De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
mijne brieven verscheurd, omdat ik niet naar genoegen slaagde in mijne poging, om u zoo als ik het wilde, verslag te doen van mijn wedervaren, en het voornemen, hetwelk ik ingevolge daarvan opgevat heb, naar eisch mede te deelen. Ik wil thans nogmaals beproeven, of het mij beter gelukken zal, want de tijd verloopt. - Ik heb u in mijn' laatsten gezegd, dat ik aan den graaf de B. geschreven, maar nog geen antwoord ontvangen had; dit antwoord eerst eene week na mijn schrijven gekomen, behelsde in korte woorden: ‘dat de Heer de B. niet begreep wat ik hem kon te zeggen hebben, dat hij niet wist wat mijn hoogste wensch was, en hoe hij mij, tot het bereiken van mijn oogwit, zou kunnen dienstig zijn, nog hoe zijne dochter eenigzins in die zaak kon betrokken wezen? dat hij evenwel niet weigeren wilde mij te spreken, om in eens te weten wat mijne meening was, en mij zijn antwoord te zeggen.’ - Den 4 Mei werd door hem bepaald. Ik ging op den vastgestelden tijd naar het hôtel, en werd door de beide ouders beleefd, maar op eene deftige wijze ontvangen. Hunne houding maakte mij bevreesd; dan, naar de reden van mijne komst gevraagd zijnde, gaf ik die beschroomd, doch duidelijk te kennen. De graaf schudde het hoofd en zeide: ‘Jongeling! op welken grond vestigt gij uwe hoop, en verlangt gij naar eene verbindtenis met mijn huis? Van ouds het hebben alle wie eene dochter uit mijn geslacht verkregen, de wapenen ge- | |
[pagina 282]
| |
voerd en voor het Vaderland, als het te pas kwam, gestreden. Meent gij, dat ik op het oogenblik waarin dat Vaderland op nieuw bedreigd wordt, en zelf mijne diensten weder heb aangeboden, mijn kind aan een' jongman zou geven, die, niets om's hand's hebbende, zich over het behoud van dat Vaderland weinig schijnt te bekommeren, daar hij zoo velen de wapenen ziet aangorden, en zelf eene vadzige rust wil blijven genieten? Hadt gij vrijwillig u onder de vanen geschaard van hen, die zich gereed maken den dwingeland weêrstand te bieden, zoo zoude ik, misschien u waardig gekeurd hebben een lid van mijne familie te worden, maar hu - o neen! Geld en aanzien, doen bij mij niet alles af, er moeten krijgsverdiensten bijkomen, deze bedekken zelfs in mijn oog, wat aan rang en geboorte haperen mogr. Een eereteeken op het slagveld verkregen, is de beste aanbeveling bij mij!’ - ‘Mijnheer gij miskent mij,’ riep ik ijlings uit, ‘indien gij meent, dat ik uit onverschilligheid, of lafhartigheid mij niet onder de vrijwilligen ten krijgsdienst heb laten inschrijven, maar ik versta mij op niets van al wat het militaire wezen betreft, en durf naauwelijks in zoo ver over mij zelven beschikken, zonder er mijne bloedverwanten over geraadpleegt te hebben; is evenwel dit alleen eene hinderpaal tot het verkrijgen van de hand uwer lieve dochter, zoo zal ik terstond naar Holland schrijven, en indien mijne voornemens | |
[pagina 283]
| |
goedgekeurd worden, onmiddellijk de wapens aangorden.’ - ‘Dat is braaf gesproken,’ hernam de graaf op eenen zachteren toon, ‘ik zeg niet dat ik u mijne dochter zal geven, wanneer gij u harer waardig getoond zult hebben, want daartoe zou ook hare toestemming gevorderd worden, maar alleen, dat gij haar nimmer verkrijgen zult, zonder mij getoond te hebben, dat ik in u, ook haar eenen verdediger geven zou, indien zij u aannemen wilde. Ik weet dat uwe voorouders, schoon zij zich door het koophandel drijven verlaagd hebben, aanzienlijke posten in uw Vaderland plagten te bekleeden, en dat uw vader altijd aan zijne grondregels getrouw gebleven is en niet als zoo vele andere met alle winden gewaaid heeft; dit is eene aanbeveling voor u. Wat uw persoon betreft, de gravin, mijne echtgenoote, is staande de terugreis van Weenen over u voldaan geweest; hoe ernestine over u denkt, doet nog niets ter zaak. Handel gij eerst, en dan zal ik zien hoe ik handelen wil.’ - Hier stonden beide de ouders op, hetgeen voor mij een teeken scheen te wezen, om te vertrekken; ik had nog gaarne, onder anderen, gezegd, dat ik niet begreep hoe het eene verlaging kon genoemd worden, dat men zich in den koophandel, die aller voornaamste bron van onze oude welvaart, inliet, maar ik durfde niet, uit vrees van den ouden heer door tegenspraak te verstoren. Ik nam dan afscheid en verliet het huis zonder ernestine ge- | |
[pagina 284]
| |
zien te hebben. Deze evenwel schijnt iets van de zaak te hebben vernomen, ten minste S. heeft mij verhaald, dat zij aan zijne vrouw had gezegd, dat zij vermoedde, dat ik dienst zou nemen. Dit wetende ben ik gisteren avond naar het huis van henriette's moeder gegaan, waar ik wist, dat de freule de B. wezen zou, en heb door de vriendelijke medewerking van mevrouw S. gelegenheid gehad om mijne liefde ronduit te verklaren, en mijne plans te ontwikkelen. Ernestine was op het hooren van dit alles zeer verlegen; en haar antwoord gaf mij niet veel uitsluitsel aangaande hare gevoelens, maar zij sloeg ten minste mijn aanzoek niet glad af, en daarmee moet ik wel te vrede zijn. Nu bid ik u vind mijn voornemen goed en verwerf mij de goedkeuring van willem en van uwen echtgenoot. Ik zou niet gaarne iets doen tegen den zin van u allen, maar hier geldt het mijne eer en mijn geluk, dus.... antwoord mij zoo dra mogelijk, gunstig, en binnen weinig dagen treed ik als een' mede verdediger van het Vaderland op.
Uw liefhebbende broeder
fredrik P. |
|