dubois acht te slaan, stegen ze af, wierpen zich in het gras en openden het vuur. Alleen Pieter Marits bleef bij de officieren en terwijl hij Jager vooruit dreef, was hij spoedig op de linkervleugel van de dragonders naast lord Fitzherbert. Onmiddellijk sloot zich luitenant Dubois bij hen aan en verscheen ook vloekend en zuchtend de majoor.
De meerderheid van de Zoeloes was op de vlucht gegaan, maar een deel hield stand. Dabulamanzi had met de gelukkige blik van een kundig aanvoerder een stelling gevonden, die door struikgewas en riet voordelig voor de afweer was, en daarheen had hij enige duizenden uit de beste regimenten geleid en verzameld.
Toen Pieter met de dragonders op deze laatste resten van het dappere Zoeloeleger toereed, ontdekte hij plotseling prins Dabulamanzi, die, te paard hoog boven het voetvolk uitstak. Hij wierp de buks over de schouder en trok de Spaanse kling uit de schede. ‘Adolphus!’ riep hij de lord toe, ‘zie daar Dabulamanzi's gouden hoofdband! Wie van ons beiden zal hem veroveren?’
‘Vooruit!’ schreeuwde de Engelsman terug.
Hij bereed de prachtige, zwarte hengst weer, waarmee hij destijds de wedren had gereden met de Boerenzoon.
| |
| |
De Zoeloes hadden zich achter het kreupelhout en het riet opgesteld en waren van plan hun leven zo duur mogelijk te verkopen. Zwijgend omringden zij hun induna's. Hun schilden vormden een ondoordringbare omheining, waaruit de assagaaien als doornspitsen te voorschijn staken.
In volle ren stormden de ruiters voorwaarts.
Een regen van assagaaien vloog hun tegemoet en zij werden met bekwame hand geworpen. Majoor Walker werd in de hals getroffen en stortte op de grond. Een aantal paarden steigerde en zonk op de knieën. Het volgende moment waren de ruiters echter midden in het struikgewas en een wanhopige strijd ontbrandde van man tegen man.
De Zoeloes waren niet gewend aan de strijd tegen cavalerie. Met de moed der wanhoop verdedigden zij zich. Terwijl de dragonders in volle ren op hen inreden, trachtten de Zoeloes de aanval met hun speren tegen te houden. Het kwam hier op persoonlijke moed, kracht en behendigheid aan. De Zoeloes gleden als alen tussen de ruiters door, klemden zich aan zadel en teugel vast en staken met hun assagaaien. Tal van schilden werden door de Engelse klingen doorboord en talrijke hoofdtooien gespleten.
Pieter reed tussen lord Fitzherbert en luitenant Dubois in, die zich dit genoegen niet had willen laten ontnemen, hoewel de Boeren ver achter waren en de vluchtenden een hagelbui van kogels nazonden. Alle drie hielden het oog gericht op de figuur in het midden van de sterke Zoeloe-afdeling, prins Dabulamanzi. Zonder er bij na te denken, instinctmatig, pareerde hij de assagaaien en kirri's. Een reusachtige Zoeloe sprong hem tegemoet en strekte de hand naar Jagers teugel uit, maar Pieter sloeg bliksemsnel toe, zodat de kling het luipaardevel en de haartooi doorkliefde en de strijder ineenzonk. Een induna van het regiment van de koning mikte op hem met een werp-assagaai, maar terwijl de lichte speer naar hem toevloog, bukte Pieter zich en de scherpe punt raakte slechts de rand van zijn hoed. Hij dreef daarna Jager in het dichte gewoel, want prins Dabulamanzi hield nog steeds stand.
Het riet was door de paarden en de strijders platgetrapt en tussen de harde, scherpe halmen lagen de lichamen van de Zoeloes naast die van de dragonders en paarden. Zonder medelijden vertrapten de hoeven van de paarden de doden en gewonden. Allen vooruit reden de drie ruiters, die om de ereprijs streden. Luitenant Dubois was op het ogenblik de voorste. Maar de Boerenzoon bleef in zijn onmiddelijke nabijheid. Twintig passen meer links hieuw lord Fitzherbert om zich heen. De laatste rij Zoeloes was doorbroken en nu zagen de ruiters Dabulamanzi, door slechts enige getrouwen omringd, voor zich. Toen Pieter op hem toesprong, zag hij, dat deze hem herkende. Fier hield Dabulamanzi de speer in de hoogte.
Een assagaai, door een van de zwarten geslingerd, vloog tussen Pieters borst en linkerarm door. Hij voelde snijdende pijn aan de
| |
| |
| |
| |
binnenkant van zijn arm, maar liet de teugels niet los. Lord Fitzherbert en de Fransman grepen nu onmiddellijk de laatste verdedigers aan. Pieter, zonder op de strijders te letten, drong op Dabulamanzi in. De prins trok de speer terug en deed een stoot naar de borst van Pieter, maar deze trof de assagaai met een snel toegebrachte houw achter de punt en de kling kliefde de sterke rieten schacht, zodat het puntige ijzer op de grond viel. Jager was met één sprong naast de vos en op hetzelfde ogenblik trof de degen van de Boerenzoon de zwarte aanvoerder in de borst. Dabulamanzi spreidde de armen uit en zonk achterover. Pieter greep met vaste hand naar de gouden band, rukte die af en zwaaide er zegevierend mee in de lucht.
|
|