| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk
TERWIJL DE ORDER VOOR BARON DE Lesquieux afgewerkt werd, beraadden Prosper en Marius zich over de vraag wat nu hun standaard-fabricaten konden worden. Er trouwen nu eenmaal niet elke dag berooide baronnen met onterfde meisjes, en men moet een grote sortering hebben om een goede omzet te halen. Grote sortering nu, betekent veel patronen en veel kleuren garens in voorraad; patronen zijn duur, en voorraden garens slokken rente op. Op een dag echter kreeg Prosper een idee, en het gebeurde terwijl hij met Anna en Marius aan tafel zat. Hij legde opeens zijn servet neer en zeide: ‘Ik heb het!’ De twee disgenoten keken hem verwonderd aan, en Anna vroeg wat hij gevonden had. ‘De afzet voor onze fabriek. Ik heb het.’ En toen begon hij te redeneren.
‘Veel patronen, zeiden jullie, is het niet, en veel kleuren garens? Jullie hebben het niet in de gaten. Maar ik heb het!’ Anna werd ongeduldig, en vroeg of hij nu eindelijk zijn vondst wou uitleggen.
‘Dat zal ik je zeggen’ zei Prosper, ‘het is heel eenvoudig. Het is zo eenvoudig dat het kinderachtig is. Elke dag zie je damast, Anna, elke dag. En dat damast dat je ziet, is altijd maar in vijf verschillende kleuren: wit, rood, groen, paars en zwart. De liturgische kleuren, en we kunnen natuurlijk een afzet halen, door stoffen te maken voor kasuifels en koorkappen en zo. En denk je eens in, hoeveel stof er nodig is voor zo'n koorkap! Meters en meters.’
‘Dat is goed en wel’ zei Marius, ‘maar daar is ook mode
| |
| |
in. Ja, mode. Laat de pastoor van Wellerbeek een kasuifel hebben van paars met zilveren bloemen. Dan wil zijn collega, een uur verder, iets mooiers: paars met gouden bloemen, en dan komt een derde op het denkbeeld, dat hij paars met gouden korenaren mooier vindt. En voor je het weet heb je een assortiment, waar geen eind aan is.’
Na het eten werd heftig gediscussieerd. Prosper nam een stukje papier en een klein stukje potlood. Zijn gouden zakpotlood gebruikte hij alleen, wanneer hij iemand moest imponeren, huiselijk vond hij het prettiger om maar te schrijven met een afgeknaagd stukje potlood.
‘Wat zetten ze allemaal op de rug van pastoors?’ vroeg hij, en hij begon een lijstje te maken: ‘Vissen, druiven, korenaren, lammeren, kelken en hosties, en dan nog een paar symbolen.’
‘Pelicanen’ zei Anna, ‘IHS, en nog veel meer.’
‘Goed’ zei Prosper, ‘laten we zeggen dat het in het geheel twaalf voorstellingen zijn. Dat zijn dus twaalf patronen tweekleurig; dan kunnen we tweekleurig en uni werken. We hebben vijf grondkleuren: wit, zwart, groen, rood, paars.’
‘En rozerood’ zei Marius, ‘voor Laetare en Gaudete.’
‘Dat is onzin’ antwoordde Prosper, ‘er zijn maar weinig pastoors die zich die luxe permitteren. Maar goed, ook nog rozerood. Welke kleur kun je nu bijvoorbeeld bij rood gebruiken. Wit, zwart, goud, zilver, grijs, kortom laten we zeggen dat tien kleuren mogelijk zijn. Diezelfde kleuren kunnen we ook nog gebruiken bij de andere grondkleuren. Twaalf patronen, vijf grondkleuren, tien kleuren voor het dessin. Wil je me eens uitrekenen, mijn beste Marius, hoeveel monsters dat zijn? Dat zijn....’ Prosper cijferde en raakte verbaasd. ‘Dat zijn zeshonderd monsters, zeshonderd verschillende stoffen voor liturgische gewaden. Is dat wat of is dat niets?’
Prosper was zo enthousiast over zijn vondst, dat hij een fles champagne liet aanrukken Toen de wijn was ingeschonken zei hij: ‘Op onze kasuifels, proost!’
Ze dronken; Marius zette voorzichtig zijn glas neer, sloot
| |
| |
even de ogen en zei: ‘Dat is lekkere champagne. Het idee is niet verkeerd, maar we moeten er iets op vinden, dat de pastoors meer gewaden verslijten. De winst van de paramenten zit in het vervaardigen, niet in de stoffen. Het was vroeger altijd al de moeilijkheid in het damast, dat het altijd gebruikt wordt voor doeleinden, waar het jaren, zo niet eeuwen meegaat. Verkoopt U nu eens duizend, wat zeg ik, tienduizend misgewaden, helemaal compleet met diaken en subdiaken, met koorkap en wat dies meer zij. Dan moet U voor dat beetje toch om de zoveel jaar nieuwe patronen maken.’
Prosper werd kribbig en zei: ‘Laten we het proberen.’
Ze probeerden het, maar het was geen succes: de fabrikanten van paramenten, ook de grote die huizen hadden over de hele wereld, waren niet erg toeschietelijk. Prosper schreef naar Amerika, naar zijn relaties, en kreeg ten antwoord, dat misschien iets te doen was met brocaten bekledingstoffen, en met dure bedspreien, maar dat een fabricage te baseren op paramenten alleen niet lonend zijn kon: de concurrentie van Lyon en het Rijnland was trouwens te sterk.
Ondertussen had Prosper op een of andere manier toch weer orders gekregen, wederom uit te voeren in speciale patronen: er waren een paar grote luxe schepen op stapel, en die moesten natuurlijk in de salons en in de eetzalen brocaten zittingen hebben, en in de damessalons en de statiehutten wandbekledingen, liefst met de initialen der scheepvaartmaatschappijen erin verwerkt. Marius tekende, ende fabriek begon te werken, maar het was een gejaagd en spannend werk, want in het contract was een boeteclausule opgenomen voor te late levering. Het ging precies, de order werd uitgevoerd, en de kosten werden gedekt, van winst was geen sprake. Prosper deed moeite om orders te krijgen van grote hotels, en er kwamen een paar orders. Maar tot een standaardproductie kwam het niet. Hij sprak er wel eens openhartig over met Wagemans; hij verweet zijn oude schoolmakker dan lachend, dat deze hem het linnen damast voor de neus had weggesnoept.
‘Ik zal je eens wat zeggen’ zei Wagemans, ‘ik wou dat ik
| |
| |
er nooit aan begonnen was. Als je geen damast maakt, dan denk je dat je een origineel idee hebt, wanneer je ermee wilt beginnen. En als je eens bezig bent, dan lijkt het alsof op elke hoek van de straat een damastfabriek staat. Verliezen doe ik er niet op, maar winnen evenmin. Geef mij maar gewone handdoeken: effen, of met een rood streepje, of blauw en wit geruit: daar zit wel geen glorie in, maar een solide boterham. Er worden elke dag millioenen kopjes afgedroogd, en alle mensen moeten wel eens hun handen en hun snuit wassen: zie je, dat slijt. Maar als hier mevrouw Hoeks vierentwintig damasten servetten in de kast heeft liggen, goeie, solide damast, dan is ze daar zo godvergeten zuinig op, dat ze bij de gouden bruiloft nog niet versleten zijn. Nee, Prosper’ besloot Wagemans, ‘we moeten elkaar niet de loef proberen af te steken. Toen je in de Afrikageschiedenis werkte, dàt was een mooie tijd: hemden voor een heel werelddeel! Jongens jongens, wat een tijd!’ Prosper keek een beetje zuur, dronk zijn glas leeg, en maakte aanstalten om de societeit te verlaten. ‘Ik kom er best’ zei hij fier tot Wagemans, maar in zijn hart voelde hij twijfel. ‘We komen er allemaal best!’ zei Wagemans, ‘we komen allemaal waar we zijn moeten: op het kerkhof, en daar hebben we geen kopzorg meer over damast, en ook niet over brocaat. Smakelijk eten, Prosper!’
Toen hij thuis kwam, vertelde Anna hem tamelijk opgewonden, dat ze alleen zouden zijn aan tafel: Marius was voor het avondeten uitgenodigd bij Testers. Prosper keek een beetje verwonderd; hij had niet verwacht, dat de oude Testers de neiging van zijn dochter zo goedaardig zou opnemen. In werkelijkheid was dat ook niet het geval, maar nadat men hem vier keer op de societeit had gevraagd wanneer ‘het’ door zou gaan, was hij gezwicht, en had gezegd, dat Marius wel eens een avond mocht komen, dan zou hij zich die hapsnurker wel eens aankijken. Margot had verontwaardigd gezegd, dat Marius geen hapsnurker was, en uitgelegd dat hij een zeer beschaafde heer was. ‘Dat kan wel’ had Testers gezegd, ‘maar weet jij dan wat een hapsnurker eigenlijk is?’
| |
| |
Prosper hoorde verstrooid naar de verhalen van Anna over de vrijage van Marius en Margot. Wanneer Testers er vrede mee had, dan vond hij het best; Margot was een beste meid, een beetje blauwkous, en als ze niet oppaste, dan werd ze nog een vaatje zuur bier erbij. Ze was dicht aan de dertig. Na het eten zei Anna zo heel terloops, dat er een brief lag uit Amerika. Prosper werd bijna kwaad, dat zijn vrouw hem dat nu eerst zeide, maar toen hij de brief openmaakte zette hij grote ogen. De jongste broer van Florry, nog een broekje toen Prosper in Albany aan huis kwam, had zich ontpopt als zakenman. Hij was inkoper voor een mailselling business, wel geen Sears Roebuck, maar toch een behoorlijke zaak. En zich nu de relatie met Prosper herinnerende vroeg hij, of deze soms artikelen aan te bieden had; wanneer kwaliteit en prijzen goed waren, konden er zaken gedaan worden; hijzelf, Alan Cowley zou het zeer op prijs stellen, aangezien zijn chefs altijd waardeerden, wanneer een inkoper nieuwe adressen vond. De eerste gedachte van Prosper was: damast, brocaat, en hij was bijna kwaad op Marius, dat die nu niet present was. Hij overlegde dus met Anna, en Anna gaf de raad alle artikelen aan te bieden, niet alleen damast en brocaat, maar ook de producten van de oude fabriek. De volgende morgen overlegde Prosper terloops met Marius, en een brief ging in zee, waarin Prosper mededeelde, dat hij zijn jonge zwager graag van dienst wilde zijn: hij bewaarde de beste herinneringen, en het deed hem altijd goed flinke jongelui vooruit te helpen.
Dat was het begin van wat Prosper noemde: de derde Amerikaanse periode. Er kwamen proeforders: artikelen uit de oude fabriek, de handdoeken zo dierbaar aan Wagemans, theedoeken, zakdoeken, stof voor hemden en beddelakens, boerenbont en wat niet al. En ook brocaat. Alan schreef, dat hun firma een eigen meubelfabriek exploiteerde, en dat ze ook wel in het betere genre wilden werken, en daarvoor kon men damasten en brocaten bekledingstoffen gebruiken, vooral in zachte tinten rose, en lichtblauw, en beige. Wanneer Prosper die maken kon, dan moest hij maar monsters zenden, maar er wel bij bedenken,
| |
| |
dat de firma exclusieve patronen wilde hebben. Zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn om in de zittingen van stoelen de Stars and Stripes in te weven, dat zou zeker een succes zijn. En als het niet te duur was, kon er ook wel een markt gemaakt worden voor kussenovertrekken met de portretten van beroemde mannen uit de amerikaanse geschiedenis: George Washington, en Abraham Lincoln, en dergelijke.
Prosper zond kwaliteitsmonsters: stukken wapens van de baron, en stoffen die hij voor de schepen had gemaakt. Het antwoord was enthousiast: dat was nu net de kwaliteit die men hebben moest, en de prijzen waren goed. Men verwachtte ten snelste de ontwerpen.
Marcus tekende grinnikend. De bekledingstoffen voor de meubels waren volgens hem, heel fatsoenlijk, maar wanneer hij met de vlaggen en de kussens begon, kon hij moeilijk ernstig blijven.
‘Stelt U zich voor’ zei hij tegen Anna, ‘een amerikaanse dame gaat op Lincoln zitten. Ik heb hem maar een beetje molliger gemaakt, anders is het zo hard.’
Marius gedroeg zich als een schooljongen: hij maakte met waterverf prachtige ontwerpen: een stoelzitting waarop stond afgebeeld, hoe plechtige mannen de vrijheidsverklaring ondertekenden; hij maakte Lafayette die met een vlag en een sabel tegelijk zwaaide, maar toen hij beginnen wilde aan de slag bij Gettysburg, sprak Prosper een veto uit: men kon alles overdrijven.
Maar het bleek, dat Marius in het geheel niet overdreven had: alle dessins vonden de levendigste instemming; en binnen twee maanden na het gesprek met Wagemans vertelde Prosper vertrouwelijk, dat hij voor jaren orders had op brocaat: uit Amerika.
‘Uit Amerika’ zuchtte Wagemans, ‘jij wordt altijd uit de soep geholpen door Amerika. Ik wou, dat ik met je mee was gegaan!’
Prosper bood aan, om ook nog linnen damast te offreren, en Wagemans stemde toe, maar toen ook in het damast speciale patronen en voorstellingen moesten geweven worden,
| |
| |
werd hij schuw, en trok terug.
De bestellingen uit Amerika werden groter en groter; Prosper werkte in twee ploegen, en verdiende geld. De percentages waren weliswaar niet zo hoog, maar de omzet was behoorlijk. Alan schreef, dat hij zich zelfstandig vestigen wilde als agent en commissionair voor europese goederen; misschien kon Prosper hem behulpzaam zijn, niet meer adressen. Maar dat was heel niet naar de zin van Prosper: zaken doen met een behoorlijk gefundeerde grote zaak was één ding, zaken doen met een jongeman van een jaar of vijfentwintig, die geen kapitaal had was een tweede. Hij bedacht dat hij de jonge Cowley best helpen wilde, nadat hij zijn relaties met Calvin Luther and Jacques Rousseau Inc. had vastgelegd. Hij wilde naar Amerika om dat in orde te maken: Tommelom kon best op de oude fabriek passen, en Marius was tegenwoordig volkomen betrouwbaar, nadat Margot haar jawoord had gegeven en Papa Testers gezegd had, dat hij er wel eens over zou denken.
Op een avond was hij alleen met Anna in het pavilioen. Ze hadden eenvoudig gegeten, kost die Anna zelf had klaargemaakt, en ze zaten bij de haard, die meer brandde voor de gezelligheid dan voor de warmte; het waren warme najaarsdagen in 1905. Prosper stak met zorg een sigaar op, en voordat Anna haar boek geopend had zei hij, zo langs zijn neus weg, alsof het een kleinigheid was: ‘Ik moest maar weer eens naar Amerika gaan Anna, ga je mee?’
Anna legde haar boek neer, en werd een beetje bleek. ‘Naar Amerika?’ vroeg ze, ‘voor hoelang?’
‘Ik heb geen idee’ zei Prosper, ‘het kan een half jaar duren of een jaar....’
‘Dat kan niet’ fluisterde Anna verward. ‘Dat kan onmogelijk. Je moet niet weggaan.’
Sinds die eerste keer, toen Prosper Anna had gevraagd met hem te trouwen, had hij zijn vrouw niet meer zo onthutst gezien. Hij legde zijn sigaar weg, en kwam naar haar toe: ‘Wat doe je verschrikt’ zei hij, ‘je bent toch niet bang dat ik je in de steek laat.’ Hij lachte onnatuurlijk.
‘Je moet’ Anna slikte, ‘je moet hier zijn, Prosper, als ons
| |
| |
kind geboren wordt.’ Even was het volkomen stil. Toen knielde Prosper voor Anna neer, en legde zijn hoofd in haar schoot. ‘Het is teveel’ mompelde hij. In later jaren zou Anna zich dat ogenblik herinneren als een hoogtepunt in hun beider leven: een ogenblik, dat ze zeker was, dat zij haar taak vervuld had: Prosper gelukkig te maken.
Nadat Anna aan Prosper had verteld, dat ze in blijde verwachting was, leek het enige tijd, alsof dit feit alle andere interesses van Prosper overvleugelde. Hij omringde Anna met attenties en deelde alle bekenden gewichtig mee, dat voorlopig op het kasteel geen ontvangsten meer zouden plaats hebben. ‘Het ontbrak er maar aan’ zei dokter van de Marel, ‘dat er officiële bulletins worden uitgegeven over de toestand van hare Hoogheid, ondertekend door van de Marel, Hofarts.’ Labout kreeg weer opdrachten: er moest een wieg gemaakt worden, het model zocht Prosper uit, en het was achttiende-eeuws. Later kwam er nog een gewone moïse bij, en die gebruikte Anna in werkelijkheid, maar bij de kraamvisite werd later het kind vertoond in de statiewieg. Labout moest ook een kinderkamer inrichten; toen die ter sprake kwam tussen Anna en Prosper verloor Anna voor het eerst haar gemoedsrust, die ze tijdens haar zwangerschap in opmerkelijke mate wist te bewaren. Prosper had een of ander plan in zijn hoofd, met zilverleer en andere kostbare zaken, maar Anna had haar hoofd gezet op wat ze eens in een illustratie had gezien als ultramodern: een kinderkamer met licht behang, en beschilderd met beestjes en spelende kinderen. Prosper wilde meubels uit zijn beroemde plaatwerken laten copiëren, maar Anna wilde in elk geval lichtgeverfde meubels hebben: lichtrose voor een jongen, lichtblauw voor een meisje. ‘Als je dan maar zegt wat het worden moet’ zei Prosper, ‘want we kunnen niet als het kind er al is gaan schilderen.’ Tenslotte, toen Anna voet bij stuk hield, pleegde Prosper overleg met Booten, die de moeilijkheid oploste door te zeggen dat hij de meubels in de grondverf zou houden, geschuurd en wel, klaar om af te lakken. Dat was dan het werk van een ogen- | |
| |
blik. ‘Want de kleine zal toch wel niet de eerste dag naar zijn kinderkamer verhuizen, dacht ik zo’ zei de schildersbaas.
Prosper moeide zich met de luiermand, en wilde het duurste en het mooiste kopen. Anna wilde alles zoveel mogelijk zelf maken: ze kreeg haast ruzie met Prosper, toen ze erop stond om zelf de flanellen luiers te boorden. Daarnaast echter gaf ze order, dat er nog een paar complete luiermanden klaargemaakt moesten worden voor arbeidersvrouwen, die gelijk met haar in de kraam zouden komen. Ze stelde ze ter beschikking van Van de Marel, die tenslotte nog een groot schandaal verwekte, door een der luiermanden te geven aan een ongehuwde moeder.
Prosper's toewijding duurde echter niet lang. Reeds maanden voor de geboorte van het kind was hij weer geheel geabsorbeerd door moeilijkheden in zijn zaken. Alan Cowley had hem geschreven, dat hij vreesde dat het mis zou gaan met de leveranties aan Calvin Luther & Jacques Rousseau Inc. Zoals Prosper wel wist, hadden de omzetten van zijn artikel een grote vlucht genomen, het was een van de voornaamste attracties geworden van de catalogi der firma, en nu overwoog men om zelve de fabricage ter hand te nemen. Daarmee stond Prosper's bedrijf op losse schroeven. Practisch had het slechts één klant: de amerikaanse mail-selling firma. Voor de rest waren de orders onbetekenend, en het debiet uit te breiden zou niet alleen een geruime tijd vragen, nodig voor de opbouw van een verkooporganisatie, maar ook een aanzienlijke investering in voorraden, waarvan het debiet twijfelachtig zijn zou.
Anna zag zeer wel, dat Prosper zorgen had, maar hij van zijn kant wilde de aanstaande moeder niet lastig vallen met zo triviale dingen. Het gevolg was, dat Anna zich een veel somberder voorstelling van de moeilijkheden maakte, dan met de werkelijkheid overeenstemde. Prosper helde ertpe over, de zijdeweverij gewoon te sluiten en het verlies te nemen. Maar voordat het zover kwam, mengde Marius zich in de moeilijkheden. Hij was sinds korte tijd officieel verloofd met Margot Testers, na een receptie die door de vader der
| |
| |
bruid zo pompeus was georganiseerd, dat het duidelijk was voor iedereen, dat de luxe van het kasteel moest overtroffen worden. Prosper kon niets anders doen om de situatie te redden, dan een mand orchideeën uit Brussel aan het verloofde paar te zenden, die zo groot en zo exotisch waren, dat menige Wellerbeekse meende met kunstbloemen te doen te hebben.
Voor Marius was het dus van het grootste belang, dat de brocaatfabriek in leven bleef: het was zijn bestaan, en iets anders dan zijde kon hij niet verwerken. Voor andere vezel was hij nutteloos, en hoewel Prosper hem sussende verzekeringen gaf, was Marius verre van gerust.
Op een avond vroeg hij dus aan Prosper of hij een optie mocht hebben op de fabriek. Prosper stemde toe: hij gaf Marius de voorkeur voor een prijs, gelijk aan die hij zelve aan Marius had uitbetaald. En daarop verbaasde de lyonees heel Wellerbeek door plotseling te verdwijnen. Niemand, behalve Margot, wist waar hij was, en Margot zweeg in alle talen, maar glimlachte geheimzinnig als er over Marius gesproken werd. De spanning duurde voor de nieuwsgierigen niet lang. Na ongeveer anderhalve maand kwam er bij Prosper een telegram uit de Verenigde Staten: ‘Ik koop de fabriek voor verplaatsing naar Amerika. Brief onderweg.’ Prosper was verbaasd en ontstemd tegelijk, verbaasd door het initiatief van Marius, ontstemd omdat hij zelve niet aan deze oplossing had gedacht. Maar hij hield zich groot, en toen hij het telegram aan Anna toonde zei hij met een wrang glimlachje: ‘Onze vriend Marius kon er beter wielen onder laten zetten, dan kan ze gemakkelijker verplaatst worden.’
De brief wees uit, dat Calvin Luther & Jacques Rousseau Inc. een dochteronderneming hadden gesticht om de fabriek te exploiteren, en de plannen reikten veel verder dan alleen deze fabriek: men wilde zijden stoffen in het algemeen gaan fabriceren, ja zelfs dacht men erover om in net zuiden der Verenigde Staten een zijderupsenfarm op te richten ten einde onafhankelijk te zijn van de europese en japanse garens. En van dat geheel werd Marius Bonnevie
| |
| |
technisch directeur. Margot had tegelijkertijd een brief gekregen met deze détails en zonder zich tijd te gunnen om het nieuws te verwerken, ging ze naar Anna, aan wie ze een tamelijk verward verhaal begon te vertellen. Aan het einde viel ze Anna wenend om de hals, en was nauwelijks tot bedaren te brengen. Toen dat dan eindelijk gelukt was, vroeg Anna wat Margot's ouders er wel van zeiden, en toen begon de stroom van tranen weer opnieuw te vloeien: ze had er nog niets over gezegd, maar de ouders zouden vast niet goed vinden, dat hun dochter naar Amerika verhuisde. ‘Wacht maar rustig af, tot Marius hier komt’ was de raad van Anna, maar toen Marius na enige weken arriveerde om de overdracht en de demontage van de fabriek te regelen, had hij bij papa Testers te kampen met ernstige tegenwind. Anna moeide zich met het geval, en Testers werd min of meer beledigend; Prosper hoorde ervan en werd, tegenover Testers dùìdelijk beledigend; het einde was, dat heel Wellerbeek in twee partijen verdeeld was: de partij van het kasteel en de partij van Testers. Op de societeit ontstonden twee kletstafels, hoewel de meeste mannen vonden, dat Margot groot gelijk had; in de Sacramentsvereniging dreigde een scheuring te komen, en aangezien er een vacature was in de gemeenteraad, kreeg men twee candidaten die elkaar verweten liberaal te zijn.
Het einde van de controverse kwam even onverwacht als eenvoudig. Marius moest naar Amerika vertrekken, en Papa Testers deelde hem mede, dat hij zich niet langer gebonden moest achten door zijn woord aan Margot. Prosper deed Marius uitgeleide tot Venlo, waar hij de trein zou nemen. Dat was op een Dinsdag.
Donderdags erop was Margot niet gereed om met Mama naar de Mis van half acht te gaan. Mama had een goed hart, en dacht dat haar dochter misschien slecht geslapen had door haar verdriet, en liet haar slapen. Om negen uur ging ze eens kijken of Margot ziek was. Margot's kamer was keurig in orde. Mama ging weer naar beneden, en vroeg aan Berta, de dienstmeid, of de juffrouw was uitgegaan. Berta had haar niet gezien. Het werd tien uur, elf uur, middag en
| |
| |
Margot was zoek en bleef zoek. Papa Testers kwam thuis om te eten: hij merkte de lege plaats wel op, maar zei niets, omdat hij de laatste weken aan scènes van de kant van Margot meer dan zijn deel had gehad. Om vier uur liep de jongen van Bijkers, die op het postkantoor werkte met een telegram door Wellerbeek, op weg naar Testers: aan het gezicht van Bijkers kon men zien, dat het iets heel bijzonders was. Mama Testers opende het telegram, zocht haar bril, liet het telegram vallen, en las tenslotte: ‘Ben op weg naar Amerika om met Marius te trouwen. Veel liefs van Margot.’
Toen Mama met vlugzout en eau de cologne was bijgebracht ging er een boodschap naar het kantoor van meneer, die zonder zijn lustrejasje uit te trekken in geforceerde mars naar huis kwam. Mama verweet hem zijn hardheid, Papa gaf Mama te verstaan dat alles de schuld was van haar sentimentaliteit. Tenslotte werden beiden het eens, dat die meid van Seuren er wel meer van zou weten. Papa en Mama trokken toen tezamen op naar het kasteel, om Anna duidelijk te maken, hoe men over haar dacht. In het park echter werden ze opgevangen door een zeer zenuwachtige Bernaard, die al van een meter of tien afstand luidkeels begon te fluisteren, dat men stil moest zijn, omdat het zover was. En des avonds wist heel Wellerbeek, dat Margotje Testers geschaakt was, en dat op het kasteel een jonge zoon geboren was.
Welk van die nieuwtjes het belangrijkste was, kon moeilijk uitgemaakt worden. Maar toen de volgende dag om elf uur de zoon van Prosper en Anna gedoopt werd op de namen Prosper, Maximiliaan, Jan, was de belangstelling nóg groter dan ze anders geweest zou zijn. Een deel der belangstelling kwam echter rechtens Margot Testers toe, die echter in volle zee voer en verschrikkelijk zeeziek was.
|
|