mij doodende verhaal in gemoede moest erkennen. Nog, mij vleijende, dat een woord van haar mij de rust zou hergeven, opende ik bevende den brief, die mij drie dagen daarna Lauzanne ter hand gesteld werd. Het schrift was niet dat van mijne moeder, maar van den Intendant van mijn huis, Hij schreef, dat Mevr. V. na het ontvangen van zekere papieren veel erger geworden was, en slechts de kracht had weinige woorden onder zijn schrijven te voegen. Die woorden waren; ‘Alles is waar. Mijn zoon vergeef uwe schuldige moeder!!’ - Zoo ben ik dan niet de baron V. niet de Hoog welgeboren Heer - maar een ellendeling - een bastaard! zoo mag ik niet zijn de beminde echtgenoot van de aangebedene emilia. - Zoo moet ik haar voor altijd ontvlieden. - zoo kan ik geen geluk op aarde meer smaken! - O waarom moest ik u wedervinden, uwe lieve stem nog eens hooren, al mijne liefde voelen herleven, mij met het streelendst vooruitzigt vleijen? waarom wierd ik niet onder den rotsklomp die mij mijne echtgenoote ontrukte bedolven - Waarom wierd ik gespaard voor zoo veel smart!! - Of waarom behandeldet gij mij zoo minzaam, gij die mij eens verstooten hadt, waarom verstiet gij mij niet nogmaals! Gij, gij alleen zijt de oorzaak van mijn lijden, van de wanhoop, waaraan niets mij meer ontrukken kan! Hoe koel is uw schrijven - hoe vallen mij uwe koude bewoordingen als lood op het hart! - Neen ik allen heb geweten wat het was te beminnen; ik