stemming: hij weze een druk op het litteeken, een goed gemeten druk, hij weze een nasmaak van het gederfde en bevatte de bitterheid van het derven. Maar vergeet niet, mijn goede en waardige kok, dat slechts het leed der verdoemden zonder uitkomst is, zonder licht in de verte. Aan elke krocht is een einde, en al dwalen wij nog zoo lang in het duister, eens buigt onze gang, en het licht blinkt in de verte. Hebt ge wel eens gezien, hoe het licht aan het einde van een grot helderder, frisscher, nieuwer is dan het schoonste zonnelicht. Het is waard om leed te hebben, wanneer men op dit licht kan hopen.’
De Heer van Jericho zweeg en dronk bedachtzaam zijn kelk Oleroso ledig, terwijl de kok in diep gepeins verzonken bleef.
‘Ge kent,’ ging de baron voort, ‘den inhoud en de variatie mijner kelders. Het is aan U, daaruit een keus te doen, passend bij het menu dat ge denkt te serveeren.’
Weer knikte Mathurin wijs, en zijne kleine oogen staarden in een hoek van het vertrek.
‘Ik meen mijnheer den Baron begrepen te hebben,’ zei hij. ‘Ik meen dat ik zijn gevoelens kan peilen. Ook ik ben een mensch en heb mijn kruis te dragen,’ besloot hij met een zekere wijding.
De baron keek hem verwonderd aan. ‘Ik ben verbaasd, Mathurin, niet over uwe woorden, maar over mijzelve. Ik heb nooit bedacht, dat in uw leven nog iets anders was, dan de voortreffelijkheid uwer kunst. Ik vrees, mijn goede Mathurin, dat ik een zeer zelfzuchtig mensch ben, die mij het middelpunt der wereld waan.’
‘Indien mijnheer de Baron mij eenige vrijmoedige woorden wil toestaan, zal ik gaarne antwoord geven op wat U geliefdet op te merken.’
‘Het is U toegestaan, Mathurin,’ zeide de baron en schonk zich een nieuw glas sherry in.
‘Of mijnheer de Baron zelfzuchtig is en egocentrisch,’ zeide de kok rustig, ‘dat is een zaak, die zich onttrekt aan de beoordeeling van hen, die het