den eene maaltijd te geven, die aan het oogmerk zeer wel beantwoord heeft. Zij zongen daar den lof van hunnen heer, die zulks zeer wel verdient, en ook van mij, die zij zoo weinig kennen, op eene wijze, aan welke ik hoop te beantwoorden, maar in verzen, die niet altijd op eenen bevalligen trant hunne denkbeelden te kennen gaven.
Eene vraag doet gij mij in uwen laatsten, op welke ik meen niet regtstreeks te mogen antwoorden. Hier nevens gaan twee brieven, die u van alles wat ik weet zullen onderrigten. Zend mij die niet terug, al wat aan die zaak grenst, moet ik uit mijn geheugen verbannen. Staande mijn verblijf in Amsterdam heb ik mijn' broeder willem van alles onderrigt, met verlof, om des noods het ook aan fredrik te verhalen, hem verzoekende er aan christine niet van te spreken, en voor zoo veel het eene familie-zaak is, naar zijn goeddunken te handelen, doch niet te openbaren hoe ik er persoonlijk in betrokken ben geweest. Hij heeft naar Zwitserland geschreven, en met een woord van mijn volharden bij mijn voornemen nopens D. gewag gemaakt. Nog een dag of acht misschien, zal ik hier vertoeven, maar mijn broeder en zijne huisvrouw en Mevr. M. zijn gisteren weder naar Amsterdam terug gegaan, wijl eerstgenoemden niet gaarne langer hun kind, dat bij karolina logeert, deze tot last willen laten. Vaarwel, lieve Vriendin, geloof dat ik evenzeer als van ouds aan u gehecht