| |
| |
| |
Aan den lezer.
ALle leven, ruste, blydtschap, heiligheit des menschen, is niet alleen van Godt, maar in Godt. Godt is het voorwerp van het denken, spreken, en werken van een geestelyk mensch.
Dit hebben sommige Heidenen door het schemerlicht der natuure gezien; en op een natuurlyke wyze begonnen te oefenen: maar dewyle zy Christus niet kende, zoo kondenze tot Godt niet komen, en hem niet beschouwen in het aangezichte van Christus, waar in alleen 't heyl des menschen is, de vyandtschap bleef tusschen beyden, en zy haar uytgevende voor wyse bleven dwase; en gingen verlooren.
Die onder de bedieninge des Euangeliums leven, zien dit wat klaarder, en sommige zyn op de
ommegank | |
| |
[met G]odt verlieft, en maken haar [werk] om in de beschouwinge
van Godt alle dingen te vergeten, en haar zelven te verliezen: en nochtans is het maar natuurlyk
werk in veelen: zy in den vleesche, niet wedergeboren zynde, konnen Gode niet behagen, noch door
zulken wegh de zaligheit bekomen. Zy Christus kennende ge[b]ruiken hem niet recht: of zy zoeken
[g]een verzoeninge, zy oefenen geen geloovig aannemen, of zoo zy het al eens op een natuurlyke
wyze bevat, [g]edacht, gezeit, gedaan hebben, zoo laten ze dat daar als een gedane zake: de dagelyksche overtredingen, de sondigheit des herten, de neigingen of hunkeringen tot afwykingen, de opwellingen der verdurventheden, het afzwereven van Godt, wert van haar weinig gekent, 't beroert weinig, men verneemt geen scheydinge van Godt, verlatingen zyn by haar doorgaans de vadzigheit des lichaams, de lusteloosheit, en onbequaamheyt tot | |
| |
Goddelyke overdenkingen: buiten dat konnenze evenwel voortgaan in de Goddelyke beschouwingen, zonder over die wangestalten en zonden verzoeninge te zoeken door het bloedt van Jesus: een baarblykelyk teeken dat al haar werk maar natuurlyk is, en haare beschouwingen zyn maar kennen en erkennen van Godt, zoo als hy in hem zelven is, en in de geschapene Alheit zich vertoont.
Maar een recht geestelyk mensch heeft doorgaans, de eene tydt meer, de andere min, veele
beroeringen in de wedergeboorte, vele bestrydingen en stryden in het aannemen van Christus tot zyn rantsoen en gerechtigheit, en kan niet rusten zoo lange hy door het geloove niet gerechtveerdigt wort, vrede heeft met Godt, en de vrymoedige toegangk tot God als verzoende Vader in Christo: hy wert in de voortgangk vervremdingen, verlatingen, verduisteringen, verdurventheden, gewaar, deze beroeren die ziele t'elkens | |
| |
wederom, en zy gebruiken al wederom den Heere Jesus tot hare gerechtigheit en rantsoen, wel nu niet als in 't eerste om in de staat der genade te komen, maar om de vrede en de vrymoedige toegangk wederom te bekomen.
Zy zyn niet te vreden met zig in de staat der genade te bevinden, maar zy hebben lust en liefde tot Godt in Christus, al haar vermaak is in de Goddelyke overdenkingen, en alleen-spraken, zy gewennen haar aan den Heere, zy leven in Godt, en dus werdenze meer en meer der Goddelyker natuure deelachtigh, Jesus beeldt blinkt helderder in haar, en uit de gestalte nemen ze toe in heiligheit, en 't wort openbaar dat hare werken in Gode gedaan zyn. Zy blyven niet by haar zelven, maar zyn werkzaam om ook andere tot dit leven op te leiden, en overvloedigh te zyn tot opbouw der Gemeinte, 't zy man of vrouw.
Godt gebruikt tot opbouw van zy- | |
| |
ne Kerke allerleye slagh van menschen, vroome, onvroome, jonge, oude, mannen niet alleen, maar ook vrouwen: vrouwen arbeideden ook aan den bouw van den Tabernakel: vrouwen wrochten ook aan het weder oprechten van Jerusalems muur: vrouwen gebruikt Godt ook tot bekeeringe en opwekking der zielen: wy hebben de lofzang van Debora, van Hanna, van Maria, vrouwen hebben met Paulus gestreden in den Euangelio. Over vrouwen zoude Godt ook zynen Geest uitstorten en zy zouden propheteeren, zoo deden de vier dochteren van Philippus de Euangelist, hier doe ik ook een vrouwe na haar doot spreken van eenzame ommegang en onderhandelinge met den Heere Jesus.
Haar naam was Sara Nevius, zy is geboren tot Soelen in
Gelderlandt den 16 October 1632. haar Vader was Johannes Nevius geboren tot
Franckfort aan den Main, Bedienaar des Goddelyken Woordts tot Soelen voor- | |
| |
[noe]mt, haar moeder Maria Beks ge[b]oren tot Keulen, in welke Steden harer beider familien als noch wel bekent zyn, zy
verloor haar Vader om[tr]ent drie jaren oudt zynde. Noch [zee]r jong zynde konde ze lezen, [sch]ryven, speldewerken en naien, haar Moeder bestelde haar al vroeg tot Amsterdam in een Fransche Schoole, zy leerde veerdigh en net allerleie vrouwen handwerken, niet alleen de ordinaire tot gebruik, maar ook die tot verscheidene sieraden dienen, hadde een aangename handelinge op de Clavecimbaal. Omtrent veertien jaren oudt zynde hadde ze hare volkomen wasdom: was zeer welgemaakt van lyf en leden, schoon van gedaante, van een helder doorsnydend gezichte: hadde een doorluchtigh verstandt: was zeer begeerigh na kennisse van Goddelyke zaken, den Bybel hadde ze als opgegeten: was deftigh in haar gedragh, weinigh en net in haar spreken, zy trouwde zeer jong, zynde | |
| |
zeventien jaren oudt aan D. Henricus Vege Bedienaar des Goddelyken Woords tot Benthuizen by Leiden, by welke zy twee kinderen gehadt heeft, die maar weinige dagen leefden, noch geen twintig jaren oudt zynde wierde zy weduwe, en keerde weder tot haar moeder, woonende tot Campen. Na eenigen tydt ging zy tot Utrecht woonen om de krachtige Predik-dienst, die doe aldaar bloeyde: zy raakte al met den eersten in kennisse en familiaarheit met Juffrouw Anna Maria van Schurman, welke ziende dat zy groote lust hadde tot de Dight-kunde, maar dat het haar aan de kunst ontbrak, leerde haar allerleie trant van verzen, en het stellen van korte en lange syllaben ieder op zyn plaats, na welke tyt zy zeer veel van haren tyt geen beroep hebbende, bestedede in dichten, doch alleen over geestelyke stoffen, en uitbreidingen van Texten der Heilige Schriftuure.
Door occasie van familiare vriendt- | |
| |
schap tusschen myn Vader en gemelte Juffrouw Schurmans aan de eene, en van haar aan de andere zyde, is zy my ter vrouwe geworden, in 't jaar 1664 den 29 Maart: zy heeft my vier dochters en eene zone gebaart, op een na de eerste, zynde een dochter, is als noch in 't leven, de andere hebben maar weinige weken geleeft: zy vertoonde haar al ten eersten een Priscilla te zyn, maakte gezelschapjes van vrouwen en dochteren, die zy onderwees en tot de Godtzaligheit opwekte, en in den wegh der zaligheit bestierde: zonderling was hare achtinge, liefde, en zorge over de Kerke, en hadde zeer veel op met een geestelyken Predik-dienst. In haren ouderdom continueerde zy wel hare meditatien in dicht en ondicht, maar de levendigheit nam van tyt tot tyt af, in de twee of drie laaste jaren verzwakte zy zoo, dat men zien konde dat ze naar huis gingk.
In 't midden van November 1705. | |
| |
wiert zy ziek aan een quale die zy lange jaren onderworpen was geweest, leide elf weken in groote benaauwtheit, zoo dat ze weinigh spreken konde, zy verklaarde somtyts dat se wel niet vele verrukkende blytschappen hadde gehadt, maar dat zy geleeft hadde door een verzekert geloove en in liefde tot den Heere Jesus, tot zyne Kerke en Woordt, in die gestalte is zy van dit tot het eeuwige leven overgegaan op den 24 January 1706. oudt zynde drie en seventigh jaren, men kan van haar zeggen Let op den vroomen, en ziet na den Oprechten, want het einde van dien zal vrede zyn.
De Overledene heeft haar leven, ontmoetingen, verdorventheden, worstelingen tegen de zelve, stryden, vertroostingen, veelerleie uitkomsten in opmerkelyke gevallen, in 't breede beschreven, maar om dat ze te lang en te particulier zyn houde ik ze by my.
Na haar doot verhaalde my een byzondere vrindinne van haar, huis- | |
| |
vrouwe van een myner waarde Collegen, dat zy iets geschrevens van myn vrouwe te leen hadde gehadt, daar in zy groot behagen hadde gehadt, en toonde hare begeerte om het noch eens te mogen hebben, zy beschreef my het formaat, en eenigsins den Inhoudt: zeide mede dat myn vrouw op haar doot-bedde haar verhaalt hadde de occasie by welke zy tot het schryven van deze meditatien gekomen was, namentlyk, dat zy somtyts van den staat harer ziele gesproken hadde met den Heer Herm. Witzius nu Professor Theologiae en Regens van het Collegie tot Leiden, doe Predikant tot Leeuwarden, ende aan zyn Ed. eens een vrage voorstelde, op welke antwoordede waarom vraagt gy my, vraagt het de Heere Jesus zelve. Dit hadde zulken klem op haar herte, dat zy in hare verlegentheden t'elkens de Heere Jesus raadt vraagde, waar op zy antwoordt op antwoordt kreeg met klaar licht in de zaken: doe be- | |
| |
gaf zy haar tot mediteren over den Brief aan de Gemeente van Philadelphia, die zy in dicht wytloopigh heeft uitgebreit; daar op volgde deze meditatien, die zy al mediterende schreef: de redenen waarom zy al mediterende schreef verhaalt zy Kap. 36 en 37.
Deze meditatien onder hare schriften, die vele zyn, gevonden hebbende doorbladerde ik ze, want ik
hadde ze nooit gelezen, en bevondt dezelve geestelyk, en bequaam om zielen te overtuigen van hare geesteloosheit, te leeren wat geestelyk leven is, op zulke alleenspraken te doen verlieven, en op te leiden tot ommegangk met Godt, en beschouwinge van Godt zoo als hy hem openbaart in 't aangezichte Jesu Christi: achte het ook dienstigh om die gene, welke genegen zynde tot mediteren, afdwalen van 't Woordt, en verdwalen tot natuurlyke beschouwing van Godt zonder Christus, om deze, zegge ik, op den rechten wegh van me- | |
| |
diteren te leiden, en daar in te bestieren: om deze reden rezolveerde ik deze meditatien ten eersten door den druk gemeen te maken, en het drukken van de Redelyke Godtsdienst, die toen wederom, en vermeerdert onder de Perse ging, zoo lange uit te stellen.
Indien iemant hier of daar in de styl of speldinge iets aanmerkt, die heeft te weten dat het niet eerst bestudeert is, en daar na in 't net is geschreven, maar dat het zoo is, als het al mediterende uit de penne gevloeit is: geen kladden, noch byvoeging zyn daar in te vinden: gansch gene gedachten, ofte beooginge heeft zy gehadt dat het zoude gedrukt worden.
Niemant verdenke de woorden, in den Titel, en in 't begin van't werk, zonder hulp
van menschen, van geestdryverye; want daar door verstaat zy de alleen-spraken, de eenzame ommegang der ziele, en onderhandelinge met den Heere Jesus, buiten het ge- | |
| |
zichte, gehoor, en t'samenspraak met menschen: is yemant tegen de geestdryverye, zoo was zy het, 't Woordt Godts was haar eenige regel, en haar dagelyks voetsel: de Kerke haar vermaak, de dienst der getrouwe Leeraren in 't openbaar en byzonder was by haar in hoogachtinge, gelyk dit Tractaat zulx genoegsaam toont.
Deze meditatien zyn geschreven tot Harlingen omtrent het begin van 't jaar 1673. in een context aan malkanderen, alleen met de ordinare scheid-teekens onderscheyden. Ik hebben dezelve in Kapittelen verdeelt (anders isser niets van het myne in) niet om dat de materien zulks vereischten, maar om dat een lang aan malkanderen gevoeghde materie zoo aangenaam niet is voor den Lezer, die wel eens ademhalinge begeert, en om dat een nieuw Kapittel een nieuwe lust verwekt.
Zy heeft vele Geschriften na gelaten, zoo in Dight als Ondight, over | |
| |
allerleye stoffen, en over Texten der Heylige Schrifture. Of yets anders van haar het licht zal zien, wete ik niet: maar indien yemant deze meditatien buiten myn weten en bewilliginge mochte na drukken, zoo heeft men deze meditatien vermeerdert ten eersten te verwachten, maar buiten dat geval zullen ze blyven zoo als zy zyn: dat iets van my is, is te kennen uit de onderteikeninge van de Voorreden met myn eigen hand.
De Heere geve schynsel over deze meditatien tot opleidinge van vele zielen in den wegh des levens, waar toe zy van my worden uitgegeven, die ben en blyve allen een gewillige Dienaar in den Heere,
W. à Brakel.
Rotterdam den 4 Juny 1706.
|
|