lijk, lieve Jufvr. P. dit hebt gij gedaan en ik ben er u hartelijk dankbaar voor, maar uwe inborst is zoo edel, dat ik overtuigd ben, dat gij aan ieder mensch hetzelfde doen zoudt, en dat uwe goedheid geen bewijs van uwe genegenheid is. Ik weet ook, dat ik veel te jong ben, om voor u eene Vriendin te kunnen wezen, maar dat alles laat niet na, dat ik altijd zeer veel achting voor u gehad hebbende, nu eerst regt gevoel hoe lief ik u heb. En nu juist ben ik van u gescheiden en zal u mogelijk nooit weder zien, terwijl gij in uwe geboortestad terug en van bloedverwanten en vriendinnen omringd, mij al ligt zult vergeten, of aan mij denken als aan een kind, hetwelk gij eens eenigermate onder uw opzigt hadt. - Ik vind mij hier zeer alleen. Henriette is te veel met haren voorgenomenen echt bezig en te zeer ingenomen met het gezelschap van den Heer S. om zich veel met mij te bemoeijen. Mijne zuster is om mijne ouders te zien, uit Paraijs overgekomen, en bij ons gelogeerd; maar wel ver van dat mij zulks veel genoegen zou verschaffen, leg ik nu wederom achter gelijk van ouds; zij is madame la Comtesse, eene élégante vrouw, vrolijk, praatachtig, bekend met anekdoten van het hof van napoléon, en van dat der bourbons; als zij van Parijs verhaalt, luistert iedereen gretig toe; als ik van Weenen iets wil zeggen, hoort men mij naauwelijk aan! - Behalve dit, nu ik zoo lang gewend ben alle dagen iets nieuws te zien, vind ik het vervelend slechts de oude honderdmalen aanschouwde