heven te worden. ‘Ik had je al willen voorstellen,’ ging Angèle voort, ‘om maar niet te komen. Ik weet dat je dergelijke uiteenzettingen op de man af verschrikkelijk vindt, en ik ben bang dat je weer eens zou gaan bemiddelen voordat de zaak gesaneerd is.’ Claudius hield nog een betoog dat men de zaken ook kon saneren zonder ongenoegen te krijgen, en hij bezwoer zijn vrouw om toch haar familieleden te sparen. Want Claudius wist, door de ervaring wijs geworden, dat Angèle niet alleen een ongemeen scherpe kijk had op de zwakheden en feilen van haar medemensen, maar af en toe, in de sporadische gevallen dat haar dit nuttig leek, haar vaak vernietigende diagnoses in bloemrijke en ironische taal placht weer te geven.
Als enig antwoord op zijn vermaningen kreeg Claudius een kus, en de verzekering dat zij hem zo lief vond omdat hij zo goed was. Hij had nog een beetje tegengestribbeld, gezegd, dat hij best streng kon optreden als dat nodig was, maar dat het niet nodig was om personen en zaken te vermengen.
Met een zucht vervolgde Claudius zijn brief:
‘Ik kan dus alleen maar afgaan op de mededelingen van je moeder, en op de schaarse opmerkingen die je oom Lambert en Henri Wösten hebben gemaakt. Volgens deze laatste heeft je moeder een zeer fijn spel gespeeld: ze is begonnen met een zo fel requisitoir tegen de leiding van de directie, dat oom Lambert, die als president-commissaris fungeerde, het af en toe te kwaad kreeg. Je moet intussen bedenken, dat hij deze functie vervult omdat hij de laatst overgeblevene is van de oudere generatie Perelaers, en niet kon begrijpen dat het bedrijf niet meer zo florissant is als in zijn tijd.
Je oom Matthieu heeft daarna, volgens de berichten, een zeer onzakelijke en onduidelijke verdediging van zijn beleid gegeven, maar hij kon het feit natuurlijk niet wegredeneren, dat de fabriek inderdaad op het randje van de ondergang verkeerde door de slechte kaspositie. Hij werd gedwongen om de kas-, bank- en giroboeken ter tafel te brengen, en daaruit bleek dat hij inderdaad in het laatste jaar grote bedragen had opgenomen, maar eveneens bleek, dat neef Jean eigenlijk alleen op kantoor kwam als hij weer eens geld nodig had.’
Claudius glimlachte bij de herinnering aan Henri Wöstens verslag. Heel de familie wist, dat neef Jean, verstokt vrijgezel, een zwak had voor het schone geslacht, en deze zwakheid uitte door vele en kostbare amoureuse avonturen. Naarmate hij echter ouder werd, werden zijn verhoudingen langduriger, en de eisen van zijn paramours hoger. En zo had hij