De kleine pligten (4 delen)
(1824-1827)–Margaretha Jacoba de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
jongeling tot vader verstrekt, hem met uwen raad, in vele opzigten geholpen, hem bijgestaan en gered toen hij op het punt was van door de slinksche handelwijzen van eene intrigante in groote ongelegenheid te komen. Vind uwe belooning in het getuigenis van uw geweten. Hoe gaarne zoude ik zelf u niet persoonlijk gedankt hebben, indien niet eene hoogst smartelijke waarheid uwe komst in Holland belet had. Alles is mij door mijne zuster bekend gemaakt; met ontzetting en diepe droefheid heb ik haar verhaal aangehoord, niet zonder het hartelijkste medelijden zie ik haar en u de slagtoffers van eene dwaling en van de noodzakelijkheid, om den misstap van anderen te verbergen. Gelukkig zou mijne zuster voorzeker geweest zijn, indien zij de inspraak van haar 'hart' had mogen volgen, maar zij wordt door hare edele wijze van denken, door hare deugdgezindheid, en door haar vertrouwen in Gods voorzienigheid opgebeurd, en geeft zich niet lafhartig over aan hare smart, hetgeen mij de hoop doet voeden, dat zij nog tamelijk gelukkig zal kunnen zijn, in hare aanstaande vereeniging met den Heer D. Tracht gij nu ook (vergeef mij Hoog Wel-Geb. heer, dat ik u mijne meening zoo openhartig te kennen geve) tracht gij ook uwe droef heid te matigen, en stoor door verder schrijven de rust mijner zuster niet. Ware het immer in mijne magt iets te kunnen doen voor u, wier lot mij zoo smartelijk aandoet, zoo wend u tot mij, en wees verzekerd, dat gij mij tot uwen dienst bereid zult vin- | |
[pagina 202]
| |
den. Als zoon van mijn' Grootvader, als halve broeder van mijne moeder, zijt gij toch inderdaad mijn Oom, en wat ook aan den anderen kant aan, de wettigheid uwer geboorte hapert, ik stel er eene eer in, de bloedverwant van zulk een edeldenkend man als gij zijt, te wezen. Ik zal natuurlijk geen misbruik maken van het door mijne zuster in mij gestelde vertrouwen, en de feil van een anders braaf man, wiens nagedachtenis bij velen in eere is, niet moedwillig openbaren, en hadt gij lust, om na eenjge jaren (want spoedig begrijp ik, dat zulks noch voor u, noch voor emilia, voegzaam wezen zou) uwe geboorteplaats eens weder te bezoeken, zoo wees verzekerd, dat gij daar, door mij met alle bescheidenheid en vriendschap, op den voet dien gij zelven zoudt verkiezen, ontvangen en behandeld zult worden. U kracht naar kruis, lijdzaamheid en zoo veel troost als mogelijk toewenschende, heb ik de eer mij in uwe toegenegenheid aan te bevelen, en mij met opregte gevoelens van hoogachting te noemen
Hoog Wel-Geboren Heer!
Uw Hoog Wel-Geb. Dienaar
willem P. |
|