| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
TOEN PROSPER, TWEE EN TWINTIG JAAR oud, naar New York vertrok wendde Papa zich tot de enige man die hij kende in die stad, met het verzoek om een oogje in het zeil te houden, en geregeld te berichten. Die man was een jeugdvriend van Papa, een zekere Hendrik Hartje, geboren en getogen in Wellerbeek. Eigenlijk kon, in de dagen dat Hendrik Hartje in Wellerbeek rondliep, geen enkel fatsoenlijk jongmens bekennen dat deze zijn vriend was, want Hartje was een deugniet eerste klas. Hendrik stroopte in de bossen van Baron de Foens, en zette fuiken in de vijvers van de franse Paters. Hij viel meisjes lastig, en dronk jenever, hetgeen volstrekt ontoelaatbaar was voor ongetrouwde jongemannen.
Toen op een goede dag Hendrik het de dienstmaagd van de burgemeester had lastig gemaakt, werd hij bij zijn Edelachtbare ontboden om een standje in ontvangst te nemen. Hendrik nam het standje niet, verklaarde dat de meid zo gek was als een bosje uien, en dat overigens de burgemeester er geen snars mee te maken had. En als die nog veel praatjes zou hebben, dan kon hij een pak op zijn falie krijgen. De flinkheid van de burgemeester eindigde na enige ogenblikken, toen liep hij namelijk weg zo hard als zijn benen hem dragen konden, om dat pak slaag te ontlopen. Maar toen werd het voor Hendrik eveneens tijd om uit Wellerbeek te verdwijnen, en dat deed hij. Hij trok van de Wellerbeekse hei ineens naar de zee, hij monsterde aan als stoker, arriveerde in Amerika, droste, leed zwarte
| |
| |
armoe, had twaalf ambachten en dertien ongelukken en werd toch niet millionnair. Hij deed het kleiner en eenvoudiger: hij vrijde en trouwde een weduwe, die een kroeg hield in een niet zeer deftige buurt van de stad, maar aangezien de dorst onder de onaanzienlijken aanzienlijker is dan onder de aanzienlijken, ging het hem met zijn echtgenote verre van slecht. En doordat zijn echtgenote, die enige jaren alleen het kroegje had gedreven nogal haar gezag wist te doen gelden, wist ze met moed beleid en trouw Hendrik te houden binnen de perken van het toelaatbare. En op een dag was Hendrik zelfs zo fatsoenlijk geworden, dat hij zich een oude schuld herinnerde die hij nog had in Wellerbeek bij zijn overhaast vertrek. Hij stond nog voor zes gulden en centen in het krijt bij Lange El, en had er nooit de gebruikelijke hazen en karpers voor geleverd. Dus schreef hij aan Papa een brief, waarin hij vier dollars insloot (schuld en rente) en omstandig vertelde hoe goed het hem ging in zijn drukbeklant restaurant.
Deze fatsoenlijk geworden Hendrik Hartje nu werd de spion van Papa.
In het begin waren de rapporten uiterst gunstig. Prosper woonde in een fatsoenlijke buurt en werkte hard. Hij werkte te hard, en had te weinig verzetjes.
Na enige tijd had de jongen kennissen opgedaan, heel goeie kennissen meest gezeten families: er was zelfs een familie op Fifth Avenue, met dochters. Schatrijk. Katholiek. Iers. Prima. Reeds begon Mama te rekenen op een schatrijke amerikaanse schoondochter, en ze trachtte zich alles te herinneren van engels, dat ze op kostschool in Jette had geleerd. Maar Papa troostte haar met de mededeling, dat een dergelijk welopgevoed meisje zeker frans zou kennen. Het kwam heel anders uit. Op een goede dag kreeg Papa een brief van Hendrik Hartje, dat zoonlief onder de geboden stond met een meisje, met Florry Cowley. Papa nam zijn scherpste pen ter hand, en schreef zoonlief een brief op poten, waarin hij vroeg of zijn ouders daar soms niets mee te maken hadden. Per ommegaande kwam het antwoord: Lieve Papa en Mama, U heeft er inderdaad niets mee te
| |
| |
maken. Als U ter zijner tijd mijn vrouw niet bevalt, dan is de wereld altijd wijd genoeg om een plek te vinden waar mijn vrouw U niet in de weg zit. Voor het overige heb ik door drukke en voorspoedige zaken geen tijd gehad om UEdele van mijn besluit in kennis te stellen. Gelieve hiernevens aan te treffen een lijst van orders voor de fabriek. En of Hendrik Hartje zich maar met zijn eigen kinderen wou bemoeien, daar deed hij beter aan. Hetwelk doende enzovoorts.
Papa en Mama waren nog niet van hun schrik bekomen, toen er een telegram kwam, dat Prosper inderdaad met Florry getrouwd was.
Later vertelde Prosper aan zijn ouders, bij wie Florry zeer in de smaak viel, en aan zijn vrienden, die jaren later nog spraken over de lieve arme Florry, die zo jong gestorven was, hoe hij haar had ontmoet. Dat was een zeer romantische aangelegenheid geweest. Wagemans vertelde het aan dokter Buitenweg, toen deze weer eens een receptje kwam schrijven voor de eeuwige rokershoest van de oude heer.
‘Prosper zat daar dus in New-York en verkocht hoeden, of stoffen uit Wellerbeek, of misschien draaide hij alleen maar met de duimen, dat doet er niets toe. Laat het nu beginnen te sneeuwen, sneeuwen, zoals tevoren en erna nooit was voorgekomen: ze noemden het de grote sneeuwstorm van '89. Echt amerikaans, een sneeuwstorm om op te bluffen als het niet zo treurig was. In een minimum van tijd lag het verkeer stil. De Subway had je nog niet, als ik me niet vergis, en aan de Elevated railroad had je niets omdat die ook gestoord was. Toen Prosper het geval in de gaten kreeg, maakte hij zo snel als hij kon een flinke voorraad houdbare levensmiddelen: hammen, en blikjes, nu niet om een zaakje van te maken maar doodgewoon voor de bik. Hij zal het wel ruim gedaan hebben, want zoals ik hem gekend heb, kocht hij een varken als hij trek kreeg in een broodje met worst. Goed, onze Prosper baggert dus naar huis, of naar zijn pension, of naar zijn kantoor, weet ik veel, mèt zijn voorraad. En laat hij daar nu langs de straat een jongedame vinden, die niet weet wat ze moet beginnen. Dat was Florry
| |
| |
Cowley, uit Albany, die voor een dagje naar de stad was gekomen om te winkelen. Ze had vrijwel geen cent meer over, en er was geen gelegenheid meer om terug te gaan naar huis. Laten we aannemen, dat ze blauw van de kou stond te huilen langs de weg. Prosper moeit zich met het geval; het zou toch ook al een raar geval zijn als Prosper er zich niet mee bemoeide. Hij wist dat in zijn pension, of in zijn kantoor, weet ik veel, een meneer op reis was, helemaal naar New-Orleans. Misschien hoeden verkopen. Enfin, als Florry dus niet uit New-York kon, kon die meneer er niet in, dat is duidelijk. Dus biedt Prosper zijn hulp aan, en kwartiert haar in, in de kamer van die meneer, geeft haar en de andere huisgenoten te eten van zijn provisies, en toen de sneeuw begon te dooien was Florry hals over kop verliefd op Prosper. In alle eer en deugd wel te verstaan. Prosper liet dat niet onbeantwoord, en maakte het meisje groot het hof, en laat ik je vertellen, dat als Prosper iemand het hof maakte, dan deed hij het grondig. Daar kan de oude mevrouw Wagenaar nog van meespreken, maar Prosper liet haar zitten, toen hij merkte dat ze hem wilde temmen. Maar dat was veel later, toen hij weduwnaar was.
Enfin, Florry, gered van in sneeuwen en van de hongerdood gaat terug naar haar dankbare ouders in Albany, die op hun beurt de kloekmoedige redder van hun dochter willen leren kennen. Prosper verschijnt ten tonele, verschijnt erg vaak, ontmoet Florry in New-York waar ze met hem gaat wandelen in Central Park en op een bankje zitten op de Battery, of iets dergelijks, en waar natuurlijk Hendrik Hartje hun in de gaten krijgt.
Net vóór de dood van Oom Jan waren ze getrouwd, en een paar maanden erna had Prosper een vertegenwoordiger in New-York opgescharreld, en kwam hij naar Europa mel. Florry. Ze trokken in in het oude huis van Oom Jan, dat gekke ding op de Eiermarkt met al die torentjes en erkers, waar nu van Eyck woont. De meubels, degelijk goed uit de streek, werden verkocht voor een appel en een ei, en ze kochten dure meubels uit Brussel, met brocaten en fluwelen zittingen; ik herinner me hun salon: ebbenhout met rood
| |
| |
fluweel, en haar boudoir wit en goud louis seize, met lichtblauw brocaat. Enfin, jullie vinden dat tegenwoordig niet mooi meer, en ik weet het ook zo net niet meer: elke tijd heeft zo zijn smaak. In elk geval wist heel Wellerbeek te vertellen, dat Florry rijk was, schatrijk, enigst kind van een millionnair. Laat ik je zeggen dat de oude Snakkers, de vader van de tegenwoordige directeur van de Handelsbank zijn opwachting ging maken, en in zijn beste engels zijn diensten aanbood aan mevrouwtje, om haar vermogen over te maken, en te beleggen in Holland. Als ze hem het adres van háár bankier wilde opgeven, zorgde hij wel voor de rest. Florry lachte eens, en zei, dat dat nog wel even zou aanlopen. En toen zei Snakkers, dat als hij mevrouw van dienst kon zijn met een crediet, dan hoefde mevrouw maar te spreken.
Ik weet natuurlijk niet of die oude vos zijn informaties had getrokken, maar Prosper zorgde er op een of andere manier voor, dat dit gesprek bekend werd, en dat verhoogde natuurlijk het aanzien van Florry in aanzienlijke mate. Want vergeet niet, dat wij, knutselaartjes, in die dagen een bank nog maar een gek ding vonden, en als de puissant rijke Snakkers helemaal uit de stad kwam om zijn opwachting te maken bij zo'n pop van een vrouwtje, dan had hij daar zijn reden voor.’
Zo'n pop van een vrouwtje noemde de oude Wagemans haar, en die beschrijving was juist. Florry met haar kleine, tengere figuur, haar springerige lichtblonde haren en haar grote, grote blauwe kinderogen had iets, dat een gezeten matrone onmiddellijk deed denken aan versterkende middelen en warme kruiken, en sterke mannen hun knevels deed opdraaien, en omzien naar de te doden draak. Haar schoonheid zou misschien niet de aandacht van Prosper hebben getrokken, maar haar hulpbehoevendheid daar in de sneeuwstorm moest onweerstaanbaar zijn voor een natuur als de zijne.
Met haar hulpeloosheid, haar hulpbehoevendhcid, domineerde ze onbewust en ongewild de omgeving. Dat bleek al, toen ze arriveerde in Wellerbeek. Papa en Mama hadden
| |
| |
het forse voornemen gemaakt deze amerikaanse heks, die hun Prosper had ingepalmd niet al te vriendelijk te ontvangen: niet onvriendelijk, maar waardig. Welnu, van dit stoere voornemen kwam niets terecht. Prosper en Florry arriveerden erg laat in Wellerbeek; ze hadden een lange en moeilijke reis achter de rug, en Florry was uitgeput van vermoeidheid en opwindîng om wat haar te wachten stond. En bij het licht van het petroleumlampje in de gang van Papa's huis, leken de kringen om haar ogen nog dieper en tragischer. Mama, die haar zwarte japon met pailletten had aangetrokken, en haar omvangrijke boezem gesierd had met alle goud en edelgesteente dat imposant kon lijken, ruiste statig naar de vestibule. Ze wierp één blik op Florry, en onmiddellijk begon ze te kakelen als een hen; voordat Florry haar mantel kon uitdoen had Mama haar reeds moederlijk ingepalmd en meegetroond naar de gemakkelijkste crapaud. Papa, Prosper, de beide dienstboden, die voor het eerst in zwart met witte mutsjes liepen, allen kregen bevelen, die erop gericht waren om de arme, lijdende Florry te helpen verplegen. Mama wreef haar voorhoofd met Eau de Cologne, Papa moest brandewijn halen, Prosper naar Florry's pantoffeltjes zoeken, Dina moest een kruik, nee, twee kruiken in het bed leggen, Lucia moest warme bouillon brengen.
Enigszins verwezen liet Florry dat gebeuren, en toen Mama even stil was om haar tranen af te vegen, vroeg het jonge vrouwtje aan Prosper, wat dat allemaal te betekenen had. Ze legde in aandoenlijk schoolfrans uit, dat ze zich kiplekker voelde, en alleen maar een beetje moe was. Ze stond op, dankte Mama met twee kussen voor de hartelijke ontvangst en gaf Papa een hand. Papa keek een beetje teleurgesteld, hij had dan ook erg hard gelopen om de brandewijn te halen. Maar voordat Florry de hand had losgelaten, maakte ze alles reeds goed: ze gaf ook aan Papa een paar schuchtere zoenen. Toen moest onmiddellijk champagne gedronken worden, en bij haar derde glas huilde Mama weer, omdat God zo goed was.
Overal waar Florry met Prosper haar opwachting ging ma- | |
| |
ken herhaalde zich iets dergelijks. De tantes en nichten, de vrouwen van burgemeester, dokter en notaris, allen sloofden zich uit om Florry een gemakkelijke stoel te geven, een voetenbankje, opdat het arme schaapke toch maar niet moe zou worden. Ze maakte haar visites eerst in de landauer van Papa, maar weldra had Prosper voor haar een victoria gekocht, hoewel natuurlijk iedereen zei, dat zulk een open rijtuig niet geschikt was voor zulk een teer poppetje. Haar robes waren van een élégance zoals zelfs in de stad niet te zien waren. De jongemeisjes copiëerden met min of meer vaardigheid en smaak haar kleren, de jongemannen die meenden engels te spreken vertelden op de societeit lange verhalen over gesprekken die ze beweerden gevoerd te hebben met de amerikaanse.
Toen Prosper en Florry na verloop van enige maanden het huis van Oom Jan betrokken hadden, begonnen ze te ontvangen. Inplaats van borrels werden cocktails geserveerd, de naïeve cocktails der negentiger jaren, die koud, sterk en zoet waren. In de avond werd, inplaats van de gebruikelijke wijn, whiskey geserveerd; soms waren er, inplaats van gebakjes doughnuts, kortom, de ontvangsten aan de Eiermarkt hadden net genoeg amerikaanse aroma om interessant te zijn, en tegelijk paste Florry zich voldoende aan om haar eerbied te demonstreren yoor wat in Wellerbeek als passend, billijk en plichtmatig geacht werd. In korte tijd was zij de leidende figuur van de schaarse beau monde van Wellerbeek geworden. En toen ze, ten overvloede, hollands begon te brabbelen, waren ook de laatste sceptici vertederd. Het enige dat Mama, binnenskamers tegen Papa had aan te merken was een dynastiek bezwaar. In de eerste plaats achtte ze Florry te zwak om het geslacht de Lange in vele takken voort te zetten, daarbij over het hoofd ziende, dat zij in haar hollandse vlezigheid het toch ook maar gelaten had bij één afstammeling, al was dat dan ook Prosper.
Erger was, dat haar min of meer tactvolle informaties steeds weer aan het licht brachten, dat die eventuele progeniture zich allerminst haastte. Papa zei dan wel: ‘Ze is pas twintig, ze kan nog een dozijn kinderen krijgen,’ maar Mama
| |
| |
bleef ongerust. Geleidelijk begon ze die ongerustheid te laten merken aan Florry, en in de winter had ze het zover gebracht, dat ze haar schoondochter een bedevaart naar Scherpenheuvel voorstelde. Florry had geen enkel bezwaar om met Mama op bedevaart te gaan. Maar tijdens die bedevaart gebeurden er twee verschrikkelijke dingen.
Toen, de dag van aankomst, Mama zich opmaakte om haar biecht te gaan spreken, teneinde de bedevaart te bekronen door een waardige Heilige Communie, bleek dat Florry niet mee wilde gaan. ‘Maar waarom niet?’ vroeg Mama. ‘Well,’ antwoordde Florry, ‘omdat ik niet Katholiek ben, ziet U!’ Mama was zo verbaasd dat ze vergat in tranen uit te barsten. Haar Prosper was dus met een ketterse getrouwd, en die ketterse, onoprecht en listig, woonde nu bijna een jaar in Wellerbeek, en was elke Zondag dat het weer niet al te slecht was, met Prosper naar de Hoogmis gegaan.
Florry legde uit, dat ze van huis uit Presbyterean was, maar dat haar ouders haar, om haar vorming tot jongedame van de wereld te bevorderen, op kostschool hadden gedaan bij zusters. Die zusters hadden haar overtuiging gerespecteerd, Maar Florry had het eigenlijk prettiger gevonden om maar met haar katholieke kostschoolvriendinnen, meest meisjes van franse en ierse afkomst, naar de kapel te gaan, en onder het Lof Marialiedjes te zingen. Daarom vond ze die bedevaart ook best, daarom vond ze het uitstekend, dat Prosper met haar in de Roomse kerk wilde trouwen, daarom had ze ook in volle eerlijkheid beloofd, dat eventuele kinderen Katholiek zouden worden opgevoed. Maar zelf Katholiek worden? Daar had ze nog nooit over gedacht. Mama twijfelde nu weliswaar heel erg aan de uitslag dezer bedevaart, maar zette door, bad zelf dubbele porties en bleef een dag langer dan het oorspronkelijke plan was.
De tweede gebeurtenis op deze bedevaart die het vermelden waard is, vond plaats op de terugweg. De reis was toen nog niet zo heel eenvoudig. Van Scherpenheuvel ging men met een omnibus naar Diest, en vandaar had Mama een rijtuig gecharterd naar Gheel, waar de trein stopte. Men ging in de ochtend uit Scherpenheuvel, en dan kwam men
| |
| |
tegen de avond aan in Gheel. Daar zouden de dames logeren, bij een nicht van Papa, die er met een commerçant getrouwd was.
De dag van de terugreis was een gure, stormachtige dag in Maart, en de dames zaten, ondanks hun dikke mantels en ondanks de chancelières te rillen van de kou. En nu gebeurde het dat tussen Heistraat en Zittaart opeens een wiel van het rijtuig liep, zodat de dames uit de wagen werden geworpen, en in de nattigheid naast de weg vielen. De koetsier vervloekte zeven sacramenten, en ging hulp halen in Zittaart, als het moest in Eynthout, of desnoods in Gheel zelve. Hij verdween in de grijze achtermiddag, en de dames, koud en verkleumd, liepen de weg op en neer, omdat ze hun bagage niet wilden achterlaten voor de meest gerede rover. Ze wachtten een uur, en nog een uur, het werd donker, en Florry liep te klappertanden, terwijl Mama haar beklaagde en troostte, zich onderwijl natuurlijk afvragende of dit ongemak veroorzaakt zou kunnen zijn door dat ze een ketterse mee ter beevaart had genomen. ‘Maar nee,’ dacht ze, ‘zo min kan Onze Lieve Vrouw toch niet zijn.’ Ze staakte haar lamentaties en begon vurig te bidden.
Intussen was de commercant, die gehoord had van de schoonheid en de rijkdom der amerikaanse nicht ongeduldig geworden. Hij had al, om de onlust te verdrijven, een ‘Hasselt’ gedronken, maar toen de zon onderging kwam hij tot de overtuiging dat er een ongeluk gebeurd moest zijn. Hij spande zijn sjees, waarmee hij de klanten bezocht, in, en reed de weg op naar Diest. Toen hij de beide vrouwen vond naast het omgevallen rijtuig begreep hij de toedracht, en begon de koetsier en stalhouder te verwensen, lang voordat hij van de bok was geklommen. Hij begroette de dames hartelijk, laadde de bagage op zijn sjees, deed de dames opstijgen, en nog steeds de koetsier alle kwaads toewensend ging hij in draf op Gheel aan. Hij vertelde omstandig hoezeer hij zich ongerust had gemaakt, hoe intelligent zijn conclusie was geweest, en stopte eerst met zijn betoog, toen Florry, die tussen hem en Mama inzat, geluidloos flauwviel. Mama trok aan het werk met Eau de Co- | |
| |
logne, een lastig karwei door het schudden van het rijtuigje op de kinderkopjes, maar Florry had de ogen toch weer opgeslagen, toen men stilhield voor de deur van meneer Vandeperre.
Mama en Madame Vandeperre begonnen weer als bezorgde hennen te overleggen wat gedaan moest worden; ze praatten over kamillen en warme omslagen, over beddekruiken en stomen, en toen ze een niet eenvoudige, maar waarschijnlijk wel afdoende kuur ineen hadden gezet, maakte Florry haar excuus over haar flauwvallen, maar ze had zo'n verschrikkelijke honger. De beide oudere vrouwen sloegen de handen ineen, Vandeperre noemde zijn vrouw een domme gans, en in een minimum van tijd stond een avondmaal klaar, waarover Madame Vandeperre heel de dag had gezwoegd, maar dat werd aangeboden met de opmerking, dat Madame Prosper het maar moest nemen als het viel: alleenlijk maar de fortune du pot.
De volgende morgen was Florry weer volkomen aangesterkt, ze was een beetje koortsig, maar dat zou wel overgaan. Ze reisde met de Grand Central naar Roermond, van daar naar Venlo, waar Prosper wachtte met de landauer van Papa.
Een paar dagen bleef Florry, uit voorzichtigheid, in bed, want ze had wel kou gevat daar op de weg tussen Diest en Gheel, maar toen het mooie weer, na een paar dagen aanbrak, leek alle leed geleden. Het kleine, droge hoestje dat nog overbleef zou wel overgaan als de zomer in het land kwam. En er werd geheel niet meer op gelet, toen kort daarop werd meegedeeld, dat Florry in blijde verwachting was.
|
|