| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
WANNEER MEN NA DE DOOD VAN Prosper, toen Anna al lang en breed in Brussel woonde, haar vroeg wat de gelukkigste tijd van haar leven was, dan antwoordde ze zonder zich te bedenken: de tijd dat ik op kostschool was in Frankrijk. Dan zou ze uitleggen, dat haar huwelijk met Prosper niet ongelukkig was, integendeel, zelfs haar tijd op de fabriek, of daarvóór thuis, in bekrompen omstandigheden was niet ongelukkig, maar de tijd op kostschool was, voor haar althans het neusje van de zalm.
Dat kwam door de aard der kostschool. Het was geen normaal pensionaat, waar men meisjes van goeden huize conversatie en maintien bijbracht, neen, de Zusters van de Notre Dame de Secours Perpétuel in Saint Armand l'Eglise hielden een zeer bijzondere kostschool, voor meisjes, die zeer beslist niet van goeden huize waren, maar die de eigenschappen van een meisje van goeden huize moesten verwerven. Dat was een uitvinding van Mère Marie de Saint Vincent de Paul, een geboren Baronne de Kervanche Morbillaux, dochter en later zuster van een Duc de Kirouailles, die om een ongelukkige liefde op een goede dag een kloosterroeping had ontdekt, en niet ingetreden was bij een van de comme-il-faut ordes, maar bij de zeer arme zusters van Onze Lieve Vrouw van Eeuwigdurende Bijstand in een vergeten provinciestadje, Saint Armand l'Eglise. Die zusters hielden zich, toen Blanche de Kervanche intrad, bezig met het herstellen van paramenten, en inderdaad, ze hadden een nationale reputatie verworven voor hun kundigheid op dit
| |
| |
gebied. Zo hadden ze op een gegeven ogenblik de goudlaken kasuifels van de kerk van Quervolles gerestaureerd, een stel kasuifels waarover proefschriften geschreven waren, en die totaal vergaan waren van ouderdom. De jonge Blanche had er aan meegewerkt als jonge non, ze had gezien, hoeveel werk en oogpijn deze restauratie had gekost aan haar medezusters, maar door een toeval, of om juist te zijn, doordat ze zulk een fraaie hand schreef wist ze hoe weinig honorarium de brave nonnen konden berekenen voor dit reusachtige werk. En toen stond bij Blanche vast, dat als zij ooit iets te zeggen kreeg in het klooster, een ander, lonender werk hoofdzaak zou worden. Want om eerlijk te zijn: de goede zusters kregen niet elke dag genoeg te eten, en bedelen was volgens de regel verboden.
Het toeval was Mère Saint Vincent te hulp gekomen. Nog geen jaar later was de overste, oud en der dagen zat, in de geur van heiligheid in de Heer ontslapen, en het provinciaal kapittel koos Mère Saint Vincent de Paul tot overste in Saint Armand l'Eglise. En toen begon de wonderlijke en goede tijd van het convent. In de statuten stond, dat de orde zich mocht bezig houden met onderwijs, maar verder dan dorpsscholen en naaischolen had men het niet gebracht. Maar in die tijd was een neef van Mère Saint Vincent verliefd geworden op een erg knap, maar nogal onontwikkeld burgermeisje, met wie hij trouwen wilde. Hij vroeg zijn nicht om raad, hoe het mogelijk was, dat lieve kind in korte tijd de volmaaktheden bij te brengen, die men mag verlangen van een dame der grote wereld; en min of meer tot haar eigen verwondering had Mère Saint Vincent geantwoord: ‘Zend haar maar hier!’ Dat was het begin geweest, een glorieus begin van wat men zou kunnen noemen een lonende industrie.
Elk jaar worden er tientallen, honderden mannen van voorname stand verliefd op meisjes van geringe komaf. Elk jaar mislukken tientallen huwelijken tussen mannen van de grote wereld en meisjes die niets meer meebrengen in het huwelijk, dan een hups figuur, een aardig snuitje, en de mislukking moet dan doorgaans toegeschreven worden aan
| |
| |
het gebrek aan ontwikkeling en opvoeding der vrouw. Zo kon dus Mère Saint Vincent haar opvoedingsinstituut voor romantische bruidjes beschouwen als een soort van apostolaat der ongelijke huwelijken.
Het meisje van haar neef was de eerste leerlinge, en het kostgeld dat ze betaalde was, in de ogen der brave, hongerende zusters, een soort van afzetterij, die echter door de heiligheid van hun overste werd gesanctionneerd. Na de aanstaande nicht van Mère Saint Vincent kwamen er geregeld meisjes om opgeleid te worden tot vrouw der grote wereld. Het onderwijssysteem was eenvoudig, maar nogal individueel. Men legde aan Mère Saint Vincent uit wat de aanstaande status der leerlinge was, en zij zorgde voor de rest. De resultaten waren wel eens niet in overeenstemming met de intenties van de vindingrijke overste. Zo had een engelse graaf zijn fiancée gezonden om opgevoed te worden, maar de verloving brak af voordat de opleiding voltooid was. Tengevolge daarvan werd de fiancée een der begeerdste courtisanes van Parijs, waar ze al haar aanbidders charmeerde door de glans van haar conversatie. Ja, het is voorgekomen, dat een oostenrijkse prins zijn maîtresse naar Saint Armand stuurde, opdat hij na een tweejarige opleiding beter met haar pronken kon. Maar hoe zal een eenvoudige kloostervrouw de laagheden der wereld kunnen doorgronden? - Prosper had het adres van het klooster gekregen van een franse vriend, en hij had, voordat hij Anna zond, een bezoek gebracht aan het klooster, en bij die gelegenheid was hij diep geïmponeerd door de mondaine hoffelijkheid der overste. Hij had uitgelegd, dat hij voor Anna een kasteel wilde bouwen en dat hij, met haar, vanuit dat kasteel een betere toekomst wilde grondvesten voor zijn geboorteplaats. Over de omvang en de importantie van die stad Wellerbeek was hij, ondanks zichzelve, niet volkomen oprecht geweest, evenmin over zijn eigen stand en staat. Mère Saint Vincent had dus de indruk gekregen, dat Anna ter zijner tijd de leiding zou moeten geven aan de beau monde van een aanzienlijke provinciestad, waar het krioelde van intellectuelen en welgeboren families.
| |
| |
De opleiding die Anna kreeg, was in overeenstemming met die indruk. Ze leerde ontzaggelijk veel. Er was geen minuut, dat men haar niet iets bijbracht. Het begon met vreemde talen. Toen ze kwam kende ze practisch geen woord frans. In twee maanden verstond ze een normale conversatie in die taal, mits niet te vlug en niet te onduidelijk werd gesproken. Engels leerde ze van medeleerlingen. Belangrijker vakken echter waren kunstgeschiedenis, en het gebruik van citaten. Deze laatste wetenschap was een uitvinding van Mère Saint Vincent. Ze had, in de loop der jaren ondervonden, dat haar pupillen, al bracht men hen nog zovele goede omgangsvormen bij, tekort schoten in eruditie. Ook de arme mooie meisjes allerlei klassieke werken te laten lezen, vulde dat niet aan. Duizenden mensen lezen bijvoorbeeld Cervantes, zonder zich één ding te herinneren, dat kenmerkend en illustratief is voor het genie van de grote Spanjaard. Door nu, in Cervantes' Werken een tiental kenmerkende plaatsen te selecteren, en een korte inhoud mede te delen van zijn werk, werd dit gebrek opgeheven. Inplaats van een litteratuurcursus over Cervantes, die maanden zou duren, werden een aantal citaten met toelichting in een paar uren gedoceerd. Kunstgeschiedenis bestond uit de kennisname van ongeveer zevenhonderd schilderijen, tweehonderd beeldhouwwerken, en honderd beroemde bouwwerken. Muziek werd gedoceerd aan de hand van pianoparafrases van de bekendste composities der klassieken. Verder kregen de leerlingen les in paardrijden, tennis, croquet, en in uitzonderlijke gevallen in zwemmen. Kennis van de gebruiken bij paardenraces was obligatoir, maar het belangrijkste van alles was conversatie, maintien, en dansen. Dat werd allemaal gedoceerd door Mère Saint Vincent, in samenwerking met een lekelerares, Madame Dethul, oudpensionaire van de Comédie Française, die zich na een tamelijk bewogen leven had teruggetrokken in Saint Armand. Het programma was dus zeer
gevuld, maar Anna, leergierig en intelligent, genoot van die twee jaren in het klooster. Elke dag, elk uur, ontdekte ze nieuwe wijsheden, nieuwe schoonheden. In de weinige vrije uren die haar gelaten
| |
| |
werden, spande ze zich in, om de oppervlakkigheid van haar opleiding aan te vullen. Ze leerde frans, engels en duits, maar een der zusters bracht haar de beginselen bij van het italiaans, en toen na twee jaar Anna naar Wellerbeek terugkwam, zegde ze, met haar volle altstem sonetten uit la Vita Nuova die, natuurlijk, niemand verstond. Bij haar opleiding hoorde het bespelen van een instrüment. Mère Saint Vincent bekeek haar handen en haar figuur, aarzelde tussen cello en harp, en besloot tot het laatste: Anna bleek muzikaal, en doordat ze, als oud fabrieksmeisje onvermoeibaar was, studeerde ze het moeilijke instrument urenlang, zodat ze bij de beëindiging van haar opleiding het proefstuk, de Barcarole van Offenbach, foutloos kon spelen. Mère Saint Vincent was over het algemeen tevreden over deze vlijtige, onvermoeibare en intelligente leerlinge; wanneer Prosper een paar maal per jaar zich op de hoogte kwam stellen van Anna's vorderingen waren de loftuitingen zo duidelijk, dat hij zich wel eens begon af te vragen, of de kennis en ontwikkeling, opgedaan in Saint Louis, wel voldoende waren om te prijken naast een paragoon als Anna bleek te worden. Maar ook hier vervulde Mère Saint Vincent haar rol volkomen. Wanneer haar leerlingen in de grote tuin van het klooster, of in de parloirs hun weinige vrije tijd genoten, mengde zij zich onder hen, en praatte ongedwongen en vrolijk met de meisjes. Maar ze liet geen gelegenheid voorbijgaan om de voortreffelijkheid der protecteurs in het licht te stellen. Prosper was de bewonderenswaardige capitaine d'industrie, de man met de grote ideeen, de grondvester ener dynastie, de perfecte cavalier, en nog veel meer.
Nu was Prosper dit alles, min of meer, en de beschermers der andere leerlingen beantwoordden min of meer aan de lovende beschrijving die Mère Saint Vincent van hen gaf; hun tekortkomingen echter werden bij voorbaat verdoezeld, doordat de non haar leerlingen inprentte, dat de onervaren, onontwikkelde meisjes nu niet en nooit in staat zouden zijn hun aanstaande echtvrienden te beoordelen. In de loop van haar opleiding, die een geweldige inspanning
| |
| |
eiste, dreigde Anna echter, gewend als zij was aan zwaar lichamelijk werk, haar jeugdige slankheid te verliezen. De zwarte kraaloogjes van Mère Saint Vincent zagen echter al gauw welk een drama hier dreigde, en ze nam maatregelen. Met de wijsheid van een volmaakte vrouw der wereld gaf ze raad, hoe men zijn slanke figuur kan bewaren, hoe men het aanzetten van overtollig vlees en vet kan voorkomen. En Anna schikte zich in die maatregelen, eigenlijk nog voordat ze zelve bemerkte welk gevaar haar bedreigde. Ten tijde dat Anna in het klooster van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand vertoefde waren er zeven leerlingen: vier fransen, een engelse, een spaanse, en Anna als hollandse. Ze sloot vriendschap met een der franse meisjes, Jeanne Martel, die voorbestemd was om Comtesse de Bérard te worden, en de engelse, Fanny Goulds, een gewezen balletmeisje, dat de goedkeuring en de wellust had opgewekt van een ierse Peer, en die zich voor het probleem gesteld zag, niet alleen een dame, maar zelfs een katholieke dame te worden. Want de familie van de peer zou eventueel nog wel een balletmeisje als eerste dame der familie aanvaarden, maar een ketterse nooit. Wanneer nu Fanny les had gehad van de pastoor van Saint Armand, die meer heilig dan scherpzinnig was, sprak ze over haar moeilijkheden met Anna. En Anna was in het begin verontwaardigd, dat er mensen in de wereld konden zijn, die de dingen die zij als vanzelfsprekend had geleerd in de catechismus, betwijfelden, of kortweg ontkenden. Die conflicten deden zich vooral voor omstreeks de hoge feestdagen en in de Meimaand. In die maand immers, was het gehele huis doortrokken van vroomheid en bloesemgeur; in de vestibule stond het schilderij van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand omgeven van eeri rijkdom van bloemen; in de kapel brandden er dag en nacht kaarsen voor het zoetelijk gepolichromeerde beeld der Moeder Gods, en in de schemer ruisten de rozenhoedjes der nonnen als dooiwater
in de beken.
Op een avond in Mei liepen Anna en Fanny door de tuin, en op een gegeven ogenblik passeerden ze een madonna,
| |
| |
die natuurlijk in de tuin niet kon ontbreken. Toen de meisjes het beeld, dat in een fraaie grot was opgesteld, passeerden, bleef Fanny staan, en begon een vloed van scheldwoorden en verwensingen tegen de madonna uit te braken. Alles wat Fanny aan gemeens en misdadigs had gehoord in de achterbuurt waar ze geboren was, in de omgang met haar soortgenoten, borrelde als een troebele en stinkende stroom over de fraaie rode lippen van het meisje. Het was eerst een dom schelden, maar allengs werd het diepzinniger: het werd een bewust kwetsen van alle gevoelens, die de gelovige koestert ten opzichte van de Moedermaagd. Anna had toegeluisterd. Eerst verwonderd, over dit terugvallen in het verleden van Fanny, die reeds zover gevorderd heette te zijn in haar opvoeding, maar geleidelijk drong de betekenis ervan door en Anna verstijfde van afgrijzen. Ze luisterde als betoverd, onmachtig iets te doen of te zeggen. Maar toen Fanny even zweeg om op adem te komen, wendde Anna zich tot haar, en met een fel, heftig gebaar sloeg ze de lasteraarster in het gezicht, en riep: ‘Zwijg! Jij hoopt nog eens een kind te krijgen dat hertog zal worden. Maar deze heeft een Kind gebaard, dat Godzelf was.’
Even trilden de lippen van Fanny, alsof ze in tranen zou uitbarsten. Toen begon ze te krijsen, dat ze geen hertog wilde trouwen, dat ze desnoods in de straatgoot terecht wilde komen, maar dat ze weg wilde uit dit verdoemde oord van huichelachtige nonnen. Ze rende in de richting van het huis, schreeuwende: ‘Vandaag nog ga ik weg, vandaag nog!’ Anna volgde haar, trachtte haar tegen te houden, terwijl tranen rijkelijk uit haar ogen vloeiden. Ze greep Fanny bij de arm; het gewezen balletmeisje was sterk als een paard, maar Anna, gewend aan zwaar werk liet niet los, en al worstelend naderden de twee het huis. Bij het terras wist Fanny zich los te rukken doordat Anna struikelde, maar voordat de engelse het huis kon binnengaan ging de deur reeds open, en op de drempel stond Mère Saint Vincent: rustig, waardig, correct. Uit gewoonte stopte Fanny even om een zeer summiere révérence te maken. Die seconde was voor de overste genoeg om de beheersing van
| |
| |
de toestand weer in handen te nemen. ‘Het zou goed zijn, ma chère Fanny, indien je je haren even in orde bracht vóór het goûter.’ Bedeesd antwoordde de furie: ‘Zeker Mère Vincent, dat wilde ik juist gaan doen.’ En ze verdween, plotseling gekalmeerd in het huis.
Anna was inmiddels overeind gekomen; haar gezicht was gevlekt van tranen en stof, haar kleren gescheurd, en ze snikte zenuwachtig. De non nam haar onder de arm, ging met haar het huis in, naar Anna's kamer, en begon met een ongewone moederlijkheid het meisje te kalmeren. En ondertussen had ze precies gehoord wat er was voorgevallen. Toen Anna weer was opgeknapt, streelde Mère Saint Vincent de haren van haar kwekelinge, en kuste haar. ‘Denk er niet meer over’ zei ze, ‘het is voorbij.’
Maar het was niet voorbij. De eerstvolgende keer dat Fanny weer les moest krijgen van de pastoor, weigerde ze pertinent. Al de overredingskracht van de geestelijke, en van de tion die welstaanshalve bij de les aanwezig moest zijn, hielpen geen zier. Toen tenslotte Fanny duidelijk werd gemaakt, dat ze haar huwelijk met Eamon in de weegschaal stelde, zei ze, dat Eamon haar niets kon schelen. Toen veegde de pastoor met een geruite zakdoek zijn transpirerende schedel, zette zijn hoed op en verdween. De zaak werd gerapporteerd aan de overste, die toezegde wel eens met Fanny te zullen spreken.
Maar bij het avondeten, enige uren later, bleef Fanny weg. Een non die gezonden werd om naar haar toestand te informeren kwam, na een paar minuten hijgende en ontdaan terug, en vertelde dat Fanny verdwenen was, met haar mantel en hoed, en met haar juwelenkistje, dat dank zij de verliefdheid van Eamon zeer welvoorzien was. Die avond en de volgende dag was het klooster in opstand. De stationschef van St. Armand-le-Comte, vijf kilometer van het dorp St. Armand l'Eglise had een kaartje verkocht aan een dame die beantwoordde aan het signalement van Fanny: het was een kaartje derde klas naar Parijs, en de dame had betaald met een briefje van duizend francs; daardoor had de stationschef het hele geval onthouden naar zijn zeggen,
| |
| |
want anders zou zo een enkele reizigster onder de velen, die volgens hem het station frequenteerden, niet zijn opgevallen.
Mère Saint Vincent hield krijgsraad met het hele convent over de vraag, hoe men een roodharig engels meisje, dat geld genoeg heeft, kan opsporen in een stad als Parijs waar roodharige engelse meisjes niet zeldzaam zijn. Een der nonnen, dochter van een hotelier, wist iets over vreemdelingenregisters der hotels, maar de overste wilde onder geen voorwaarde de politie mengen in dit geval. Een andere sprak als haar vermoeden uit, dat Fanny waarschijnlijk wel langs de snelste weg naar Engeland zou willen gaan. En toen werd er aan de parloir der nonnen geklopt, en Anna trad binnen. ‘Fanny is twee dagen in Parijs geweest’ zei ze, ‘toen heeft ze gelogeerd in hotel Vendôme. Tien tegen één, dat ze daar weer naar toe is gegaan. Als ik naar Parijs zou vluchten, zou ik ook naar het hotel gaan waar ik tevoren gelogeerd heb.’
De nonnen waren diep onder de indruk van Anna's scherpzinnigheid en na lang wikken en wegen werd Anna's voorstel aangenomen: zij zou naar Parijs reizen, en trachten Fanny op te sporen, en haar zo mogelijk terug te brengen naar Saint Armand l'Eglise. Anna vertrok de volgende morgen, welvoorzien van geld en goede raad. Ze had óók een valies met kleren bij zich van Fanny. De nonnen vonden dit een zeer goed idee, maar ze wisten niet, dat Anna ook de zijden avondjapon van Fanny had ingepakt.
Terwijl de nonnen een stormnovene baden voor het welslagen van Anna's zending en het geestelijk en zedelijk behoud der meisjes, had Anna prompt gelijk gekregen in haar veronderstelling, dat Fanny was afgestapt in Hotel Vendôme. Het was echter geen erg resolute Fanny, die Anna aantrof. Fanny zat in haar kamer en weende, toen Anna binnentrad. Fanny had berouw. Fanny was te trots om terug te gaan. Fanny durfde Eamon niet onder de ogen komen als deserteur.
‘Dat was nu net wat ik verwacht had’ vertelde Anna later aan Prosper, véél later, toen ze al een jaar of tien getrouwd
| |
| |
waren. ‘Ik deed dus, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, dat we elkaar in een hotelkamer in Parijs zouden ontmoeten. Eigenlijk wàs het geen gek idee om weg te lopen zei ik, en ging, zo ongegeneerd mogelijk op de divan liggen, languit, zonder erop te letten, of mijn japon ook wel mijn enkels bedekte. Fanny was te verbaasd om nog verder te huilen. Ze was ontsteld dat de voorbeeldige Anna zoals ze me noemde, eveneens gevlucht was. Ik ging daar niet op in, maar stelde voor, dat we in afwachting van de dingen die komen zouden, eerst maar eens een paar vrolijke dagen zouden hebben. Ik stelde de Opéra voor, maar Fanny maakte bezwaar: ze zag er verschrikkelijk uit met haar bekreten ogen, en ze had geen avondjapon. ‘Dat dacht je maar’ zei ik, ‘die heb ik natuurlijk meegebracht!’ Toen vloog Fanny me om de hals, en kuste me alsof ik een verbeterde editie was van Eamon.
Ik haalde blanketsel en poeder, en we kleedden ons zo mooi mogelijk. Fanny, ik weet het nog heel goed, had een japon van lichtgroene zij, met kanten stroken. Ikzelf droeg... die eerste avondjapon, Prosper, die jij voor me gekocht had in de rue Saint Georges. Rose taffetas met pofmouwtjes en een décolleté. Toen hebben we lekker gegeten in het hotel, en toen zijn we met een vigilant naar de Opéra gereden, waar ik een hele loge had gehuurd. Er werden wel honderd binocles op ons gericht, maar aangezien Mère Saint Vincent ons steeds had voorgehouden, dat een dame zoiets niet opmerkt, hadden we de grootste schik erom.
Onder de pauze hebben we in de foyer ijs gegeten; ik geloof dat dat een fout was, maar de educatie van Mère Saint Vincent voorziet niet in de mogelijkheid, dat twee alleenlopende dames een loge betrekken in de Opéra. Er waren tenminste wel heren en heertjes, die erg de aandacht wilden trekken. Maar toen herinnerden we ons, dat Mère Vincent ons geleerd had, dat zoiets alleen gebeurd door.. enfin petits maîtres en roués. Maar er was wel een hoge officier bij, van de Spahi's nog wel. ‘Zou dat óók een petit maître zijn geweest?’ vroeg Anna naïef aan Prosper.
Na de voorstelling wilden de meisjes naar hun hotel, dat
| |
| |
niet verder was dan tien minuten lopen, maar ze werden voortdurend aangegaapt, aangesproken, ‘gebousculeerd’ door voorbijgangers. Er waren een paar niet geheel nuchtere Duitsers die erg vasthoudend werden, en uit de klauwen dezer slechtaards werden ze gered door een waardige grijsaard, die aanbood hen thuis te brengen. Hij liet onmiddellijk een rijtuig stoppen, en zonder hun adres te vragen reden ze weg, naar een restaurant, waar die waardige grijsaard erg bekend scheen te zijn, en waar hij hun een souper wilde aanbieden in een chambre séparée. Hoewel dat woord niet genoemd was in de lessen van Mère Saint Vincent, kende Fanny toch wel dit instituut: ze nam vol schrik haar rokken op, en zei tot Anna: ‘Lopen’ en ze liepen tot ze buiten adem waren op een plein dat ze helemaal niet kenden. Als schrikachtige musjes stonden ze tegen elkaar gedrukt, niemand durvend vragen naar de weg. Tenslotte kwam er een bedelaar, die door zijn ouderdom en viesheid een volkomen ongevaarlijke indruk maakte, en voor een paar francs bezorgde die hun een rijtuig, waarmee ze veilig hun hotel bereikten.
Toen het gevaar doorstaan was, hadden ze beiden weer de grootste schik; ze dronken op hun kamer een zoet likeurtje, en voor de gezelligheid bleef Fanny maar met Anna in één bed slapen.
Ze hadden gezworen lang te slapen, als reactie op het akelig vroege opstaan, dat op de kostschool gebruikelijk was, maar helaas, katterig en onuitgerust werden ze reeds wakker om zeven uur. Ze overlegden wat hun te doen stond, zó vroeg in de mondaine stad Parijs. Slapen konden ze niet meer; ze stonden op, wasten en kleedden zich, en het voorstel van Anna, om maar naar de Mis te gaan in de Madeleine werd door Fanny als een goede oplossing aanvaard. De dag brachten ze door met het bezoeken van musea en bezienswaardigheden. In het Louvre schrokken de andere bezoekers, als steeds weer de beide meisjes om het eerst hardop de naam riepen van een schilderij dat ze herkenden van de afbeeldingen van de kostschool. Ze lunchten in een der toen volkomen nieuwe serie-restaurants, en in de mid- | |
| |
dag zetten de twee onvermoeibare, ijzersterke volksmeisjes hun tocht door Parijs voort. Maar tegen de avond werden ze bedrukt. Eerst gaven ze beiden hun voornemen te kennen, onder geen voorwaarde meer de ellende van de vorige avond nòg eens door te maken. Maar naarmate de tijd van het diner naderde, kwam de moed terug. Ze zouden naar de Comédie Française gaan, waar L'Avare gegeven werd. Toen ze in het hotel terugkeerden om zich te verkleden en te dineren, zaten er in de hall twee franse meisjes, die ze al eer hadden opgemerkt, in gezelschap van een oudere dame. Fanny hoorde, in het voorbijgaan, dat de oude dame zich beklaagde dat ze geen goede plaatsen meer had kunnen krijgen voor de Comédie terwijl het toch haar oude gewoonte was, de eerste avond in Parijs door te brengen in het huis van Molière. Onmiddellijk begon Fanny in het engels te fluisteren tegen Anna, en toen bood Anna de overblijvende plaatsen van hun loge aan aan het franse gezelschap. Het aanbod werd aanvaard; later vertelde de oude dame, dat ze in het algemeen niet zo toeschietelijk was in een stad die zo vol was van avonturiers en avonturiersters,
maar een blik had haar getoond, dat Anna en Fanny van goeden huize waren. Anders immers zouden ze niet zulke mooie familiejuwelen hebben gedragen. Die echter stamden uit het kistje van Eamon.
De tweede morgen begon Anna het goede werk. Eerst stelde ze voor om Prosper en Eamon telegrafisch te ontbieden.
‘Eamon zou woedend zijn’ zeide Fanny, ‘en me òfwel de bons geven, òfwel per omgaande naar Saint Armand terugzenden.’
Anna had het idee, dat Prosper niet veel andere maatregelen zou weten, maar ze zei het niet. ‘Wat kan je dat schelen, of Eamon je de bons geeft. Hij trouwt toch niet met je, als je.... ketters blijft.’
Toen begon Fanny te wenen. Ze weende lang en overvloedig, en bekende, dat ze alleen maar de saaie catechismuslessen moe was. Ze wilde heus wel katholiek worden; Eamon was een schat, en de Blessed Virgin had ze óók lief, maar die saaie curé, die altijd maar dingen trachtte te weerleg- | |
| |
gen waar Fanny nooit van had gehoord, die maakte haar recalcitrant. Wat kon het Fanny schelen, of Luther nu gezegd had, dat de brief van de Apostel Jacobus aprocrief was. Ze had eigenlijk nog nooit van Luther gehoord. En wanneer inderdaad Hendrik de Achtste om van zijn vrouw af te komen een ketterij had verzonnen, well, then he was just a pig.
Er gingen merkwaardige gedachten door Anna's hoofd. ‘Ze is een heiden’ dacht Anna, ‘en ze zal altijd een heiden blijven, al gaat ze met Eamon elke dag naar de kerk.’
Fanny verklaarde haar credo, dat even eenvoudig als kort was. Als je je netjes gedraagt, niemand tekort doet, dan zal God je ook wel netjes behandelen. En als je nu die lieve Eamon plezier doet met een rozenkrans te bidden, of naar de Mis te gaan, nou, dan bid je die rozenkrans, en je gaat naar de Mis, omdat het je plicht is, een man waar je van houdt gelukkig te maken. That's all.
Anna; die eerst op kostschool het woord dogma had gehoord, trachtte te wijzen op het belang der orthodoxie, op de grootheid van de waarheid, op de heiligheid, catholiciteit, eenheid en apostoliciteit van de ware Kerk van Christus, op de transsubstantiatie, de aflaten, de verering der heiligen en wat dies meer zij. Het geheel was tamelijk verward en uitgebreid. Maar Fanny knikte maar: ‘Natuurlijk, als je het zegt, zal het wel zo zijn. Ik kan het niet beoordelen, ik ben geen aartsbisschop van Canterburry.’
Tenslotte smeedden de meisjes een complot. Anna zag in, dat Fanny nooit in haar leven een grote kenster der heilige waarheden zou worden, maar dat ze, naar het uiterlijk zeker, om haar Eamon gelukkig te maken een normale katholieke zou zijn, die zelfs uit plichtsbesef haar kinderen katholiek zou opvoeden.
‘Well, de hertogen van Kirkinpatrick zijn altijd katholiek geweest’ zei Fanny, en ze liet volgen: ‘Ofschoon er rare broeders bij waren. Nou, dan moeten ze maar katholiek blijven, ook de dukes die na Eamon komen. Mij is het best.’
En toen gaf Anna de raad, om heel hard en heel goed de
| |
| |
catechismus van het bisdom Reims te leren, waarin Saint Armand l'Eglise gelegen was. En als ze alle antwoorden vlot kende, dan kon die arme pastoor haar dopen, en dan hoefde ze geen lessen meer van hem te volgen.
Fanny was enthousiast, kuste en omhelsde Anna, gaf haar een ring, die Anna weigerde, en choqueerde de garçon door een dubbele whiskey te bestellen. De garçon en bijgevolg het hotelpersoneel kreeg vage ideeën, dat Anna en Fanny niet in dit hotel thuis hoorden, maar toen aan de lunch in het hotel Fanny naar de oude franse dame, de Baronne Latour Grandmaison toeging en haar een met whiskey geparfumeerde kus gaf, om er een, die naar Parfait Amour rook terug te ontvangen, toen was het morele crediet van de beide vluchtelingen volkomen hersteld. Dat de baronne, veertig jaar geleden, toen nog Zaza geheten, een cancan gedanst had en met haar lenige gestalte en haar welgevormde benen het hart van haar Etienne zaliger in opstand had gebracht, dat zou niemand meer denken, die de baronne voor het eerst zag.
De volgende morgen gingen twee rouwmoedige zondaressen terug naar Saint Armand l'Eglise, ze kregen beiden twee dagen geen suiker in koffie of thee. Maar met Pinksteren werd Fanny opgenomen in de Katholieke Kerk, en nog vóór Allerheiligen was ze de Duchess of Kirkinpatrick.
|
|