| |
| |
| |
XXXIII
Oom Alexander en tante Clotje stichten hun vacantieoord
Na de gedenkwaardige morgen in het najaar, toen oom Alexander zijn Brusselse flat verliet om met Dom Willem Wevers op reis te gaan, was hij er niet meer terug gelteerd. Na zijn omzwervingen was bij hij tante Clotje geland, en was daar gebleven. Hij was gebleven met Kerstmis, met Nieuwjaar, Carnaval was voorbij, en telkens als hij aanstalten maakte om de terugreis te aanvaarden, zei Clotje dat ze hem een siouter vond, om in eenzaamheid en slecht verzorgd op zijn flatje te gaan bouderen. ‘Bijf maar hier,’ zei ze dan, ‘plaats genoeg en goeie oppas. En trouwens, we moeten nu onderhand eens het vacantieoord op poten zetten!’
Dit idee van tante Clotje uit te voeren bleek niet erg eenvoudig te zijn. Over het principe waren ze het eens. Het zou een blijvend rust-, vacantie-en ontspannings oord worden voor de familieleden van haar en oom Alexander, en daar dus de beide families, de Weversen en de Frenckens gelijk berechtigd zouden zijn, was het billijk dat het aandeel dat Alexander Frencken zou bijdragen gelijk zou zijn aan dat van Clothilde Wevers. En daar school nu juist de moeilijkheid. Clotje wilde haar hebben en houden inbrengen in een stichting: het huis, de landerijen, haar pachthoeves, haar effecten, alles. Dat alles tezamen wilde ze zo laag mogelijk taxeren, om, zoals ze zei, het schrijfwerk goedkoop te houden. Oom Alexander had daartegen geen bezwaar, maar hij vond, dat hij dan een gelijk bedrag moest fourneren, en zijn bezit bestond in hoofdzaak uit aandelen en obligaties, die uit de aard der zaak zeer nauwkeurig konden worden getaxeerd. En hoewel hij overtuigd was minder te bezitten dan Clotje, was de taxatiewaarde van zijn fortuin aanzienlijk hoger dan die van de oude dame. En om nu het principe van de pariteit door te voeren wilde Clotje niet dat hij zijn hele hebben en houden inbracht.
Toen oom Alexander in een royale bui een voorschot van tienduizend gulden gefourneerd had ten bate van Don Carlos werd hij door Clotje ter verantwoording geroepen.
‘Als we goede vrienden willen blijven, dan moet je niet zo slordig met je geld omspringen, Alexander. Als je zo doorgaat, dan komt er van onze stichting niets terecht!’
| |
| |
‘Je zegt zelf altijd, Clothilde, dat ik niet mijn hele boeltje mag inbrengen omdat dit niet rechtvaardig zijn zou. Welnu, wat maakt het dan uit of ik tien mille aan die Spanjool leen. Tenslotte is hij toch ook maar een arme loebas, en een zusterskind van me.’
Maar Clotje was het met dit verweer niet eens: ‘Alexander, als ik als vrouwmens mijn boeltje laat overschrijven, dan is dat heel wat anders dan dat een mansmens als jij dat doet. Jullie hebben zo allerlei behoeften die wij vrouwen niet hebben.’
‘Zoals?’ onderbrak Alexander: ‘Jij rookt meer dan ik, je borrelt niet veel minder, je jaagt, je rijdt paard, wat is dan dat grote verschil?’
‘Mij moet je niet rekenen,’ antwoordde de aangevallene, ‘ik ben de uitzondering die de regel bevestigt, maar als je echte, fijne dames vergelijkt met echte deftige heren, dan is het verschil enorm.’
‘Jawel,’ zei Alexander, ‘je houdt er verouderde, romantische en min of meer onnette ideeën op na over deftige heren. Maar je schijnt te vergeten dat ik een toonbeeld van degelijkheid ben, altijd geweest trouwens, een ware Aloysius. Maar kom, ik ga eens de brief beantwoorden van de champagnezaak, die maar niet begrijpt waarom ik niets meer verkoop. Op die manier zou ik best mijn agentuur kunnen kwijtraken, en dan zou ik mijn champagne tegen gewone detail prijzen moeten aanschaffen.’
‘Je mag wel een paar kisten voor mij noteren,’ antwoordde Clotje, ‘dan zijn die mensen ook weer content. Maar bruut, denk eraan, geen kwezelchampagne voor Clotje.’
Dergelijke gesprekken bevorderden de verwezenlijking van hun grote plannen natuurlijk niet overmatig. Het getalm werd zo erg, dat er een brief kwam van Dom Willem aan Clotje, waarin deze informeerde hoever de zaken vorderden. Ze moesten beiden eraan denken dat een dergelijk groots plan zeker niet verloren mocht gaan, en dat ze geen van beiden nog een halve eeuw hadden om eraan te werken. Ten einde raad schreef Alexander een lange brief aan de monnik, en legde de moeilijkheid uit. ‘Misschien,’ schreef hij daarin, ‘dat ge in de wijze bezonkenheid van uw kloostercel een oplossing kunt vinden voor dit vraagstuk, dat ons wereldlingen zo moeilijk voorkomt.’
Het antwoord van de pater kwam per kerende post. Hij kon wel zien, schreef hij, dat zelfs het goede verstand van Alexander, behalve door de erfzonde, ook nog verduisterd was door Clotje's bekende verwardheid. Anders zou het voor
| |
| |
iedereen duidelijk zijn waar de oplossing gezocht moest worden. Men kon, om deze te construeren, uitgaan van twee gedachten. In de eerste plaats kon men redeneren van de toestand uit zoals die zijn zou nadat het vacantieoord zou bestaan. Wanneer dan zowel Clotje als Alexander hun hele vermogen hadden overgedragen aan de stichting, ze even rijk of arm zouden zijn, zodat er geen verschil meer was,
Een andere redenering was dat Clotje Wevers, jongedochter, en Alexander Frencken, vrijgezel, in gemeenschap van goederen zouden kunnen huwen, waarna alle verschillen waren opgelost. En zoals de zaken nu stonden, konden ze zich dan beiden verbeelden getrouwd te zijn met een rijkere wederpartij. Hij besloot zijn brief met uitvoerige aanhalingen uit het canonieke recht die betrekking hadden op het toedienen van het Sacrament des Huwelijks, op de sluiting van een huwelijk en de onontbindbaarheid door voltrekking. Kennelijk had de monnik zijn kennis van het kerkelijke recht nog eens opgefrist, en wilde nu zijn zuster en eventuele aanstaande zwager daarvan laten profiteren. De goede monnik ging nog verder. Nu hij zich eenmaal verdiept had in wereldse, financiële en rechtskundige zaken had hij nog een voorstel. Ze moesten op een of andere manier een stichting tot stand brengen, die ten doel had leden der beide families die daaraan, volgens het oordeel van het bestuur behoefte hadden, rust en ontspanning te bezorgen. Misschien was het wel goed om de mogelijkheden van studiebeurzen open te houden, of bruidsschatten voor eerbare dochters, maar dat stond niet ter zijner beoordeling. Deze stichting nu, schreef Dom Willem verder, kon worden opgericht met een stamkapitaal van één gulden (f1. - ). Bij deze stichting konden Alexander en Clotje, ten behoeve van zichzelve voor hun hele bezit een lijfrente kopen, bestaande uit kost, inwoning en bewassing voor het leven alsmede een zakcentje.
De gevolgen van deze brief waren wonderbaarlijk. In de eerste plaats zagen de beide stichters, dat hun moeilijkheden inderdaad niet de moeite van het bepraten waard waren. In de tweede plaats zag Alexander opeens een mogelijkheid, aanzienlijke besparingen te bereiken: hij zou zijn flat in Brussel opzeggen, en zijn boeltje laten overbrengen naar Clotje's huis. En tenslotte konden ze, om ongewenst commentaar te voorkomen de raad van Dom Willem opvolgen, en een huwelijk in effigis sluiten. ‘Maar,’ zei Clotje, toen ze zich met deze plannen accoord had verklaard, ‘we blijven vrij man. Ik ben niet van plan me op mijn oude dag de wet te laten stellen door een manskerel, en ik voel er evenmin iets
| |
| |
voor om je zo afschuwelijk verwaarloosde opvoeding te gaan voltooien.’
Zo werd dan besloten dat het huwelijk weliswaar in gemeenschap van goederen zou tot stand komen, maar tevens onder de door Clotje gestelde voorwaarden.
De volgende Zondag, toen de pastoor de preekstoel had beklommen en de gebruikelijke afkondigingen deed, ontstond er onder de verzamelde dorpelingen een lichte sensatie, die de rust onder de daaropvolgende preek lichtelijk verstoorde. Want de pastoor zei: ‘Zijn voornemens een christelijk huweaan te gaan, en worden voor de eerste keer afgekondigd: Alexander, Hubert, Joseph, François, Frencken, van de Parochie van Onze Lieve Vrouw ter Zavel te Brussel, en Maria, Catharina, Paula, Clothilde Wevers van deze parochie. Zij die tegen dit huwelijk enig beletsel weten, zijn in geweten verplicht hiervan kennis te geven aan de kerkelijke overheid.’
De gevoelens van de beminde gelovigen waren gemengd. Sommigen dachten dat men goed oud moest worden om goed gek te doen. Maar die zo dachten waren ver in de minderheid. De grote meerderheid zag in dit mariage de raison een verstandige zet van twee mensen, die hun laatste levensjaren niet in eenzaamheid wilden slijten. Maar voor velen, de mensen die een rol speelden in het openbare leven van het dorp, betekende deze afkondiging het ontstaan van een probleem. Immers, van oudsher was een bruiloft in de Weversfamilie niet een particuliere aangelegenheid van het bruidspaar en de familie: het was een zaak die de hele dorpsgemeenschap betrof. De weg van het huis naar de kerk placht versierd te worden. De dorpelingen legden botje bij botje om een geschenk aan te bieden, zo deftige en aanzienlijke lieden waardig. De harmonie, de liedertafel, de schutterij, en wat er nog meer van dergelijke maatschappijen bestond, moesten het hunne bijdragen om de bruiloft luister bij te zetten. Omgekeerd, de familie Wevers placht een huwelijk in de familie met de dorpelingen samen te vieren, in dier voege dat soms dagen achtereen gefeest werd op kosten der familie. Er werd op de binnenplaats gegeten en gedronken, of bij slecht weer in een van de schuren. Er was des avonds bal, er waren, de eerste schoolvrije middag, kinderfeesten: wedstrijden, gepaard met rijkelijke tractaties. De oudjes in het gesticht kregen iets extra's; het broederklooster kreeg wijn, en de nonnen taarten. En gewoonlijk werd er een stichting in het leven geroepen, bijvoorbeeld een studiebeurs voor een seminarist uit de parochie, of nieuwe litur- | |
| |
gische gewaden voor de kerk. En nu zaten de dorpelingen, die dit alles wisten, te luisteren naar de preek van meneer Pastoor die het had over de ware versterving, en vroegen zich af, hoe het met dit merkwaardige huwelijk gaan zou. Zou de bruiloft op ouderwetse wijze gevierd worden? Zou het pas hebben om de zeventigjarige bruid met kamerschoten en een aubade te
wekken? Zouden er bruidjes nodig zijn om bloemen te strooien op weg naar de kerk? Zou de bruidegom worden ingehaald met muziek, de dag voor het trouwen? Na de kerk kwamen de mannen, als gewoonlijk, bijeen in het Wapen van Limburg, en terwijl ze hun dorst laafden, en de atmosfeer steeds ondoorzichtiger maakten door de rook van hun pijpen en sigaren, werden deze vragen breedvoerig besproken. Het was echter allemaal zo moeilijk dat het laat en later werd zonder dat men tot besluiten kwam. De vrouwen zonden kinderen als boodschappers naar de herberg, eerst om te zeggen, dat ze de aardappelen hadden opgezet, iets later om mede te delen, dat de aardappelen knetsch kookten, en dat het vlees stond te verzuiëlen. Maar toen de mannen tenslotte thuis kwamen waren de vrouwen zo diep overtuigd van de gewichtigheid der te nemen besluiten, dat ze de rode hoofden der herbergbezoekers negeerden, en met geen woord repten over de late thuiskomst.
Dat er een cadeau moest komen, daar was men het over eens. De onterikken die grapjes maakten overwiegen en kinderwagens hadden geen succes, wie morden over het onzinnige cadeaux te kopen voor mensen, die met een voet in het graf stonden werden overschreeuwd door de meerderheid. Een cadeau moest er komen, en men zou zich niet laten kennen. Tenslotte vond het voorstel een theeservies te laten maken in Maastricht nogal bijval, want op deze wijze kon men aan de wijd en zijd beroemde porceleinverzameling van de Weversen nog een fraai en uniek stuk toevoegen. Ze toonden dat ze, hoewel wonende in een grensgewest van Nederland, voldoende van de methodes van hun Hollandse landgenoten hadden overgenomen, want ze benoemden een commissie die maar eens in Maastricht moest gaan praten. Om echter de werkzaamheden te bekorten werd als lid daaraan toegevoegd de nieuwe onderwijzer, die niet alleen uit Friesland afkomstig, maar bovendien geheelonthouder was. Wat betreft de andere, uiterlijke vieringen werd men het niet eens. De meesten wilden, zoals ze zeiden: gewoon doen. Of de bruid zeventig of zeventien was, maakte geen verschil: men was eerbetoon verschuldigd aan de familie, en daarmee basta. Tenslotte kwam men overeen, dat het beste
| |
| |
zijn zou Clotje zelve te polsen, en aangezien de rentmeester ter plaatse was, werd deze met die diplomatieke zending belast. Hij kreeg echter de uitdrukkelijke opdracht duidelijk te laten uitkomen, dat het niet de bedoeling was om zich te onttrekken aan een plicht, maar om de freule helemaal haar zin te geven.
Het bleek dan dat Clotje niets voelde voor erepoorten en slingers. ‘Ik ga gewoon in mijn daagse japon naar de kerk,’ verklaarde ze, ‘en hoe minder tralala hoe liever het me is!’ Wel wilde ze natuurlijk haar medeburgers onthalen, maar dat zou geschieden wanneer het rust- en vacantieoord werd ingewijd. Dan konden de dorpelingen tegelijk kennis maken met de te verwachten gasten. Verder zou Clotje aan de kerk nieuwe klokken geven, en Alexander wilde de muziektent, die tijdens de beschieting door de Amerikanen, in 1944, was afgebrand, in groter luister herbouwen. En omdat het groot koper van de Harmonie ernstig had geleden tijdens de oorlogsdagen, wilde het aanstaande echtpaar dit ook nog wel aanvullen.
Zo werden de zaken tot aller tevredenheid opgelost, en toen. Alexander en Clotje Woensdags na Beloken Pasen in een stil Misje trouwden, was de belangstelling groot, maar werd in het openbaar weinig feest gevierd. Eigenlijk waren alleen de commissieleden, die het theeservies hadden aangeboden bezienswaardig. Na ingetogen en deftig de wensen der dorpelingen te hebben overgebracht en enige glazen van Alexanders champagne te hebben gedronken, waren ze in het dorp teruggekeerd, en ledigden nog menig glas op de gezondheid van het bruidspaar. Maar tot diep in de nacht uitten ze hun verontwaardiging over het gedrag van de onderwijzer. Deze had, vertelden ze aan ieder die het horen wilde, de freule een confusie aangedaan, door de champagne te weigeren, en te vragen om een glas limonade, een drank die in Clotje's huis niet te vinden was. Deze gebeurtenis had zo diepe indruk gemaakt, dat de burgemeester en de veearts, die tegen drie uren in de nacht naar huis kuierden, midden op de markt plotseling in een luid gelach uitbarstten en riepen: ‘Limonaad! Nou vraag ik je; Clotje en limonaad!’
|
|