De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |
te vatten ten einde u kennis te geven van een voorval, hetwelk haar, zeide zij, zooveel genoegen heeft gedaan, dat zij de gedachte niet kon verdragen van u lang onkundig van hetzelve te laten. Ik voldoe gaarne aan haar verlangen, en zal u verslag doen van het eergisteren gebeurde. Met mijne vrouw op den morgen van dien dag emilia zijnde gaan bezoeken, vond ik haar gekleed, voor zoo veel zij zich thans zonder hinder kleeden kan, op hare slaapkamer, luisterende naar eene stichtelijke voorlezing, welke haar man voor haar deed. Zij bevond zich vrij wel, en sprak opgeruimd met ons. Daar het weder zeer schoon was, drong zij er op aan, dat D. eens zou gaan wandelen, mijne vrouw zeide, dat zij wel met hem wilde gaan, en ik vraagde emilia of zij verkoos, dat ik nog wat bij haar bleve, dan of zij liever alleen wilde zijn. ‘Gaarne houde ik u nog wat hier,’ antwoordde zij. De andere vertrokken, en ik bleef. ‘Willem’ zeide zij toen ‘ik ben ontzaggelijk blijde van u, zonder dat het opzien baart, eens alleen te kunnen spreken; er ligt mij iets op het hart, waarvan ontlast te zijn, veel tot mijne inwendige gerustheid zou bijdragen. Het kwelt mij namelijk, dat mijn man niets weet van zeker gedeelte mijner geschiedenis, hetwelk ik nimmer moed genoeg gehad heb, om hem te openbaren. Gij zoudt mij oneindig verpligten met hem alles te zeggen, want ik ben zoo zeer eene vijandin van geheimen, dat ik de gedachte niet kan ver- | |
[pagina 308]
| |
dragen van een geheim voor mijn' echtgenoot hebbende, ten grave te dalen. Wilt gij mij den gewigtigen dienst doen, welken ik van u verlang?’ Ik vond mij gelukkig van haar te kunnen antwoorden, dat de Heer D. reeds voor zijn huwelijk met haar alles geweten had. Zij ontstelde toen ik haar dit zeide, doch betuigde er zich grootelijks over verheugd. ‘Maar hoe,’ vraagde zij met drift ‘hoe toch is hij het te weten gekomen?’ - ‘Door eene onbezonnenheid van fredrik’ was mijn antwoord. ‘Deze, niet kunnende zamenknoopen wat hij in Weenen gezien, en op de terugreize nadat gij door een' bijzonderen persoon zeker paket ontvangen hadt, omtrent uwe veranderde stemming enz. had bemerkt; ook niet wijs kunnende worden uit het gedrag van zijn' vriend, dien Hij zoo wel te moede verlaten had, en van wien hij later zulke bij uitstek treurige brieven ontving; vraagde mij of misschien die vriend in eenige betrekking tot onze familie in het algemeen, of tot u in het bijzonder stond. Vol van hetgeen gij mij geopenbaard hadt, en gebruik makende van uw verlof om het aan onzen broeder te zeggen, verhaalde ik hem alles, en schoon ik hem het, stilzwijgen had opgelegd, liet hij zich eens onder eene wandeling met den Heer D. genoeg van de zaak ontvallen, om de nieuwsgierigheid van dezen gaande te maken. D. wendde zich hierop tot mij om nadere inlichting, en daar ik begreep, dat het beter ware, dat hij alles, dan een ge- | |
[pagina 309]
| |
deelte slechts van uwe geschiedenis wiste, verhaalde ik hem die, en zulks met zooveel te meer gerustheid dat ik niet kwalijk deed, daar gij mij toch uw voornemen te kennen hadt gegeven, om bij gelegenheid hem alles te zeggen. De edeldenkende man was diep bedroefd over uw lot, betuigde mij, dat hoe lief hij u ook had, hij geredelijk van uwe hand zou afzien, indien de mogelijkheid tot de andere vereeniging bestond, maar dat, dit zoo niet zijnde hij zijn' ijver verdubbelen zou, om u uw vorig lijden door zijne teederheid te doen vergeten. “Emilia zal mij eens alles zeggen” voegde hij er bij, “daar van ben ik overtuigd, maar ik begrijp, dat zij dit nog niet doen kan, dus laat ons wachten, ik zal mij houden als of ik onkundig was, en zeg gij niet, dat ik door u onderrigt ben.” - En zoo lieve zuster, is de zaak tot op dit oogenblik gebleven.’ - ‘O goede, edelmoedige man!’ riep daarop mijne zuster uit ‘hoe zal ik u genoeg voor uwe kiesche handelwijs kunnen danken, hoe u genoeg kunnen betuigen hoezeer mijne ziel met hoogachting, dankbaarheid en innige genegenheid voor u vervuld is!’ Hier eindigde ons gesprek; emilia was blijkbaar ontroerd en vermoeid, zij zeide, dat zij nu een weinig wenschte alleen te blijven, en ik verliet haar eer haar man weder te huis was gekomen. - Over eenige dagen, mevrouw! hoop ik u eens weder tijding van onze lieve lijderesse te | |
[pagina 310]
| |
zenden, indien zij niet zelve verlangt en in staat is om u te schrijven - maar ontvangt gij wel de van hier afgezondene brieven? dit komt mij twijfelachtig voor, uit reden van de menigvuldige troepen die thans van den kant van Duitschland, Frankrijk indringen; trouwens het is beter, dat ik het wage, dan stilzitte. Wij zijn hier vol vrees; de Fransche brieven maken gewag van napoleons vermoedelijk aanstaand vertrek uit Parijs, en eenige beweging van de troepen op de grenzen, doet denken dat er weldra iets van belang zal voorvallen. Ontvang de verzekering van mijne hooogachting en geloof mij te zijn.
Mevrouwe
Uw Dw. Dienaar
willem P. |
|