De schildknaap
(1829)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
XVIIde hoofdstuk.Mathilda, 's konings moeder, zijne moeijen richardis en ada, de abdisse van Rijnsburg, benevens de stedehouder floris van Holland, en andere hooge bloedverwanten van den vorst, waren te Leyden vergaderd, toen laatstgenoemde daar met zijne jonge echtgenoot aankwam. De gravinne weduwe, die zich altijd, niettegenstaande hare nederigheid, wanneer het de kerk, de heiligen en de geestelijken betrof, veel liet voorstaan op den hoogen rang, waartoe haar zoon was opgeklommen, wachtte in de hofzaal, zonder eenen stap voorwaarts te doen, de groete van elizabeth af; terwijl de jonkvrouwe van Delft haar tot nabij de deur gulhartig te gemoet was gesneld, en mevrouwe van Rijnsburg op eene meer statige wijze, hare zuster gevolgd was. Tusschen hare beide moeijen, naderde nu de jonge koningin haar echtgenoots moeder, boog zich, kuste hare hand, en werd door mathilda vriendelijk verwelkomd, als hare dochter, en als degene, van wie men hoopte, dat zij aan het grafelijke huis van Holland, en aan den gebieder over het Duitsche rijk, eens, waardige afstammelingen schenken zou. Elizabeth bloosde, en zweeg. Nu, terwijl koning willem zijne moeder omhelsde, vatte richardis de hand der koningin, en zeide: ‘Dubbel aangenaam is het ons, u te zien, eensdeels wijl gij hebt toegestemd in den wensch van onzen dier- | |
[pagina 178]
| |
baren landsheer, dat gij zijne echtgenoot zoudt worden, anderdeels daar wij in u de redster van zijn leven eerbiedigen, danken, en liefhebben.’ - ‘Ja,’ voegde hier ada bij, ‘uw moedig gedrag, is ons bekend geworden, en heeft u onze vriendschap verzekerd; mijn kind! wees altijd onversaagd, wanneer het uwe verpligting geldt; en ons schoone Holland zal uw vaderland dank weten, voor het geschenk, in u, aan hetzelve gedaan.’ Elizabeth betuigde hare erkentenis, voor al het minzame, aan haar gezegd, en gaf haren wensch te kennen, van zich meer en meer de genegenheid van hare nieuwe naastbestaanden, waardig te maken. Eenige meerdere ongedwongenheid in de gesprekken, nam allengskens plaats. Sicco werd aan de vrouwen voorgesteld, en hartelijk door haar verwelkomd, en eenige voorvallen van zijne pelgrims reize door hem verhaald, gaven ruime stof tot een aangenaam onderhoud. Voorts werd elizabeth genoodigd, het heilige stift van mathilda te 's Gravesande; het aangename verblijf van richardis te Delft, en de gewijde abdij van Rijnsburg, met derzelver heerlijke omstreken te komen bezoeken; al hetwelk zij gereedelijk beloofde, wanneer de gelegenheid zich daartoe aanbood, te zullen doen; en zoo werd de dag der hereeniging van de vorstelijke bloedverwanten, op eene aangename wijze, ten einde gebragt. - Niettegenstaande het goede onthaal, hetwelk haar aangedaan was, bevond zich elizabeth te Leyden, als in eene nieuwe wereld verplaatst. Gelijk ongelukkiger wijze het lot van de meeste prinsessen is, was zij meer uit staatkunde | |
[pagina 179]
| |
dan uit liefde met willem van Holland vereenigd; noch zijn bijzijn, noch dat van zijne nabestaanden kon dan ook het gemis van het gezelschap harer ouderen en harer zusters vergoeden; meerderen omgang met mathilda, deed haar in deze de hooghartige, klein verstandige, en dweepzieke vrouw erkennen, en zij kon de moeder van haren echtgenoot niet beminnen. Ada boezemde haar op den duur ontzag en eerbied, maar geene genegenheid in; en de jaren van de anders haar het best bevallende richardis, waren te zeer van de haren verschillende, om een' vertrouwelijken omgang, tusschen beiden, te doen geboren worden. Agnes van wallern, de voornaamste harer Brunswijksche vriendinnen, die haar als staatjuffer was gevolgd, was de eenige persoon, aan wie zij gehecht was, en wier gezelschap haar de eenzaamheid, waarin zij zich vaak bevond, eenigzins dragelijk maakte; maar de blijkbare voorkeur, welke zij soms te onbedachtelijk deze vreemde gaf, veroorzaakte niet zelden jaloersheid, argwaan, en ontevredenheid bij de Hollandsche adellijke vrouwen, die hare dochters in de gunst der koningin poogden te doen deelen, en elizabeth had dikwijls daardoor oneenigheden te vereffenen, die haar reden gaven om zich nog ongehuwd en onbezorgd, aan het hertoglijke hof van haren vader terug te wenschen. Dien vader verloor zij in dit jaar, en zoo werd hare manier van leven nog treuriger dan voorheen. Wel kwamen haar echtgenoots bloedverwanten haar troost aanbieden; wel vermaande haar richardis zich aan den wil des hemels te onderwerpen, en te begrijpen, dat haar weenen den | |
[pagina 180]
| |
doode niet in het leven terug roepen kon. Wel beloofde ada haar verligting van smart, indien zij getrouwelijk zielmissen voor den overledene doen liet, en zoo de verlossing haars vaders uit het vagevuur hielp bespoedigen. Wel verzekerde haar mathilda, dat zij aan de voorspoken van iets treurigs, welke zij gezien en gehoord had, als: het gestadig verschijnen van een' nachtuil op het dak van het koningshuis te Leyden, en het jammerlijk huilen van een' hond, sinds lang bemerkt had, dat er iemand sterven zoude; maar dat zij, (elizabeth,) omtrent haars vaders lot gerust kon wezen, wijl hij de zaak des pausen, en van koning willem was toegedaan geweest, - niets was in staat de droefheid van de koninginne te verminderen, en hare smart te lenigen, nu zij verstoken was van het genot van hare tranen, met die van moeder en zusters te vermengen. Behalve hare getrouwe agnes, had niemand van die haar omringden otto van Brunswijk gekend; niemand verstond haar dus te regt wanneer zij over zijne deugden en kinderliefde uitweidde; niemand droeg in het hart, eenig leed over hem; de koning was niet bij zijne echtgenoot; een straffe biechtvader vergde nog meer van haar, dan ada gevorderd had, om hetzelfde doelwit te bereiken, - zij sleet dan toen bijzonder treurige dagen. - De koning, zeide ik, was niet bij zijne echtgenoot; wat daarvan de reden was, staat mij nu te ontvouwen. Teylingen had, terwijl de andere zamengezworenen onrust in het gebied van den Utrechtschen bisschop stookten, van zijnen kant niet stil gezeten. Door | |
[pagina 181]
| |
middel van zekeren priester, die aan gozewijn van Amstel zeer verkleefd was, en, diens afzetting van den bisschoppelijken stoel van Utrecht, steeds als eene heiligschennige daad van den koning aanmerkende, zeer op willem gebeten was, had hij de Westvriezen of bewoners van Hollands noordelijkste gedeelte, een onrustig volk, dat sinds drie eeuwen met gedurig hernieuwde oorlogen, de graven van Holland kwelde, listiglijk geraden op hunne hoede te wezen, tegen de maatregelen van den vorst, daar hij hun verzekeren kon, dat diens voornemen geweest was, hunne landstreek onder de magt te brengen, van een' bijzonderen bedwinger, die hunne oude vrijheid zeer zon hebben gefnuikt. Deze aanslag is thans mislukt, liet hun heer willem zeggen, maar kan ligt worden hervat, dus waagt eene kans, om uwe vrijheid te verzekeren, eer het te laat mogt zijn. De zendeling had bereidvaardigheid bij het volk gevonden, maar het scheen hetzelve voor dat oogenblik aan magt te ontbreken, om iets van belang te doen. Na zijn vertrek evenwel waren er eenige oproerige bewegingen bespeurd door gerrit van Heemskerk, een edelman, wien het dorp van dien naam in eigendom behoorde. Deze had terstond kennis van de zaak, aan den Stedehouder floris gegeven, en die was met eenig volk naar Westvriesland op weg gegaan. Dan, aan de grenzen komende, en alles rustig vindende, had hij die niet willen overschrijden, ten einde geene aanleiding tot het hernieuwen der vijandelijkheden te geven, en had te Alkmaar post gevat. De koning in Leyden gekomen zijnde, was natuurlijker wijze van dit alles door zijn' broeder onderrigt | |
[pagina 182]
| |
geworden, en was, daar hij het gewigt van het behoud des vredes, met de Westvriezen duidelijk inzag, na weinig dagen toevens, naar Noord-Holland vertrokken. Hier, door heer gerrit ontvangen en gehuisvest, gaf hij 's mans trouw en ijver den welverdienden lof, stelde hem tot baljuw over Kennemerland aan, met eene jaarlijksche inkomst van drie ponden vlaamsch, en zonderde een zeker getal krijgslieden af, om onder zijn bevel, des noods, tegen de oproerlingen te handelen. Ter nog betere beteugeling van dezelven beval de vorst, het bouwen van eenen sterken burg, welk slot den naam van huis te Heemskerk kreegGa naar eind(66). De stad Alkmaar ontving ook toen, een bezoek van den koning, die last gaf, dat voor hem een geschikt verblijf gebouwd zou worden, op eene plek gronds, die hij aanwees, ten einde hij, indien de zaken op nieuw zijne tegenwoordigheid mogten vereischen, daar gevoegelijk zou kunnen vertoeven. Op deze eerste scheiding van elizabeth, terwijl zij in Holland was, volgde de tweede, die van langer duur zoude zijn. De belangen van Duitschland, namelijk, riepen den vorst derwaarts terug. Hij had een' rijksdag te Frankfort bepaald; en Leyden noch elizabeth was in staat hem van het bijwonen deszelven terug te houden. Naauwelijks dus, was hij van de grenzen van Westvriesland een paar dagen teruggekeerd geweest, of hij vertrok op nieuw. Vele prelaten en rijksgrooten kwamen op den bepaalden tijd, (het begin van Julij,) te Frankfort bij een, maar willem miste er zijn' schoonvader, die zich tot de reize gereed makende, den 9 Junij overleden was. Evenwel werd de vergadering gehou- | |
[pagina 183]
| |
den; na derzelver afloop, moest de koning nog om verschillende zaken af te doen, afwezend van zijne oude erflanden blijven; eindelijk besloot hij den winter in het Brunswijksche door te brengen, en zond sicco naar Holland om elizabeth voor te stellen, hem op zijnen togt derwaarts te vergezellen. Geene blijdere mare dan deze, had der koninginne kunnen toekomen. Treurig zat zij met agnes en haren biechtvader, die haar beklag over het gemis van al het genoegen, hetwelk zij in vroegere dagen plagt te genieten, niet zeer menschkundig laakte, als zonden veroordeelde, en poogde te stillen door het verhaal, van door andere vrouwen doorgestane smarten, welke, wat de oorzaken derzelve, en bijkomende omstandigheden betrof, geene de minste overeenkomst met de haren hadden, en dus weinig indruk maakten op het gemoed der jeugdige vorstin, toen een afgezant van den koning zich liet aanmelden, sicco binnentrad, en zijne boodschap in weinig woorden deed. Nu blonk de reinste vreugd uit elizabeths oogen; het was haar, als had zij haren echtgenoot nooit meer bemind; het was haar, als bestond er nu geene mogelijkheid van nieuwe kwelling meer. Met moeite wederhield zij zich van den gezant te omhelzen, zij reikte hem de hand, en zeide: ‘O vlieg terug, dank uwen heer, dat hij aan mij gedacht heeft, en mij zoo groot eene vreugd wil schenken. O moeder, o lieve zusteren, o broeders,Ga naar eind(67) thans in de plaats mijns dierbaren vaders opgetreden, ik zal u allen dan nog wederzien!’ - ‘Bedaar, mijne dochter, bedaar,’ sprak de priester, ‘het voegt u niet over eenig wereldsch genot u | |
[pagina 184]
| |
zoo zeer te verheugen. Alles is hier onvast en twijfelachtig, en geen verblijdens waard. Ik laakte uwe overmatige droefheid, thans laak ik uwe overmatige vreugd; altijd zich zelven gelijk te blijven, is wat den vromen mensch het beste past.’ - ‘Maar, goede vader,’ viel hem hier sicco in de rede, ‘eischt gij niet al te veel? wilt gij dat eene jonge vorstin de gelijkmoedigheid, die op uwen leeftijd zelfs schaars gevonden wordt, zoude bezitten; kunt gij het afkeuren, dat eene dochter om haren vader schreit, of zich verheugt in het vooruitzigt van haren echtgenoot, hare moeder en verdere nabestaanden weder te zien?’.... De pater ging antwoorden, toen de burggravin van Leyden met haren echtgenoot werd aangemeld, en ontvangen. Sicco stond roerloos, dit was de eerste maal, dat hij na zijne pelgrimsreize christina zoude zien. Al het verledene drong zich weder aan zijn geheugen op; zijn boezem klopte geweldig, het schemerde hem voor de oogen; maar hij wilde de proef doorstaan, en trachten aan zijne, te Jeruzalem gedane, belofte, getrouw te zijn; hij herdacht de laatste woorden van den biechtvader: ‘altijd zich zelven gelijk te blijven, is wat den vromen mensch het beste past,’ - en hij verhardde zich tegen zijne gevoeligheid. Daar trad christina binnen; zij had gehoord, dat er een bode van den koning was aangekomen, en kwam, ongeduldig om te vernemen, of het wél ging met den vorst, voor wien, als haren gewezen' voogd, zij nog eene bijzondere vriendschap voedde. Sicco sloeg het oog op zijne voormaals zoo teeder geliefde, - maar | |
[pagina 185]
| |
hij vond haar veel minder schoon, veel minder fleurig, en zoo zeer de merkteekenen dragende, van voor hem verloren te wezen, dat deze ontmoeting, ver van zijne rust op nieuw te storen, veel tot zijne genezing toebragt. Evenwel klonk de stem der burggravin, nog te zoet in zijne ooren, dan dat hij zich aan een gesprek met haar zou hebben durven wagen; hij sloop dan stil de hofzaal uit; en toen elizabeth, om nader bescheid aangaande den koning, christina naar den schildknaap verwees, zag men vruchteloos naar hem om, hij was verdwenen. Niettegenstaande de waarschuwende berisping van den geestelijke, kon de koningin hare blijdschap niet bedwingen, noch zich het genoegen weigeren, van aan de vrouwe van Kuyk te verhalen, wat eigenlijk sicco's boodschap inhield. Christina begreep hare vreugd, deelde in dezelve en wenschte haar eene voorspoedige reize. - De toebereidselen tot die reize, werden zoo ras mogelijk gemaakt; elizabeth bleef niet in gebreken, mathilda en hare beide moeijen een afscheids bezoek te geven, en vertrok in het begin van November, door agnes, sicco, en een behoorlijk gevolg vergezeld. - |
|