| |
| |
| |
XIX
Paca zoekt naar schatten, en weert een invasie af
Daags na Angèle's verjaardag arriveerde in het boelhuis een brief van de firma van Hurk en Pereira, waarin de nog levende directeur mededeelde, welke geheimzinnige transactie had plaats gevonden tussen zijn huis en wijlen mejuffrouw V. Frencken. In de brief was vooreerst een lijst opgenomen van sieraden die door de overledene waren verkocht, en tegen welke prijs. Voor iets meer dan dat bedrag had Véronique een klein aantal geslepen maar ongezette stenen gekocht. De kwaliteit van de aankopen was zodanig, dat er in het geheel slechts negen stenen nodig waren om een behoorlijk burgermansfortuin te beleggen. En de hoogte van het bedrag ontlokte Paca een fluittoon van verbazing.
Even overwoog ze of ze Claudius zou opbellen, maar het was nog vroeg, en ze veronderstelde dat haar werkgever nog uitrustte van de vermoeienissen van het verjaarsfeest. Maar alles tezamen voelde het meisje zich niet op haar gemak. De stenen, zo redeneerde ze, moesten in huis zijn, als tenminste Véronique ze niet had verkocht. Maar daarvoor was geen enkele aanwijzing, want een dergelijke som zou zeker door de nauwgezette oude dame zijn geboekt. Op geen enkele bankafrekening, op geen enkele girostrook werd een dergelijk bedrag vermeld, sterker nog, sinds 1940 was op geen enkel tijdstip het gezamenlijk saldo van bank en giro tot die hoogte opgelopen. Ofwel de stenen moesten nog in Véroniques bezit zijn geweest op het ogenblik van haar dood, ofwel ze moest even geheimzinnig de stenen weer hebben verkocht en voor het bedrag andere beleggingen hebben gekocht.
Paca besloot op eigen houtje een beetje speurwerk te doen. Vooreerst vergeleek ze de taxatielijsten van het mannetje de Vries en het door hem geproduceerde document met het verkooprapport van van Hurk en Pereira. Het bleek dat inderdaad de verkochte juwelen met de nog aanwezige overeen kwamen met wat er maximaal aan juwelen was geweest, echter met één uitzondering. Op het document de Vries stond een ring vermeld, die bezet was met drie briljanten en vier smaragden, en die ring was noch verkocht, noch aangetroffen in de nalatenschap. Paca zag drie mogelijkheden: òfwel
| |
| |
Véronique had de ring verloren, òfwel ze had hem weggeschonken, òfwel ze had hem ooit verkocht zonder dat er van die transactie iets was geboekt. Het meisje mijmerde over de drie mogelijkheden, en trachtte zich voor te stellen wat er gebeurd zou zijn als de oude dame zulk een respectabele ring zou hebben verloren. Natuurlijk zou ze met de grondigheid van de bijbelse vrouw die haar drachme had verloren, het huis hebben onderzocht. En daartoe zou ze de hulp nodig hebben gehad van Lucie en Jules. Het eerste wat ze dus deed was Jules op te zoeken, en toen ze in diens trouw hartigen correcte gezicht keek, besloot ze hem in haar vertrouwen te nemen, op gevaar af dat Claudius dat zou afkeuren. Jules wist zeker dat de freule in de laatste twintig jaren geen enkel juweel verloren had, ze zou er zeker over hebben geklaagd. Ze klaagde zelfs als ze een vingerhoed van blik had verloren, en placht dan verwijten te uiten over de weinige nauwkeurigheid waarmede blijkbaar werd gepoetst.
Daarop zei Paca zonder overgang: ‘Jules, je moet niet denken dat ik gek ben, maar hier in huis is een schat verborgen.’ Jules knipperde met de ogen en zei toen volkomen onaangedaan: ‘U bedoelt de vluchtschat van de freule?’
‘Je weet er dus van!’ zei Paca een beetje kwaad, ‘en je laat ons maar ploeteren!’
‘Ik weet er niet veel van, freule,’ antwoordde Jules waardig, ‘en mijn positie brengt niet mee, dat ik me zal inmengen in de zaken van mijn meerderen. Maar nu U ernaar vraagt, nu zeg ik: ja, de freule zaliger had een vluchtschat.’
Paca overstroomde hem met een vloed van vragen maar de wetenschap van de huisknecht was beperkt.
‘Het fijne weet ik ook niet,’ zei hij, ‘maar ik weet van het bestaan af. Toen 10 Mei 1940 de Duitsers hun inval deden, heb ik de freule de raad gegeven uit te wijken, en ik heb aangeboden haar te vergezellen met al haar draagbare kostbaarheden. Als ik het zo zeggen mag ben ik blij dat het plan niet is doorgegaan, want natuurlijk zou men ons onderweg hebben beroofd van die daagbare kostbaarheden. De freule ging dus niet in op het plan, maar ze zei wel, dat ze mijn aanbod heel erg waardeerde. Mijn geleide echter had ze niet nodig naar ze zei. Ze zou zich wel redden, ook zonder bagage. Ik nam toen de vrijheid op te merken, dat ze wel eens terecht kon komen waar men van haar financiële toestand niet op de hoogte was, en waar men er ook niet naar kon informeren. En weet U wat de freule daarop zeide? Ze gaf me tien gulden en zei, dat ze overal waar ze gaan en staan zou, de nodige middelen zou vinden om te leven. En ze zei ook nog, dat ze
| |
| |
haar lot onder de hoede had gesteld van Onze Lieve Vrouw. En daaruit maakte ik op, dat ze een middel had gevonden om een grote waarde mee te dragen in een klein bestek.’
Paca lichtte Jules in over de stenen, en begon met hem te gissen waar die stenen wel konden zijn, hoe Véronique die stenen onopvallend zou kunnen meevoeren. Ze redeneerden ongeveer evenals Claudius en de zijnen de vorige avond hadden gedaan, maar in hun gezelschap was geen Angèle die het geheim nog verdiepte door sibyllische uitspraken. Tegen lunchtijd waren ze het eens, dat een handtas wel het meest waarschijnlijk zijn zou. Ze besloten na de lunch alle handtassen in Véroniques nalatenschap aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen. En op dat ogenblik ging de telefoon, en Paca werd geconfronteerd met een privéprobleem, dat haar aandacht erg afleidde van de verborgen schat.
Aan de andere kant van de lijn immers was een van Paca's vele aanbidders die haar uitnodigde om met hem naar de bioscoop te gaan die avond. Zonder verder nadenken stemde Paca toe, maar nadat ze had afgebeld overwoog ze, dat ze in een moeilijk parket was geraakt. De verhouding tussen Paca en dat vriendje was namelijk in het kritieke stadium gekomen dat de jongeman elk ogenblik zijn hoofd kon verliezen, en haar hand zou vragen. Ze wist echter niet wat ze op die vraag zou moeten antwoorden. Moest het antwoord ontkennend luiden, dan werd het tijd om onderhand op te houden zijn uitnodigingen aan te nemen. Zou het antwoord ooit bevestigend kunnen luiden, en daarop was naar Paca's schatting vijftig procent kans, dan moest ze de jongen niet afstoten. Ze kon natuurlijk, kapitaliste die ze tegenwoordig was, haar broer met een van diens vriendinnen naar dezelfde bioscoop dirigeren, en het tweetal dan toevallig ontmoeten, maar dat vond ze eigenlijk niet sportief, en ook niet bevorderlijk om haar inzicht in het karakter van haar aanbidder te verdiepen. Het enige zou zijn, om het jongmens aan het lijntje te houden, zijn avances te temperen, maar te laten doorschemeren dat zijn kansen niet erg slecht stonden.
‘Hemeltje,’ mompelde ze halfluid, ‘waarom kunnen de mensen over dergelijke dingen niet eerlijk praten!’ Ze schrok omdat de stem van Jules naast haar zeide: ‘Neemt U mij niet kwalijk, freule, maar had U het tegen mij?’ En toen hij geen antwoord kreeg voegde hij eraan toe: ‘Ik ben zo vrij geweest de achtendertig handtassen van wijlen freule Véronique op de tafel van de tuinkamer te leggen.’
‘Achtendertig!’ dacht Paca toen ze naar de tuinkamer ging, ‘het karweitje wel!’ Maar het bleek dat Jules als het ware de
| |
| |
tassen al had gesorteerd naar waarschijnlijkheid. Aan een kant van de tafel lagen de minst waarschijnlijke tassen: twee met zilveren beugel, die zeker de rooflust zouden hebben opgewekt, een zilveren avondtasje, bestaande uit een netwerk van fijne zilveren ringetjes, een verguld zilveren kralentasje.
Vervolgens kwam een sortering, die haar onwaarschijnlijkheid ontleende aan de weinige degelijkheid van het maaksel: brocaten tasjes, fluwelen reticules en dergelijke.
Wat Jules blijkbaar de waarschijnlijkste tas vond was een stevige, omvangrijke tas van bruin leer, met veel sloten en vakjes. Opvaend was verder dat deze tas wel door de ouderdom gedeeltelijk verkleurd was, maar geen tekenen van slijtage vertoonde. ‘Jules zal Véronique wel beter gekend hebben dan wij allemaal,’ bedacht Paca, terwijl ze de tas ter hand nam, ‘maar deze is zo degelijk en zo duidelijk een schatkist, dat ik ze nooit zou hebben uitgekozen.’ Ze spiedde of ze geen andere tassen zag, die er, voor Véroniques doen, onogelijk uitzagen, maar alles was eigenlijk te keurig.
De tas die Jules de meeste kans gaf vertoonde nergens sporen van maakwerk om een geheime bergplaats te maken. Het stiksel was volkomen nieuw en ongeschonden, behalve bij het handvat, waar één steekje was losgetornd. Voorzichtig tornde Paca het stiksel verder los, maar er kwam niets voor de dag dat niet thuishoorde in een degelijke tas. Paca onderzocht de bodem, de voering, en het enige wat nog kans gaf was de dikte van de bodem. Ze haalde twee breipennen van gelijke lengte, zette de een in, en de andere naast de tas, en kon constateren, dat ook hier weinig ruimte was voor een geheime bergplaats.
Toch onderzocht ze de binnenbodem, en bemerkte, plotseling opgewonden, dat de binnenbodem in werkelijkheid een stuk carton of leer was, dat omnaaid was met de moiré zijde der voering. En die binnenbodem lag los.
Zenuwachtig, onhandig van opwinding, trachtte ze de bodem op te lichten. Ze werkte ingespannen, de tong uit haar mond, en eindelijk, na vier of vijf vergeefse pogingen lukte het. Ze legde de losse bodem voorlopig op zij, en ging met de tas naar het raam om meer licht te hebben. En jawel op de onderste bodem lag een tamelijk groot geel couvert. Paca zette de tas neer: ze was zo van streek, dat ze even moest gaan zitten. Ze had de schat gevonden, bedacht ze, en niemand wist ervan. Als ze wilde... nu had ze een kans om ineens rijk te zijn. Half verrukt, half angstig fluisterde ze het bedrag dat de stenen hadden gekost. Maar dat ogenblik van zwakte
| |
| |
duurde maar kort. Paca barstte in tranen uit, smeet kwaad de valse bodem weer in de tas, zette die in een kast, draaide de sleutel om, en stak deze in haar blouse. Toen stampvoette ze, en zei heel hard ‘Kletskoek’, met welk woord ze haar ethische en psychologische opwellingen resumeerde.
Zonder nog een ogenblik te aarzelen ging ze de kamer uit, naar de garderobe, en begon haar mantel aante trekken. Maar terwijl ze daarmee bezig was, besloot ze Claudius op te bellen. Ze draaide het nummer van het museum, en inderdaad trof ze haar werkgever daar aan.
Zonder enige plichtpleging vertelde Paca aan Claudius, dat hij zo gauw mogelijk moest komen, omdat er iets belangrijks was gebeurd. Claudius informeerde behoedzaam of zij soms iets gevonden had, en op het bevestigende antwoord van het meisje zei hij: ‘Laat het dan niet in het huis achter, maar breng het naar een bank. Of neem het mee naar huis en geef het je vader in bewaring. Ik kom morgen, hoewel ik eigenlijk niet kan.’
Terwijl Paca telefoneerde aan het toestel in de garderobe, was er gebeld, en Jules had Pia Wösten en Driek Damen binnengelaten. Deze hadden het gesprek beluisterd, omdat Paca als naar gewoonte, de deur van de garderobe had opengelaten.
Met een vloed van woorden stortte Pia zich op haar achternicht: ‘Enig zeg,’ kraaide ze, ‘je hebt ze dus gevonden! Mag ik ze eens zien? O, ja, dit is Driek Damen, mijn fiancé. Hij moest voor zaken in den Haag zijn, zie je, en daarom maken we er maar een dagje van. En omdat we toch in den Haag zijn, kwamen we maar eens kijken, of we je konden helpen met zoeken. We hoorden ervan gisteren, bij oom Claudius en tante Angèle. Waar zijn ze?’
Paca keek haar verwante aan met een tamelijk onhartelijke blik. ‘Ik denk niet dat ik je iets zal laten zien, Pia, temeer omdat ik ‘ze’ zelf nog niet heb gezien. Ik moet doen wat Claudius me opdraagt, en dat is in veiligheid brengen wat ik gevonden heb.’
‘Dus U weet nog niet eens zeker, dat U de stenen gevonden hebt?’ vroeg Driek hoopvol. Beduusd keek Paca hem aan. ‘Nee,’ zei ze, ‘maar wat kan het anders zijn?’
Jules, die zich op de achtergrond hield luisterde intussen met aandacht. ‘Zou ik even mogen storen, freule,’ zei hij tot Paca, ‘er schiet me iets te binnen.’
‘Vooruit ermee, vooruit ermee,’ riep Pia, maar Jules merkte afgemeten op, dat het hem wenselijk voorkwam zijn ontdekking alleen aan Paca te melden. ‘Maar wij zullen er toch geen
| |
| |
misbruik van maken,’ spotte Pia, en Driek uitte een energiek: ‘Bespottelijk.’
Paca keek de beide indringers een beetje twijfelend aan, aarzelde even en zei: ‘Ik geloof dat je gelijk hebt, Jules,’ en tot Pia en haar vriend: ‘Excuseer een ogenblik.’ Ze verdween in de garderobe, en gaf Jules een wenk om haar te volgen. Jules trok de deur achter zich dicht en zei geheimzinnig: ‘Neemt U me niet kwalijk, mar dit was de enige manier om U onder vier ogen iets te zeggen. Ik heb tot mijn spijt zowel Uw gesprek met meneer Claudius, als dat met juffrouw Pia en die meneer gevolgd. En het komt me voor, dat hoe minder mensen weten van uw vondst, hoe beter het is. Niet dat ik iemand wantrouw, maar tenslotte kennen we die meneer Damen toch helemaal niet. Als ik U een raad zou mogen geven, freule, dan zou die zijn, dat U mij opdraagt het gevondene naar een bank te brengen, terwijl U het gesprek met juffrouw Pia en meneer Damen voortzet...’ Paca dacht even, knikte, en zei Jules haar te volgen. Weer verontschuldigde ze zich tegenover de bezoekers, vroeg hen weer even te wachten, en stapte toen met Jules resoluut naar de kast waarin ze haar vondst had opgeborgen. Wonderlijk koelbloedig lichtte ze de losse bodem der tas op, greep naar de enveloppe, en haalde die tevoorschijn. Verbaasd voelde ze dat het couvert volkomen plat was, en zeer weinig woog. ‘Dit is het niet,’ stotterde ze, ‘ik dacht...’
Toen zag ze dat op de enveloppe de naam en het adres gedrukt was van een grote bank. Even aarzelde ze, en sneed toen resoluut de enveloppe open. Ze bleek niets anders te bevatten dan een reiscredietbrief, gedateerd 11 November 1939, luidende in Engelse ponden.
Paca en Jules keken elkaar aan, en opeens begon het meisje te lachen. Ze opende de deur en riep Pia: ‘Kom maar eens kijken, dan laat ik je mijn vondst zien!’ Op een drafje kwamen Pia en Driek binnen, en stonden enigszins verbouwereerd te kijken, toen Paca, luid lachende een stuk papier in de hoogte hield en zei: ‘Dit is het nu!’
De credietbrief ging van hand tot hand, en op het gezicht van Pia tekende zich een diepe teleurstelling af. Alleen Driek gaf commentaar: ‘Dit is natuurlijk niets waard, maar het bewijst wel dat U die vluchttas van de overledene hebt ontdekt, juffrouw van den Dries. Maar de schat heeft dus in de tas gezeten.’
Paca rekende in gedachten het bedrag van de credietbrief om in guldens en kwam tot de ontdekking, dat het ongeveer gelijk was aan de waarde van de verdwenen juwelen.
| |
| |
‘Kinderen,’ zei ze, ‘we hoeven niet verder te zoeken! Dit is werkelijk de oplossing van het geheim. Dit vertegenwoordigt de tegenwaarde van de juwelen! En als jullie me nu niet kwalijk nemen, dan ga ik als de bliksem er vandoor.’
Toen enige minuten later Pia en Driek gearmd op straat liepen, kon Pia haar teleurstelling nog niet verkroppen. ‘Dus dat is het einde van de roman,’ zei ze een beetje bitter. Driek knikte, maar opeens liet hij zijn meisje los, bleef staan, en zei: ‘Dit is helemaal niet het einde. Ik maak me sterk, dat deze reiscredietbrief niets, maar dan ook niets te maken heeft met die juwelengeschiedenis. Die brief was alleen maar een dubbele zekerheid voor de aanstaande vluchtelinge.’ Ze zochten een tearoom op, en Driek overstelpte Pia met een technisch betoog over reiscredietbrieven en dergelijke, dat het meisje maar half begreep. Geleidelijk bracht ze het gesprek op lieflijker onderwerpen, maar net toen Driek aanstalten maakte haar in zijn armen te nemen vroeg hij opeens: ‘Waar ligt Véronique begraven?’
Het mag een wonder heten dat Pia op dat ogenblik haar verloving met Driek niet beëindigde. Maar het gelukte de jongeman zijn aangebedene die avond geleidelijk in een betere stemming te brengen, door met geen woord meer te reppen over de verborgen schatten van nicht Véronique. Maar toch vond Pia in de bioscoop, dat hij niet als anders met hart en ziel bij zijn hofmakerij was.
|
|