van zijn maaltijd te vertragen. En toen hij klaar was, zag hij tot zijn ontzetting dat aan een tafeltje vlak blij het zijne een drietal mensen plaats nam, die blijkbaar erge schik in hun leven hadden: het waren Claudius met de twee dames, die Matthieu niet kende. Gelukkig zat Claudius met de rug naar Matthieu toe, en deze hoopte maar, dat hij ongemerkt zou kunnen ontkomen.
Maar toen Clotje op haar luidruchtige wijze een jachtverhaal had verteld, dat nogal ruw uitviel, keek Claudius, een beetje gegeneerd om zich heen, en keek daarbij Matthieu recht in de ogen.
Claudius, die ook in de beste stemming was, stond onmiddellijk op, kwam naar zijn zwager toe, schudde hem de hand, en nodigde hem uit om aan hun tafeltje te komen zitten. ‘Ik heb al gegeten, kerel, en ik moet zo weg,’ zei Matthieu een beetje ongelukkig.
‘Dan kom je aan ons tafeltje één glas fine drinken,’ zei de opgetogen executeur, ‘je moet weten dat we vandaag een groot succes hebben gehad. Laat ik je voorstellen aan de twee bekwaamste en de twee charmantste schatzoeksters van West Europa: freule Clothilde Wevers, genaamd tante Clotje en Paca van den Dries.’ Geïnteresseerd keek Matthieu naar het meisje, waarover zoveel kwaads werd gezegd in Claudius' woonplaats.
‘Even dan,’ zei hij, en nam inderdaad plaats na voorgesteld te zijn. Belangstellend informeerde hij wat het succes was, dat gevierd moest worden.
‘We hebben de rozenkrans van Véronique, en hij was helemaal niet begraven,’ riep Claudius opgetogen, ‘we kunnen de oude dame met rust laten.’
Matthieu kreeg een gevoel, alsof men hem met een hout op het hoofd had geslagen. Zenuwachtig keek hij op zijn horloge. Over tien minuten zouden Driek en Kees in de grafkelder zijn, voor niets!
‘Ik moet weg,’ zei Matthieu, het is hoog tijd.
‘Je krijgt een glas cognac,’ antwoordde Claudius.
‘Ik kan heus niet wachten,’ antwoordde de armzalige leerlooier, ‘het is, het is heel dringend.’ Zonder af te wachten stond hij op, maakte een buiging voor de dames, en mompelde dat hij Claudius later wel zou vertellen waarom hij zo'n haast had.
Claudius keek hem hoofdschuddend na. ‘Wat die toch heeft de laatste tijd...’ mompelde hij.
Paca was inmiddels begonnen een vrolijk verhaal te vertellen uit haar studentenwereld, maar tot zijn spijt merkte haar