Paca had zich ondertussen heel zachtjes en heel elegant verplaatst naar de schrijftafel, zocht er tussen de papieren, kwam terug en legde een copie van een brief voor Claudius neer. Op dat ogenblik zei Claudius net: ‘Ik wil niet ontkennen dat de verleiding groot was om die zonderlinge brief van Uw zuster bespottelijk te maken, maar ik meende dat het wijste zijn zou, er geen woord aan vuil te maken. En nu komt U, baron...’
De woorden bleven in zijn keel steken, want hij had het adres op de copie herkend.
‘Zo meneer,’ stoof de baron op, ‘en wat is dit dan, wat is dit dan! Onbeschaamd meneer, een ploertenstreek, hoort U dat. Mijn zuster is geheel van de kook, een galsteenaanval, meneer, en dat op haar leeftijd.’
De verontwaardigde broeder zwaaide met de brief, die Paca de vorige avond in opdracht getekend had, en waarin het aanbod stond om de rivière tegen vergoeding van waarde aan de freule af te staan.
‘Mijn hemel,’ zei Claudius, die inmiddels de inhoud van de brief gelezen had, ‘dat is me wat moois. Paca, wat is dit, ik heb die brief nooit gezien.’
Paca keek schuldbewust van de een naar de ander. ‘Maar Claudius,’ zei ze, ‘je hebt me minstens driemaal gezegd, dat we deze brief eigenlijk aan de freule moesten schrijven, en, welnu, ik heb het gedaan.’
‘Achter mijn rug?’ vroeg Claudius teleurgesteld.
‘Ach nee,’ zei Paca, ‘maar gisteren had je immers geen gelegenheid om de post te tekenen, en toen heb ik in opdracht getekend, en de brieven verzonden.’
De baron bestudeerde inmiddels het document en knikte: ‘Dat ldopt inderdaad,’ zei hij. Hij trachtte Paca kwaad aan te kijken, maar toen deze hem rouwmoedig aankeek, draaide de krijgsman in ruste zijn knevels op en mompelde iets van een samenloop.
‘Dat is dus de eerste keer dat je zin voor humor je in de steek heeft gelaten Paca, en dat valt me van je tegen. Ik stel je voor, dat je aan freule Palkhorst een excuusbrief schrijft, en dat je haar broer verzoekt die over te brengen.’
De baron wilde al verklaren dat dit niet nodig was, maar Claudius stond erop dat het gebeurde, en terwijl Paca weg was om dat epistel te componeren, hervatte de verontwaardigde ridder het gesprek.
‘Eigenlijk, meneer Frencken, had dat jongemeisje gelijk. Een schatje en verstandig als ik het zeggen mag. Wie haalt het nu in zijn hoofd om een rivière van zeventigduizend