ling vond dat wel een idee, maar hoe moest men nu thee zetten als men het nooit geleerd heeft. Angèle bood aan het hem te leren, maar Modling had geen thee in huis, en thee te gaan kopen vond hij zonde. Dat had hij al eens in zijn leven gedaan, en toen was het ongebruikte gedeelte in vergetelheid geraakt, lichtelijk beschimmeld, en door de toenmalige hulp in het huishouden gebruikt in de goulash.
‘Eigenlijk,’ vond Claudius, ‘weten we veel te weinig van bier af. Ik drink practisch altijd pilsner,’ zei hij, ‘maar dat is natuurlijk even dwaas als om altijd Liebfraumilch of altijd Pommies Agaissac te drinken.’
Modling dronk en knikte wijs. ‘Man musste das mal ganz eingehend studieren!’
Terwijl de mannen deze ingewikkelde discussie hielden, dronk Angèle zoetjes van de heerlijke, onschuldige likeur. Ze dronk een glaasje uit nieuwsgierigheid, een tweede omdat het zo lekker was, een derde omdat het gesprek zo lang duurde, en onder het vierde, dat ze genomen had omdat Modling zo aanhield, dutte ze ongemerkt in. Haar laatste gedachte was, dat zo'n ouderwetse crapaud toch wel erg gemakkelijk zat.
Claudius en Modling knikten vaderlijk welwillend in de richting van de slapende, en Modling fluisterde: ‘Achtenveertig procent!’
Fluisterend zetten ze hun discussie voort, van drankjes kwamen ze op reizen, van reizen op schilderijen, En toen was het hek van de dam. Claudius moest vertellen wat hij op deze reis in Italië gezien had. In een dorpje bij Padua, Modling zou het niet geloven, maar daar stond een altaarstuk... Natuurlijk verschrikkelijk vuil en onderkomen, maar van een compositie... Modling vertelde van een ontheemde, die een beeldje van Claus Slüter bij zich had, en er zijn kinderen mee liet spelen.
Dat vond Claudius prachtig. ‘Kijk,’ zei hij ‘ik ben wel museumdirecteur, maar eigenlijk moet men kunstwerken, niet opbergen. Gesteld dat er niets gebeurt met dat beeldje van Slüter, dan is dat toch mooi dat een kind opgroeit met zulk een schoonheid in zijn handen. Dat kan een heel bijzonder mens worden.’
‘Stimmt,’ riep Modling uit, ‘het schooiertje was nog pas tien, en chanteerde zijn oudere lotgenoten al, om sigaretten te krijgen!’
Claudius, die inmiddels van bier was overgestapt op de uitstekende Slobivitch van Modling vond deze bijzonderheid juist een bewijs voor zijn stelling. Chantage, beweerde hij,