| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
Lemerre wachtte reeds een kwartier op Francine in de Chope de l'Odéon, een klein restaurant naast het Odéon theater, waar het altijd tamelijk stil was. Behalve de artisten van den schouwburg en eenige studenten kwamen er in de benedenzaal alleen zoo nu en dan enkele bezoekers, die toevallig in deze buurt verdwaald waren. Iedereen kende er elkaar. 't Was een van die wijkcafé's waar men zeker is elkaar op vaste uren te ontmoeten. De kleine bovenzaaltjes, pompeus ‘cabinets particuliers’ genoemd, werden bezocht door verliefde paartjes op zoek naar eenzaamheid en door enkele politici van het nabij gelegen Luxembourg, die er kwamen lunchen of dineeren met hun vriendinnetjes.
Lemerre had Francine gevraagd dààr te komen om rustig met haar te kunnen praten. Voor deze eerste afspraak had hij er de voorkeur aan gegeven niet een der drukke gelegenheden te kiezen waar hij zeker was kennissen te ontmoeten. Hij was lang voor het bepaalde uur gekomen en had met den patroon een zaaltje uitgezocht waar hij met Francine zou kunnen dineeren zonder gestoord te worden. Het briefje, dat hij van haar ontvangen had en waarin zij hem om dit onderhoud vroeg, had hem even verwonderd doen nadenken. Daarna had hij het in zijn zak gestoken en tevreden gelachen als iemand, die een lang verwacht succes eindelijk binnen zijn bereik ziet.
Het had Lemerre geen moeite gekost te begrijpen dat Francine een dier vrouwen was, die door de afwezigheid van
| |
| |
haar man totaal uit het lood geslagen waren. Hij had opgemerkt hoe voorzichtig zij was geweest bij hun eerste ontmoeting, een voorzichtigheid, die maar al te zeer haar zwakheid deed uitkomen, meende hij. Later had hij met Léonie over Francine gesproken. En Léonie had natuurlijk het geheim van haar vriendin verraden. Zooals de meeste mannen zouden gedaan hebben, oordeelde Lemerre dat hier een overwinning te behalen was, wanneer hij de zaak maar listig wist aan te pakken. ‘Qui a bu, boira,’ zei hij bij zichzelve. En het feit dat er geheime moeilijkheden bestonden tusschen Francine en haar man, was voor hem een reden te méér te veronderstellen, dat hij vroeger of later Francine veel beter zou leeren kennen. Hij was echter niet gehaast en vond dat hij alles maar aan het toeval moest overlaten, daarbij vertrouwende op het bondgenootschap van Léonie, die hem graag wilde helpen om zijn plan te doen slagen.
En nu, zonder dat hij er eenige moeite voor gedaan had, was Francine vanzelf naar hem toe gekomen, hetgeen hem natuurlijk een groot moreel voordeel in de heele situatie bezorgde.
‘Als ze mij geschreven heeft,’ oordeelde Lemerre, ‘is dat omdat ze me wat te vragen heeft. 't Zal natuurlijk wel wat met haar man te maken hebben.... En waarom zou ik ze niet helpen als ik kan?’ redeneerde hij verder. Hij herinnerde zich hun eerste gesprek, toen hij met opzet het onderwerp van tegenprestaties had aangeroerd. Indien zij wat van hem verwachtte, had hij ook het recht iets daarvoor terug te verlangen. En er was maar één ding dat Francine hem zou kunnen geven. Dat wist zij zelf ook
| |
| |
wel. En niettegenstaande dàt had Francine hem geschreven. Zij was dus bereid zijn voorwaarden aan te nemen. Echter had hij er niet het flauwste vermoeden van wat het Francine gekost had zich tot hem te wenden. Ten slotte kòn zij niet anders. Wie, behalve Lemerre, zou haar het verlof kunnen doen verkrijgen om Jean op het front te bezoeken? Wie zou haar kunnen inlichten over de plaats waar hij lag? Zij zou hem niets vragen dan haar te helpen naar haar man te gaan. Wat kon hij daar voor eischen? 't Is waar, zij kende hem zoo weinig. Maar per slot van rekening was hij een man van de wereld en galant genoeg om een vrouw een dienst te bewijzen zonder daarvoor een belooning te verwachten. Die gedachte had haar den moed gegeven aan hem te schrijven. Maar nu zij op het punt stond naar de Chope de l'Odéon te gaan, aarzelde zij. Ze kon nog opbellen, een excuus verzinnen. Dan zou zij echter alle kans verliezen ooit naar Jean te kunnen gaan. En had zij dan zóó weinig vertrouwen in zichzelve dat ze nu bevreesd werd voor Lemerre? Om er zichzelf van te overtuigen dat er niets was, zou ze gaan. En ze moest zich reppen als ze op tijd wilde zijn. Zich reppen? Waarom dat? Zij moest hem integendeel laten wachten, hem niet laten merken dat zij haast had hem te ontmoeten.
Ruim twintig minuten na den bepaalden tijd kwam zij in het restaurant aan. Lemerre had al een paar keer verveeld naar de klok gekeken. Nù was hij een en al glimlach en voorkomendheid. ‘Ja, hij begreep heel goed.... Vrouwen hebben altijd nog het een en ander te doen in haar huishouden, vooral vrouwen die werken.... En dan zich verkleeden, dat neemt tijd.... Nee, hij was heelemaal niet
| |
| |
kwaad. Hij was alleen maar ongeduldig geworden omdat hij bang was dat hij niet het genoegen zou hebben haar te ontmoeten.... Eerst een aperitif? Die zouden ze dan maar boven nemen, in de salon....?’
Francine vond het eigenlijk onaangenaam dat hij een kleine salon gereserveerd had. Dat doet 'n man niet wanneer hij een vrouw met eerbied wil behandelen, dacht zij. Maar daar stond tegenover dat zij gevraagd had hem alléén te mogen spreken. Hier beneden zaten zij met heel veel menschen om zich heen. Je kon de lui aan de andere tafels verstaan, zelfs wanneer zij zeer zacht spraken. 't Was daarom toch gezelliger en beter maar naar boven te gaan. 't Zou gemakkelijker zijn voor haar om alles uit te leggen, zoodat er geen misverstand bij Lemerre kon ontstaan.
't Was lang geleden dat zij in zoo'n salon gegeten had. Zoolang ze Jean kende. Hier was ze nooit gekomen, maar 't waren dezelfde roode kussens, dezelfde rococo versieringen, dezelfde pretentieuse meubels die zij vroeger in andere salons gezien had. Het had iets van een bordeel, en ook van een vrijgezellenkamer. En er hing een sfeer van vluchtige, gemakkelijke, haastige liefdes. De onontbeerlijke spiegels aan den wand, waarin tientallen van namen waren gesneden met een diamanten ring, de breede bank tegen den muur, en de deur, die een diepe kast afsloot, en waarachter de waschtafel en verdere toiletgelegenheden waren verborgen, alles juist hetzelfde als de plaatsen waar zij vroeger zoo dikwijls gekomen was, alléén met 'n man of in vroolijk gezelschap. Alléén met 'n man maar heel zelden. Ze hield niet van zoo'n salon waar elk oogenblik de kellner kon binnenkomen, die onbescheiden naar de vrouw keek,
| |
| |
haar schatte en beoordeelde. Dat hinderde haar. Maar de kellner hier was heel bescheiden en niets gaf hem reden te veronderstellen dat zij hier was om een liefdesaffaire te beginnen. Lemerre was heel beleefd; er was niets overdrevens in zijn manieren, hetgeen haar gerust stelde en haar de salon bijna deed vergeten.
Het menu dat hij had besteld was eenvoudig. De kellner kon er door in den waan gebracht worden dat hun ontmoeting niets met een slippertje had uit te staan. Bovendien hoorde de man zeer goed dat Lemerre ‘Madame’ tegen haar zei en dat er dus van een intieme verhouding tusschen hen geen sprake was. Zij was Lemerre dankbaar voor de kieschheid die hij hierin aan den dag legde. En zij durfde nu ook beter ronduit met hem te spreken.
‘Ja,’ zei hij, ‘ik weet natuurlijk niet waar elke secteur ligt.... Vorige keer wist ik toevallig dat de 42ste ergens bij Pont à Mousson was.... 't Gaat gewoonlijk zóó, ziet U. Eerst komen de soldaten in een rustige secteur, ergens waar niet te vèèl gevochten wordt of waar niet mèèr gevochten wordt vooreerst, waar de druk van den vijand verminderd is. Daarna komen ze in veel gevaarlijker secteurs.... 't Zou kunnen zijn dat Uw man, bijvoorbeeld....’ Francine kon haar gedachten niet bij het gesprek houden. Als Jean in een gevaarlijke secteur was zou hij kans loopen gedood te worden of zwaar gewond, net als de man van Marie Roussot. Die was een paar dagen geleden in Lyon aan zijn wonden gestorven. Dat kon Jean óók overkomen. Voor geen geld zou zij willen dat hij zou heengaan met de gedachte dat zij hem bedrogen had. Ze moèst hem zien.... Zij onderbrak Lemerre, die juist uitlegde dat het onmoge- | |
| |
lijk was door te dringen tot de gevaarlijke secteurs. Zelfs met alle mogelijke protectie werden er geen vrouwen toegelaten.
‘Maar als ik nu eens ernstig ziek was?’ vroeg ze. ‘Zou hij dan niet mogen overkomen?’
Lemerre zou informeeren. Maar hoe lang was haar man eigenlijk al weg? Zeven maanden? En hoe lang was hij aan het front? Bijna zes maanden? Dan had hij gauw recht op verlof.
‘Als we dat een beetje konden verhaasten,’ opperde Lemerre, ‘zou 't veel beter zijn voor hem en voor U.’
‘Als dat kon,’ zei Francine. ‘Maar wat moet ik daarvoor doen? Hoe moet ik het aanleggen?’
Lemerre lachte weer zijn veelbeteekenend lachje en zei: ‘Misschien is er wel wat aan te doen. Indien U mij den juisten naam enz. opgeeft van Uw man zal ik zien of er iemand, die ik ken aan het Ministerie van Oorlog, niet wat kan helpen in die richting....’
‘Denkt U? Ik zou U zóó dankbaar zijn!’ zei Francine opgetogen.
‘O, Mevrouw, het is een kleine moeite, een heel geringe dienst, die ik U graag bewijs.’
Even klopte hij haar geruststellend op de hand, die zij niet terugtrok.
Na het diner stapten zij samen op.
‘Nu gaan we in de hoop op den goeden uitslag ergens 'n koffie met 'n pousse drinken,’ stelde Lemerre voor.
Francine had groote lust om te weigeren. Maar ze voelde dat ze dat niet kon doen nu Lemerre beloofd had haar te helpen. Hij had zelfs niet op een tegenprestatie gezin- | |
| |
speeld, met geen enkel woord laten blijken dat hij ook iets van haar verwachtte. ‘Lemerre is 'n gentleman,’ dacht ze. En toch bevreemdde het haar dat 'n man, die haar heelemaal niet kende, gereed zou staan haar een grooten dienst te bewijzen door zijn invloed aan te wenden om Jean zoo gauw mogelijk bij haar terug te brengen. Juist dèze dienst. Was het iets anders geweest, n'importe wàt, dan had zij het gemakkelijker begrepen. Maar dat hij haar met Jean wilde samenbrengen, terwijl hij zèlf zoo zeer met haar was ingenomen, dàt kon ze niet goed begrijpen. Dat Lemerre verborg wat hij precies in zijn schild voerde, daaraan twijfelde zij geen oogenblik. Léonie had haar immers óók verteld dat hij altijd naar haar vroeg, dat hij gezegd had hoe mooi hij haar had gevonden. Innerlijk had dat Francine genoegen gedaan. Maar het had haar toch ook afgeschrikt. 't Was een der oorzaken, die haar zoo hadden doen aarzelen aan hem te schrijven. Nù was zij blij het gedaan te hebben, ofschoon ze niet wist wat van haar nieuwen vriend te denken, of hij het ernstig met haar meende of wel op een avontuur uit was.
Het was er druk bij Pousset. Lemerre, die geen tafeltje voor hen beiden alléén vond, stelde Francine voor bij kennissen te gaan zitten, die hem gewenkt hadden dat er nog plaats was. Eigenlijk was Francine maar liever weer weggegaan, maar Lemerre werkte zich reeds tusschen de aanwezigen door naar den hoek waar zijn vrienden zaten. Er was maar één vrouw in het gezelschap. De rest bestond uit mannen, allen jong genoeg om niet in Parijs te zijn terwijl er zooveel soldaten aan het front noodig waren.
| |
| |
‘Wat doen die lui hier?’ vroeg Francine zich af. Zij voelde dat zij jaloersch was om Jean, die den eersten dag reeds had moeten vertrekken, terwijl deze mannen er hier lustig op los schenen te leven en zich heelemaal nergens bezorgd over hoefden te maken.
‘Oorlogs-profiteurs,’ dacht zij. Er waren er zoo velen, die zich niet schaamden avond aan avond samen te drinken en te brassen. Zij verdienden geld op allerlei manieren. Zij verkochten van alles. Zij veranderden van vak als een ander van schoenen. En zij slaagden in alles. Iedereen kon zaken doen en geld verdienen. Je behoefde daarvoor niet eens een handige jongen te zijn. 't Bewijs: zij woonde naast een Hollandsch journalist, of iemand die zich journalist noemde, en die, pas uit Indië gekomen, nog ternauwernood Fransch sprekend, nu plotseling veel geld verdiende in de macaroni.
Al deze menschen hier behandelden Lemerre met een zekeren eerbied. Zij kenden zijn invloed en zijn relaties en schenen er op gesteld te zijn op 'n goed voetje met hem te staan. Alleen de vrouw, die naast Francine was komen zitten, sprak niet met hem. Zij keek hem nu en dan aan met 'n vreemden blik waarin spot en zelfs verachting lag. Lemerre nam totaal geen notitie van haar. Zelfs niet toen zij opeens een geanimeerd gesprek met Francine begon. Terwijl Lemerre even naar een ander tafeltje ging, waaraan hij een vriend ontdekt had, vroeg de vrouw aan Francine, onverwacht en op den man af: ‘Is Lemerre Uw vriend?’
‘Niet mijn vriend.... 'n kennis, meer niet.’
‘Kent U hem al lang?’
| |
| |
‘'t Is de tweede keer dat ik hem ontmoet.’
‘Past U dan liever voor hem op. 't Is 'n vreemde scharrelaar.’
‘'n Scharrelaar? Maar hij is journalist.’
‘Natuurlijk is hij dat, maar dat belet hem niet 'n hoop andere dingen te doen.... Ik zou hem niet al te erg vertrouwen.’
Francine zweeg. Wat had die vrouw eraan Lemerre te belasteren, dacht ze. Trouwens, hij kon zijn wie hij wilde. Zoolang als hij maar maakte dat zij Jean zoo gauw mogelijk kon ontmoeten gaf zij er niets om wat hij was. De wereld was vol van scharrelaars en Parijs in de eerste plaats. Hier, overal, de mannen aan haar tafeltje, achter haar, vóór haar: scharrelaars, onbetrouwbare personages, haaien die rondom het oorlogsschip zwommen, en parasieten die leefden en tierden op het beste sap der natie. Waarom Lemerre niet? Dat beteekende nog niet dat hij ten opzichte van haar onbetrouwbaar was. Iemand die het niet goed met een ander voor heeft, stelt zich niet zoo belangeloos beschikbaar als hij. Of 't moest een doortrapte huichelaar zijn. Misschien wàs hij dat ook wel. Maar ook dàt kon haar niets schelen. Hij zou haar helpen indien hij kon, daar was zij zeker van. De rest ging haar niet aan.
Zij wijdde nu haar aandacht aan de gesprekken om haar heen. Maar zij had moeite ze te volgen. Er was één ding dat altijd weer in haar gedachten terugkwam: het aanstaande verlof van Jean. Indien Lemerre slaagde.... Waarom indien? Hij zou immers slagen, dat kon niet anders. En dan zou zij zich eindelijk ontdoen van den last die haar drukte, die zij niet langer kòn dragen. Als ze ronduit met
| |
| |
Jean gesproken had zou het leven veel lichter, veel gemakkelijker voor haar worden. 't Kwam er eigenlijk niet op aan hoe haar verklaring zou worden opgenomen. Alles was beter dan dit voortdurende piekeren.
‘Madame, vindt U het goed?’ hoorde ze Lemerre opeens zeggen.
Wat bedoelde hij? Zij was zoo met d'r eigen gedachten bezig geweest dat zij niet eens gehoord had wat de anderen gezegd hadden.
‘Pardon,’ zei ze verlegen, ‘ik heb U niet goed begrepen.’
‘Of wij nog even meegaan, ergens naar Montmartre.’
Zij wilde zeggen: ‘Ik moet morgen weer vroeg op,’ maar zij durfde niet voor de anderen, en zij vroeg alleen maar: ‘Maken we 't niet te laat?’
‘U kunt naar huis gaan wanneer U wilt,’ verzekerde Lemerre haar.
‘Goed, dat is een belofte.’
Al deze mannen bezaten een auto. Lemerre zag waarschijnlijk het nut van zoo'n bezit niet in. Als je zooveel vrienden hebt, die je graag meenemen, redeneerde hij, is een eigen wagen beslist overbodig.
Onderweg vroeg hij aan Francine:
‘Wat denk je van die vrouw, die bij m'n vrienden is?’
Ontwijkend antwoordde zij: ‘Ik kan het moeilijk zeggen, ik heb haast niet met haar gesproken.’
Hij zweeg even en zei toen: ‘Dat is maar goed ook. Ik beloof je dat ze 'n kreng is, 'n echt kreng.’
Francine gaf hierop geen antwoord. Zij begreep dat er geen al te groote vriendschap tusschen beiden bestond. Natuurlijk stond zij aan den kant van Lemerre. Maar zij
| |
| |
wilde zich niet onmiddellijk bemoeien met kwesties die hij met anderen had.
Eén ding was zeker voor haar. Zij moest goeie vrienden blijven met Lemerre, wie en wat hij ook was, als zij haar doel wilde bereiken.
's Nachts, toen hij haar wegbracht, sprak ze af hem den volgenden avond op te bellen. Hij zou ondertusschen zijn best doen aan het Ministerie van Oorlog.
‘U behoeft niet bezorgd te zijn,’ zei hij. ‘Gaat U nu maar rustig slapen.... Vindt U het niet vervelend zoo alléén te zijn 's nachts,’ voegde hij er op lossen toon aan toe.
Zij keek even verschrikt op en begon toen luid te lachen. ‘Kwestie van gewoonte,’ zei ze.
Maar plots voelde zij weer dat wantrouwen tegenover Lemerre dat zij gehad had toen hij haar den eersten avond over tegenprestaties gesproken had. En nu kreeg zij bijna een hekel aan hem.
Toch moest zij hem den volgenden avond weer zien. Zij zou het onderhoud zoo kort mogelijk maken, hoofdpijn voorwenden en gauw naar huis gaan.
Lemerre had zijn vriend gesproken, en het zaakje was voor elkaar. Er was nu niets meer te doen dan te wachten. Lang zou het niet duren. Jean zou de eerste zijn van zijn regiment om met verlof te gaan... Misschien kwam er wel een plaatsje voor hem in een der bureaux open, liet Lemerre doorschemeren. Of Francine dat prettig zou vinden? Ja?.... 't Kan best zijn dat daar iets van kwam.
Francine vergat er haar hoofdpijn door en stemde erin toe ook dien nacht weer naar een nachtcafé te gaan.
Het was drie uur toen zij, lichtelijk door champagne bene- | |
| |
veld, de trap naar haar appartement opstommelde. Zij had het land dat zij zooveel gedronken had. Zij had ook gelachen, veel gelachen - zij wist eigenlijk niet goed meer waarom. Zij wist alleen dat zij heel vroolijk was geweest en dat Lemerre heel dicht bij haar gezeten had. Maar vooral wist ze dat Jean komen zou, heel gauw, had Lemerre gezegd, en dat dan alles heel anders zou worden voor haar.
|
|