toen ik zag, dat gij waarlijk nog zoo zeer aan den heer V. verkleefd waart, dat gij (ware uwes vaders brief van eenen anderen aard geweest) zoudt hebben kunnen besluiten, om uw aan den Heer D. gegeven woord, terug te nemen, en om ten einde u zelve en den beminden, genoegen te geven, den braven u zoo liefhebbenden man de bitterste te leurstelling te doen ondervinden. In deze hebt gij, zwak, en anders dan ik het van u verwacht zou hebben, gehandeld, evenwel zou er veel te uwer verschooning bij te brengen zijn, indien dit noodig ware, maar daar, gij reeds u zelve beschuldigt en uwe dwaling erkent, behoef ik noch u te beschuldigen, noch u te verschoonen. Gij hebt getoond, dat ook gij, gelijk alle menschen, op geene volmaaktheid op geene onwrikbare vastigheid van denken en handelen, bogen kunt, en een nieuw bewijs opgeleverd van de waarheid, dat het bijkans niet mogelijk is, dat men uit de doorgaande denkbeelden, uit de gewone daden van wie het ook zij, tot het altijd zóó denken en handelen van dezelfde persoon naar waarheid besluite. Maar gij hebt ook bewezen, dat de aan het wél handelen gewende mensch, schoon zich eens latende wegslepen tot iets verkeerds,.daarom nog niet geheel van den goeden weg afdwaalt, maar slechts één' schok behoeft, om er weder, zijne dwaling betreurende, op terug te keeren. De voornemens, welke gij betuigt te koesteren, hebben mij mijne emilia geheel doen wedervinden, en schoon ik begrijp, dat indien gij nog den Heer D. uwe