| |
CXVII. Brief.
Karolina van L. aan Emilia D.
| |
Amsterdam, 10 Maart 1815.
Ware ik nog in mijne blijde dagen, en als voorheen tot vrolijkheid gestemd, thans zou ik een weinig met u schertsen en u als Mevrouw mijne zeer geeerde tante! begroeten, maar mijne diep gewortelde en dunkt mij zeer geoorloofde droefgeestigheid, kleeft mij te zeer aan, dan dat ik aan opwellende vrolijke invallen voet zou kunnen geven. Overtuigd, dat gij niettegenstaande uwen nieuwen titel nog voor mij zijn wilt wat gij altijd waart, noem ik u dan als voorheen, slechts: lieve emilia! en wil u als mijne Vriendin geluk wenschen in uwen staat als echtgenoote. Niet beter misschien kan ik u doen begrijpen wat ik voor u verlang, dan door te zeggen,
| |
| |
dat ik u een geluk toewensch zoo groot als dat, hetwelk ik ruim vijf jaren heb mogen smaken, en dat gij langer, dan het mij te beurt viel, met uwen echtgenoot leven moogt. Maar na dit uit grond van mijn hart gezegd te hebben, zij het mij vergund nog iets omtrent uwe verbindtenis zelve te zeggen. Ik moet u bekennen, dat uw besluit daartoe, mij nog al verwonderd heeft. Toen Oom mij, buiten zich zelven van vreugde, te gelijken tijde kwam verhalen, dat hij u gevraagd had, en dat gij hem hadt beloofd de zijne te worden, hoorde ik daar waarlijk nieuw van op. Niet om dat het mij bevreemde, dat gij gunstig dacht over een' man dien ik wist, dat gij sedert lang hoog achtedet, maar omdat ik u altijd van trouwen als van eene zoo hoogst gewigtige zaak hebbende hooren spreken, en wetende hoe lang gij geaarzeld hebt eer gij aan IJ. uwe hand toezegdet, zoo iets strijdigs vond in uwe handelwijze van toen en van nu, dat ik vruchteloos naar de redenen zocht, die u hadden kunnen doen besluiten, om uwe vrijheid vaarwel te zeggen ten gevalle van een' bejaard man, daar gij toch eens wederom hier gezeten zijnde wel kondet verwachten, dat gij nog eens door iemand meer met u gelijk in jaren zoudt aangezocht worden. Toen gij hier terug waart, wilde ik u over deze bevreemding onderhouden, maar ik bemerkte, dat gij altijd het gesprek dien aangaande ontweekt, en zij vermeerderde, zoo dat ik er niet van durfde gewagen, toen ik uw besluit tot eene spoedige voltrekking
| |
| |
des huwelijks, vernam. Ik durf meer te schrijven dan mondeling te vragen, van daar het bovenstaande; antwoord mij, indien gij vindt, dat ik niet onbescheiden geschreven heb. Nu is uw lot beslist, dus wat ik ook in het midden brenge, kan van geenen nadeeligen invloed op uw besluit noch op het geluk van mijnen goeden oom (dien ik natuurlijker wijze nimmer zou hebben willen benadeelen) meer wezen, dus ga ik voort met vragen. Wat hebt gij toch voor meerder heil verwacht van den echten staat, dan van dien in welken gij had kunnen blijven leven? Liefde voor den Heer D. was uwe drijfveer toch niet? Het bekomen van een uitgebreider geldvermogen, voorzeker even min? Een naam? de uwe was even goed dan die van oom. Huisselijke gezelligheid? Die zoudt gij door het wonen met uwen broeder gevonden hebben, en hadt u naar welgevallen met meerdere personen kunnen omringen. Vrije beschikking over uw doen en laten? O geloof mij, die verliest men, hoe gelukkig men ook wezen moge, als men getrouwd is. Een steun, een leidsman? aan u zelve is het wel toevertrouwd uwe eigene gangen te regelen, en hadt gij raad of hulp noodig uwe beide broeders waren daar, om u bij te staan. De dwaze vrees, om eene oude Juffer genoemd te worden? Mij dunkt gij zijt te verstandig, om u door zulk een schrikbeeld te laten overheerschen. - En wat hebt gij nu verkregen? Ja een echtgenoot, maar meer een vriend. Meer geld, hetwelk gij niet behoefdet. Eenen an- | |
| |
deren naam; gezelligheid, maar ook zorgen, de verpligting onder andere, om wanneer uw gemaal aan ziekten of ongemakken, welke zijne jaren zoetjes aan medebrengen, lijden zal, hem op te passen en gezelschap te houden. Vrijheid? daaromtrent heb ik reeds mijne meening gezegd. Een' steun? liever eene soort van vader dien gij eens tot steun zult moeten strekken. Den titel van Mevrouw? O gij weet zelve te goed, dan dat ik het u zou behoeven te leeren, welke niets beduidende dingen, titels zijn! Daarenboven hebt gij u in familiebetrekkingen gesteld, welke niet altijd veel genoegen aanbrengen, en u ook in dit opzigt verpligtingen op den hals gehaald, van welke gij ontheven waart. En dan nog tot het aanvaarden uwer nieuwe kluisters beslooten, zonder iemand raad te vragen, zonder bij voorbeeld van mij eens te vernemen, wat de menschen in het algemeen van uw voornemen zeiden! want gij begrijpt toch wel dat er veel over dit nieuwsje gepraat is, zoo door menschen, die u niet, als door die u ten halve kennen, zoo door dezulken als goede gedachten van u koesteren, als door die u geen regt doen. Wel heb ik dat alles niet gehoord door dien ik zoo zelden uitga, maar toch wie bij mij kwamen, meenden, dat zij van mij, die als uwe vriendin bekend sta, al veel hooren zouden, en schroomden niet als ik mijne onwetendheid belijdde, hunne meening met te meer openhartigheid kennelijk te maken. Zij vertelden mij dan wat zij buiten-om weder van anderen ge- | |
| |
gehoord hadden, en zoo werd ik overtuigd, dat mijne emilia, gelijk men het noemt, al veel over de tong liep. Trouwens er is nu door uwen echt een eind gekomen aan al dat gekakel, en in zoo verre had ik er u niets van behoeven te verhalen, maar ik moest u toch eens zeggen waar uw doen al aanleiding toe gegeven heeft, want zonder mij, zoudt gij dat welligt niet vernomen hebben, te meer wijl, na uwe terugkomst alhier, een ieder u zal komen geluk wenschen, uw gedrag billijken en zich gelaten als of er nooit een woord over u ware gerept geweest. - Uw broeder willem is terstond na zijne tehuiskomst zijn kind van mij komen terug halen, en ik heb het hem in goede gezondheid mogen in handen stellen, zoo iets is altijd eene groote gerustheid, want men is bijna nog banger voor een ons toevertrouwd kind, dan voor onze eigene kleinen. Mijne moeder heeft mij veel van de door u aan de landlieden gegevene maaltijd enz. verhaald, zij is met hare jonge schoonzuster regt in haren schik. Ik gun der goede vrouwe veel van uwe genegenheid maar zal toch altijd mijne aanspraak op dezelve boven de hare doen gelden. Kom mij spoedig verzekeren, dat gij nog voor mij dezeflde emilia zijt, gelijk ik ben uwe oude getrouwe
karolina
|
|