len had gevolgd, bood een taxi aan: dat kon, omdat hij in de komende vasten, wanneer hij zich het roken ontzegde, van zijn zakgeld zou overhouden. Dus besloot Servaas zijn regenjas en alpino achter te laten, en in vol ornaat, met tulband en al, naar het feest te rijden. Maar toen hij de tulband, die eigenlijk wel een beetje leek op een tocque van Queen Mary, opzette, zag hij Paca verbleken, en het leek alsof het meisje opeens aan verstandsverbijstering leed. Ze danste opgewonden door de kamer en riep: ‘Ik weet het, ik weet het! We moeten direct naar het huis van Veronique!’
Het duurde even voordat de rest der aanwezigen begreep wat er aan de hand was, maar het bleek dat ze door het zien van de grote, namaak smaragd, die de pluim op de tulband op zijn plaats hield, opeens een idee had gekregen betreffende de verblijfplaats van de laatste van Véroniques vermiste stenen.
Het vermoeden bleek juist te zijn. Nadat Jules de Oosterlingen had herkend, en wijs was geworden uit het verwarde verhaal van Paca liet hij de jongelui toe. Paca holde, zo snel als haar vele omhulsels dat toelieten naar de slaapkamer van de overledene, en greep uit een kast een vreemd hoedje met een aigrette. Voordat Servaas wist wat er gebeurde, had Paca met zijn kris het ornament dat de pluim op zijn plaats hield ervan los getornd, en begon toen met haar gezonde tanden het fluwelen omhulsel van de knoop los te rukken. Na enige ogenblikken lag in haar hand een bijzonder fraaie smaragd.
‘Jassesmarante,’ zei Jules onthutst.
‘Allemachtig,’ fluisterde Servaas.
En Paca sprong gelukkig en blozend door de kamer rond, en toen ze zich in de leunstoel bij het raam liet neervallen riep ze: ‘Ik vind altijd dingen als Claudius er niet is!’
Maar op hetzelfde ogenblik drong zich de herinnering op aan de keer, dat Claudius er wel was, en dat ze, toen de stenen gevonden waren, gehuild had en op zijn schouder geleund. Onwillekeurig keek ze naar zijn zoon, de maharadja, haar gezel voor die avond. Servaas stond daar in zijn vreemde kledij zo rustig en zo sterk, onwrikbaar, dat het meisje onwillekeurig moest denken, dat men op Servaas kon steunen en leunen, even goed, en misschien beter dan op Claudius.
Toen Servaas dan ook na het feest van zijn maharana afscheid nam, ontmoetten zijn tedere en beschroomde avances minder weerstand dan hij bij zo'n uiterst knap meisje wel verwacht had. Het gebeurde in de vestibule bij van den Dries,